ECLI:NL:RBNNE:2016:2258

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
10 mei 2016
Publicatiedatum
12 mei 2016
Zaaknummer
18.730401-15
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor seksueel misbruik van een minderjarige met gebrekkige ontwikkeling en onttrekking aan gezag

Op 10 mei 2016 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van seksueel misbruik van een minderjarige met een gebrekkige ontwikkeling, onttrekking aan het gezag en het versturen van een naaktfoto aan een minderjarige. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk. De rechtbank oordeelde dat het slachtoffer, een 16-jarig meisje met een verstandelijke beperking, niet in staat was om haar wil te bepalen of weerstand te bieden tegen de seksuele handelingen. De rechtbank concludeerde dat de verdachte zich bewust was van de kwetsbaarheid van het slachtoffer en dat hij de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat zij niet in staat was om haar wil te bepalen. Daarnaast werd vastgesteld dat de verdachte ook een naaktfoto had verstuurd naar een 13-jarig meisje, wat onder artikel 240a van het Wetboek van Strafrecht valt. De rechtbank legde bijzondere voorwaarden op, waaronder controle door de reclassering en deelname aan een behandelprogramma. De vordering van de benadeelde partijen werd gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot betaling van €200,- aan immateriële schade aan het slachtoffer.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18/730401-15
vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 10 mei 2016 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] , [woonadres] ,
thans verblijvende in [verblijfplaats] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 26 april 2016.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. M. Wezepoel, advocaat te 's-Gravenhage. Het openbaar ministerie werd ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. T. Akkerman.

Tenlastelegging

Aan verdachte is, na nadere omschrijving en wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 27 en/of 28 augustus 2015, te [pleegplaats 1] , met [slachtoffer 1] (geboren op [geboortedatum slachtoffer] ), van wie hij, verdachte, wist dat deze aan een zodanige gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van haar geestvermogens leed dat deze niet of onvolkomen in staat was haar wil daaromtrent te bepalen of kenbaar te maken of daartegen weerstand te bieden, een of meer handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 1] , immers heeft verdachte, meerdere malen, althans eenmaal, haar vagina en/of borsten betast en/of haar vaginaal gepenetreerd met zijn penis;
2.
hij op of omstreeks 27 en/of 28 augustus 2015, te [pleegplaats 2] en/of te [pleegplaats 1] , opzettelijk een persoon, genaamd [slachtoffer 1] (geboren op [geboortedatum slachtoffer] ), heeft onttrokken aan het wettig over haar gesteld gezag of aan het opzicht van degene die dit desbevoegd over haar uitoefende;
3.
hij in of omstreeks de periode van 1 mei 2015 tot en met 30 november 2015, te Nederland, althans te [pleegplaats 1] en/of t.z.v. [slachtoffer 5] : [pleegplaats 3] , t.z.v. [slachtoffer 2] : [pleegplaats 4] , t.z.v. [slachtoffer 3] : [pleegplaats 1] en t.z.v. [slachtoffer 4] : [pleegplaats 5] , meermalen, een afbeelding(en) waarvan de vertoning schadelijk is te achten voor personen beneden de leeftijd van zestien jaar, zijne (een) foto's) van zijn/een ontblote stijve penis, heeft verstrekt, aangeboden en/of vertoont aan (een) minderjarige(n), te weten, [slachtoffer 5] (geboren op [geboortedatum slachtoffer 5] ) en/of [slachtoffer 2] (geboren op [geboortedatum slachtoffer 2] ) en/of [slachtoffer 3] (geboren op [geboortedatum slachtoffer 3] ) en/of [slachtoffer 4] (geboren op [geboortedatum slachtoffer 4] ), van wie hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden, dat deze jonger is/zijn dan zestien jaar.

