ECLI:NL:RBNNE:2016:2268

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
12 mei 2016
Publicatiedatum
12 mei 2016
Zaaknummer
LEE 16/789
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering registratie verklaring van geschiktheid na oplegging Alcoholslotprogramma

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 12 mei 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR). De eiser had een Alcoholslotprogramma (asp) opgelegd gekregen en zijn rijbewijs was ongeldig verklaard. Hij verzocht om registratie van een verklaring van geschiktheid, maar het CBR weigerde deze registratie omdat de termijn van vijf jaar sinds de ongeldigverklaring van zijn rijbewijs nog niet was verstreken en het asp niet was afgerond. De rechtbank oordeelde dat de regelgeving geen ruimte biedt voor registratie van een verklaring voor het verstrijken van de termijn van vijf jaar, indien het asp niet succesvol is afgerond. De rechtbank vond echter dat deze strikte toepassing van de regelgeving in het geval van eiser tot een onevenredige uitkomst leidde, aangezien hij feitelijk niet kon deelnemen aan het asp door persoonlijke omstandigheden. De rechtbank besloot dat artikel 97, vijfde lid, van het Reglement Rijbewijzen buiten toepassing moest worden gelaten, omdat dit in strijd was met het evenredigheidsbeginsel. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg het CBR op om opnieuw te beslissen op het bezwaar van eiser, na een psychiatrisch onderzoek om zijn geschiktheid vast te stellen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 16/789

uitspraak van de meervoudige kamer van 12 mei 2016 in de zaak tussen

[eiser], te [woonplaats], eiser
(gemachtigde: mr. T.W. Delhaye),
en
Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen, verweerder
(gemachtigden: mr. G.A. Dictus en mr. E. de Jong).

Procesverloop

Bij besluit van 28 juli 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser om een verklaring van geschiktheid voor het besturen van motorrijtuigen van de categorie B geweigerd.
Bij besluit van 30 december 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Eiser heeft tevens een verzoek om voorlopige voorziening ingediend. Dit verzoek is behandeld op de zitting van 24 februari 2016. Ter zitting is bepaald dat het beroep voor versnelde behandeling door een meervoudige kamer in aanmerking komt.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 april 2016. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