Beoordeling van het bewijs

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd dat het onder 1., 2. en 3. ten laste gelegde kan worden bewezen. Hij heeft daartoe - zakelijk weergegeven - aangevoerd dat verdachte heeft erkend seks met [slachtoffer 1] te hebben gehad en dat verdachte gelet op alle omstandigheden van het geval moet hebben geweten dat zij een verstandelijk beperkt en kwetsbaar meisje was. Met betrekking tot feit 3 heeft de officier van justitie aangevoerd dat verdachte meerdere malen op ongeoorloofde wijze contact heeft gezocht met jonge meisjes, aan hen oneerbare voorstellen heeft gedaan en hen foto’s van zijn stijve penis heeft gezonden. Verdachte heeft dit ook erkend. De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet hebben geweten dat het om meisjes ging die jonger waren dan zestien jaar, in die zin dat verdachte in dat verband minst genomen voorwaardelijk opzet heeft gehad. De officier van justitie heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat het niet naleven van de Aanwijzing opsporing en vervolging inzake seksueel misbruik gevolgen kan hebben voor de waardering van de opgenomen aangifte respectievelijk afgelegde getuigenverklaring. In casu is er echter geen reden te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de betreffende verklaringen, nu verdachte en de slachtoffers in grote lijnen hetzelfde verklaren.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte integraal moet worden vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten. Zij heeft daartoe het volgende aangevoerd.
De raadsvrouw heeft bepleit dat in het kader van de verhoren van [slachtoffer 1] (hierna: [slachtoffer 1] ) en [slachtoffer 2] (hierna: [slachtoffer 2] ) de Aanwijzing opsporing en vervolging inzake seksueel misbruik niet, althans onvoldoende is nageleefd. Uit het dossier blijkt niet dat aan de hand van de zogenoemde “Checklist verhoorwaardigheid getuige” is afgewogen of [slachtoffer 1] nader als getuige moest worden gehoord. De moeder van [slachtoffer 2] was aanwezig bij het inhoudelijk deel van het opnemen van de aangifte. Een en ander is in strijd met voornoemde Aanwijzing. Om die reden heeft de raadsvrouw bepleit dat de verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , alsmede de verkregen vruchten daarvan, uitgesloten dienen te worden van het bewijs op de voet van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv).
Voor zover niet tot bewijsuitsluiting wordt overgegaan, heeft de raadsvrouw het volgende aangevoerd.
Kort zakelijk samengevat zijn de onder feit 1 ten laste gelegde handelingen gepleegd ten aanzien van een zestienjarige, zodat dergelijke handelingen in beginsel niet strafbaar zijn. Dat zou slechts anders zijn als bijvoorbeeld ondubbelzinnig zou vaststaan dat [slachtoffer 1] op
27 en/of 28 augustus 2015 leed aan een “zodanige gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van haar geestvermogens” in de zin van artikel 243 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr). Dat is echter niet het geval, aldus de raadsvrouw. Evenmin is komen vast te staan dat [slachtoffer 1] als gevolg van deze, door politie en OM, veronderstelde psychische stoornis niet of onvolkomen in staat was haar (seksuele) wil ten aanzien van de seksuele handelingen te bepalen of kenbaar te maken of daartegen weerstand te bieden. Toereikende stukken c.q. objectieve en actuele deskundigenrapportages daartoe ontbreken, terwijl uit de verhoren van [slachtoffer 1] blijkt dat zij juist wél in staat was haar seksuele wil te bepalen.
Tot slot is de wetenschap van verdachte omtrent de vermeende geestesgesteldheid van [slachtoffer 1] niet komen vast te staan. Verdachte ontkent immers consequent dat hij wist dat [slachtoffer 1] aan enige stoornis leed ten tijde van de gepleegde seksuele handelingen. Hij is daarvan pas achteraf op de hoogte geraakt, terwijl aan deze wetenschap door de Hoge Raad hoge eisen worden gesteld. Dit mag dan ook niet zomaar (lichtvaardig) worden aangenomen, zodat ook om die reden vrijspraak dient te volgen.
Ten aanzien van feit 2 heeft de raadsvrouw eveneens vrijspraak bepleit, nu niet kan worden bewezen dat verdachte [slachtoffer 1] opzettelijk aan het wettig over haar gesteld gezag heeft onttrokken. Verdachte heeft immers geen beslissende invloed gehad op de scheiding tussen de minderjarige en diegene die het gezag uitoefent, terwijl evenmin kan worden vastgesteld dat verdachte wetenschap of opzet heeft gehad op de onttrekking aan het wettig gezag.
Feit 3 kan evenmin tot een bewezenverklaring leiden. Verdachte betwist dat hij wist dat alle benadeelden nog geen zestien waren, er zijn valse leeftijden opgegeven en niet is door middel van een deskundigenrapport komen vast te staan dat de vertoning van de afbeelding(en) zonder meer schadelijk is te achten voor deze leeftijdsgroep in zijn geheel.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat met betrekking tot het horen van [slachtoffer 1] niet is komen vast te staan dat de Aanwijzing opsporing en vervolging inzake seksueel misbruik niet of onvoldoende is nageleefd. Weliswaar maakt de zogeheten “Checklist verhoorwaardigheid getuige” geen onderdeel uit van het procesdossier, maar geen rechtsregel schrijft voor dat het dossier dit document zou moeten bevatten. Bovendien bieden de processtukken geen aanknopingspunt voor het oordeel dat die checklist niet door de verhorende politieambtenaren is gehanteerd voordat [slachtoffer 1] als getuige is gehoord dan wel dat de verhorende politieambtenaren zich anderszins geen rekenschap hebben gegeven van de verhoorwaardigheid van [slachtoffer 1] . De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat er geen sprake is van een vormverzuim als bedoeld in artikel 359a Sv. Ten aanzien van dit feit is bewijsuitsluiting of vermindering van straf derhalve niet aan de orde. Het verweer van de raadsvrouw wordt dan ook verworpen.