1. De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan.
1.1
Bij besluit van 1 mei 2014 heeft verweerder het rijbewijs van eiser ongeldig verklaard en aan eiser een Alcoholslotprogramma (hierna: asp) opgelegd.
1.2
Op 4 juni 2015 heeft eiser een aanvraagformulier voor het verkrijgen van een verklaring van geschiktheid bij verweerder ingediend.
1.3
Bij het primaire besluit heeft verweerder deze aanvraag op grond van artikel 97, vijfde lid, van het Reglement Rijbewijzen (hierna: het Reglement) geweigerd, omdat eiser niet heeft voldaan aan de voorwaarden die gelden voor het volgen van een asp en er nog geen vijf jaren zijn verstreken sinds de ongeldigverklaring van zijn rijbewijs. De door eiser tegen dit besluit gemaakte bezwaren zijn bij het bestreden besluit kennelijk ongegrond verklaard.
2. Eiser heeft toegelicht een aanvraag om een verklaring van geschiktheid te hebben ingediend, omdat hij gelet op zijn persoonlijke omstandigheden niet in staat is om deel te nemen aan het aan hem opgelegde asp. Verweerder heeft ook erkend dat het voor eiser gelet op zijn werk als automonteur niet mogelijk is om deel te nemen aan het asp. Onweersproken is bovendien gesteld dat het niet beschikken over een geldig rijbewijs zonder beperking voor eiser tot gevolg heeft dat hij zijn baan zal verliezen.
3. De rechtbank stelt allereerst vast dat eiser geen rechtsmiddelen heeft aangewend tegen het besluit van 1 mei 2014 tot oplegging van het asp, zodat dit besluit rechtens onaantastbaar is geworden.
4. De vraag die ter beantwoording voorligt, is op welke termijn eiser in aanmerking komt voor (registratie van) een verklaring van geschiktheid, hetgeen zal leiden tot verkrijging van een rijbewijs zonder beperking, nu hij het asp niet zal afronden. De rechtbank overweegt hierbij dat het besluit van 1 mei 2014 niet als rechtsgevolg met zich brengt dat zolang het asp niet door eiser wordt afgerond, gedurende een periode van ten hoogste vijf jaar geen verklaring van geschiktheid zal worden geregistreerd. De vermelding van die termijn in bedoeld besluit beoogt slechts een weergave te zijn van hetgeen in artikel 97, vijfde lid, van het Reglement is bepaald. Dat besluit heeft in zoverre dan ook geen formele rechtskracht.
4.1.
In het eerste lid van artikel 97 van het Reglement is de bevoegdheid van verweerder neergelegd om een verklaring van geschiktheid te registreren. Voor gevallen waarin een asp is opgelegd, zoals in het geval van eiser, is in het vijfde lid een beletsel opgeworpen voor deze registratie: indien de aanvrager hiervan niet heeft voldaan aan – kort gezegd – (de voorwaarden van) het asp, wordt geen verklaring geregistreerd. Deze weigeringsgrond geldt gedurende een periode van ten hoogste vijf jaren na de ongeldigverklaring van het rijbewijs van de aanvrager én zolang de aanvrager niet heeft voldaan aan het asp.
4.2.
De rechtbank begrijpt deze bepaling aldus, dat van de aanvrager, aan wie tevens een asp is opgelegd, slechts een verklaring kan worden geregistreerd op het moment dat de aanvrager aan het asp heeft voldaan, maar in ieder geval na ommekomst van een termijn van vijf jaren na de ongeldigverklaring van het rijbewijs van de aanvrager. Om op grond van bijzondere persoonlijke omstandigheden vóór het verstrijken van de termijn van vijf jaren, terwijl de aanvrager niet heeft voldaan aan het asp, een verklaring te registreren, ziet de rechtbank anders dan de gemachtigde van verweerder ter zitting geen ruimte. De rechtbank vindt voor deze uitleg steun in het navolgende. Om daadwerkelijke deelname aan een opgelegd asp zo veel mogelijk te stimuleren, bepaalt artikel 132 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW) dat verweerder bij gebreke van medewerking aan het asp, besluit tot ongeldigverklaring van het rijbewijs van de houder. Het doel van het asp is om het aantal alcohol gerelateerde verkeersslachtoffers te verminderen door overtreders te leren onderscheid te maken tussen het besturen van een motorvoertuig en het gebruik van alcohol (Kamerstukken II, 31 896, nr. 3). De artikelen 132c en 132d van de WVW bepalen dat de duur van het asp twee jaren is, met verlengingsmogelijkheden van telkens zes maanden. Daarbij is het blijkens de Nota van Toelichting bij het Reglement (besluit 30 mei 1996, Stb 1996, 277) niet de bedoeling geweest dat een betrokkene zich gemakkelijk zou kunnen onttrekken aan een educatieve maatregel als het asp. Het vijfde lid is opgenomen om te voorkomen dat de houder van een rijbewijs, wiens rijbewijs ongeldig is verklaard op grond van het niet verlenen van de vereiste medewerking aan een hem opgelegde educatieve maatregel ter bevordering van de geschiktheid, door het overleggen van een nieuwe verklaring van geschiktheid opnieuw in het bezit kan komen van een rijbewijs en zich aldus aan de educatieve maatregel kan onttrekken. Tot slot overweegt de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) in de uitspraak van 4 maart 2015 dat het opleggen van deelname aan het asp in een aanzienlijk aantal gevallen neerkomt op een ongeldigverklaring van het rijbewijs voor vijf jaren omdat het alternatief van het alcoholslot feitelijk niet beschikbaar is (rechtsoverweging 5.2., ECLI:NL:RVS:2015:622).
4.3.
Uit het voorgaande volgt dat degene die het asp niet afrondt op grond van artikel 97, vijfde lid, van het Reglement slechts na ommekomst van een periode van vijf jaren na ongeldigverklaring van zijn rijbewijs in aanmerking komt voor (registratie van) een verklaring van geschiktheid.
5. Het in dat kader door eiser gevoerde betoog dat artikel 97, vijfde lid, van het Reglement, evenals artikel 17 van de Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid 2011 (hierna: de Regeling), onverbindend dient te worden verklaard nu hierin geen ruimte wordt geboden voor een belangenafweging, volgt de rechtbank niet. De rechtbank is van oordeel dat een geïndividualiseerde afweging van de ingrijpende gevolgen van de oplegging van het asp - waarvan een ongeldigverklaring van het rijbewijs voor een periode van ten hoogste vijf jaren er één is - juist dient plaats te vinden bij het besluit een asp op te leggen. De onder 4.2. genoemde uitspraak van de ABRvS, waarnaar eiser in zijn betoog verwijst, heeft slechts betrekking op artikel 17 van de Regeling en heeft geen betekenis voor artikel 97, vijfde lid, van het Reglement. Deze beroepsgrond slaagt dan ook niet.
6. Met de onder 4.3. gegeven conclusie is de onder 4. opgeworpen vraag nog niet beantwoord. De rechtbank ziet in hetgeen onder 2. is opgenomen aanleiding om in dit kader het volgende te overwegen.
6.1.
Nu tussen partijen niet in geschil is dat het voor eiser onmogelijk is om aan het asp deel te nemen, kan in dit geval het met het asp beoogde educatieve doel niet via deelname hieraan worden bereikt. Ook de ongeldigverklaring van eisers rijbewijs voor een periode van vijf jaren, zal er in dit geval niet toe leiden dat hij deelneemt aan het asp en aldus het beoogde doel wordt bereikt. Naar het oordeel van de rechtbank is het toepassen van artikel 97, vijfde lid, van het Reglement in dit geval onevenredig tot de daarmee te dienen belangen. Immers bij afweging van de doelstelling van het asp en daarmee het belang van handhaving van de gevolgen van de regeling om het educatieve doel van het asp te bereiken tegen de persoonlijke gevolgen die het asp voor eiser heeft, blijkt dat het maatschappelijk doel niet wordt gediend, terwijl eiser gedurende vijf jaren niet over een geldig rijbewijs zonder beperking kan beschikken dat hij onweersproken nodig heeft om zijn baan te kunnen blijven behouden en dus in zijn levensonderhoud te kunnen voorzien.
6.2.
De rechtbank is op grond van het voorgaande dan ook van oordeel dat in het geval van eiser artikel 97, vijfde lid, van het Reglement buiten toepassing dient te worden gelaten. Dit houdt in dat verweerder (slechts) op grond van artikel 97, eerste lid, van het Reglement had dienen te beoordelen of eiser in aanmerking komt voor (het registreren van) een verklaring van geschiktheid en dat in die zin de weigering (tot registratie) van een verklaring van geschiktheid niet zonder meer in stand kan blijven. In zoverre slaagt het beroep van eiser.
7. De rechtbank is van oordeel dat het beroep van eiser gegrond is en dat het bestreden besluit dient te worden vernietigd. Verweerder dient opnieuw te beslissen op het bezwaar van eiser, maar niet nadat eiser is onderworpen aan een geschiktheidsonderzoek door een psychiater. De rechtbank acht namelijk nadrukkelijk van belang dat bij eiser, gelet op het opleggen van het asp wegens het besturen van een voertuig onder invloed van alcohol, sprake is van een indicatie dat hij mogelijk niet voldoet aan de gestelde eisen met betrekking tot de lichamelijke en geestelijke geschiktheid tot het besturen van motorrijtuigen, zoals bedoeld in artikel 97, eerste lid, van het Reglement. De geschiktheid van eiser tot het besturen van motorrijtuigen dient dan ook vastgesteld te worden alvorens kan worden overgegaan tot registratie van een verklaring van geschiktheid. Gelet op de systematiek van de wet- en regelgeving acht de rechtbank aangewezen dat verweerder, zoals ook is voorgesteld in het verweerschrift en ter zitting en door eiser is onderschreven, middels een geschiktheidsonderzoek door een psychiater duidelijkheid verkrijgt over de geschiktheid van eiser. Op basis van de uitkomst van dit onderzoek dient verweerder te beslissen op het bezwaar van eiser, in die zin dat verweerder dient te bezien of de weigering (tot registratie) van een verklaring van geschiktheid al dan niet in stand kan blijven. Nu verweerder uitdrukkelijk heeft toegezegd dat vóór 1 juli 2016 een beslissing (op bezwaar) wordt genomen over de registratie van een verklaring van geschiktheid, ziet de rechtbank geen aanleiding om verweerder een beslistermijn op te leggen.
8. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
9. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 992,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van
€ 496,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 168,- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 992,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.F. Bruinenberg, voorzitter, mr. E.M. Visser en
mr. L. Keekstra, leden, in aanwezigheid van mr. E. Nolles, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 12 mei 2016.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.