In de zaak betreffende [slachtoffer 2] zal de rechtbank verdachte vrijspreken van het hem tenlastegelegde feit, zodat het verweer in zoverre geen bespreking behoeft.
Om te komen tot een bewezenverklaring ter zake van overtreding van artikel 243 Sr moet komen vast te staan dat het slachtoffer ten tijde van de tenlastegelegde handelingen leed aan een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens. Uit het op
6 november 2015 ingevulde verslag van [instelling] , de instelling waarin [slachtoffer 1] verblijft, blijkt dat zij een meisje is met een licht verstandelijke beperking. In juli 2015 is bij [slachtoffer 1] een WISC III-test afgenomen, waaruit een verbaal IQ van 55 en een performaal IQ van 68 volgt. Uit datzelfde verslag van [instelling] volgt dat [slachtoffer 1] zich bevindt in de individuatiefase, soms in de socialisatiefase.
Kenmerkend voor de individuatiefase is: koppigheid, zelf willen doen en zelf willen bepalen, ego-centrisme, imiteren, frustraties uiten, geen gevaar zien. Verder slaat de rechtbank acht op de verklaring van de voogd van [slachtoffer 1] , die werkzaam is bij het Leger des Heils en beroepsmatig als voogd voor [slachtoffer 1] optreedt. Daaruit volgt dat [slachtoffer 1] verstandelijk beperkt is en functioneert op een ontwikkelingsniveau van een vier- tot zesjarige. Naar het oordeel van de rechtbank is hiermee voldoende komen vast te staan dat [slachtoffer 1] ten tijde van de tenlastegelegde feiten leed aan een gebrekkige ontwikkeling van haar geestvermogens.
Verder is voor een bewezenverklaring ter zake van overtreding van artikel 243 Sr vereist dat vast komt te staan dat het slachtoffer door de gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens niet of onvolkomen in staat was zijn wil ten aanzien van de gepleegde handelingen te bepalen of kenbaar te maken of daartegen weerstand te bieden.
De rechtbank ziet zich in dit verband gesteld voor de vraag op welke wijze het in artikel 243 Sr bedoelde onvermogen moet worden begrepen, in het bijzonder of dit onvermogen louter in de persoon van het slachtoffer moet worden gezocht (absoluut onvermogen) dan wel mede afhankelijk is van de relatie tussen het slachtoffer en verdachte (relatief onvermogen, een onvermogen dat in bepaalde situaties optreedt). In het laatste geval is dus niet vereist dat het slachtoffer in alle gevallen niet of onvoldoende in staat moet worden geacht tot wilsbepaling, voldoende is dat het slachtoffer vanwege zijn of haar verstandelijke handicap niet in staat is tegen de seksuele handelingen die van de dader uitgaan, weerstand te bieden. De rechtbank wijst in dit verband op een conclusie van advocaat-generaal Knigge (Parket bij de Hoge Raad 23 april 2013, ECLI:NL:PHR:2013:2). Naar het oordeel van de rechtbank brengt een redelijke wetsuitleg mee dat het in art. 243 Sr bedoelde onvermogen situatie-afhankelijk is. Deze interpretatie is naar het oordeel van de rechtbank niet in strijd met rechtspraak van de Hoge Raad, noch met de totstandkomingsgeschiedenis van artikel 243 Sr. De vraag die de rechtbank in de onderhavige zaak moet beantwoorden is derhalve of [slachtoffer 1] , gelet op de concrete omstandigheden van het geval, vanwege haar verstandelijke handicap in staat is geweest weerstand te bieden tegen de seksuele handelingen die zijn uitgegaan van verdachte.
De rechtbank stelt vast dat in het onderhavige geval sprake is van een fors leeftijdsverschil tussen verdachte en het slachtoffer. Ten tijde van het tenlastegelegde feit was verdachte
36 jaar en [slachtoffer 1] net 16 jaar. Voorts bestond er tussen verdachte en [slachtoffer 1] een beduidend verschil in verstandelijke vermogens. Het rapport van de psycholoog Reinink houdt in dat uit de intelligentietesten die bij verdachte zijn afgenomen een beeld van hem naar voren komt van een benedengemiddeld intelligentieniveau, maar dat op basis van het opleidingsniveau een gemiddeld intelligentieniveau kan worden vastgesteld. Uit het hierbovengenoemde verslag van [instelling] blijkt dat [slachtoffer 1] op licht verstandelijk beperkt niveau functioneert en dat zij zich bevindt in de individuatiefase. Voorts kan uit dat verslag en de verklaring van de voogd van [slachtoffer 1] worden afgeleid dat zij een kwetsbare persoon is en extreem beïnvloedbaar is. De voogd heeft verklaard dat op het moment waarop iemand aan [slachtoffer 1] aandacht geeft, die persoon haar vriendje is en dan dingen mag doen. Daarbij komt dat [slachtoffer 1] zonder bagage met verdachte is meegereden van [locatie] te [pleegplaats 2] naar zijn woning in [pleegplaats 1] , alwaar de tenlastegelegde seksuele handelingen hebben plaatsgevonden. Daaruit leidt de rechtbank af dat [slachtoffer 1] zich ten tijde van de seksuele handelingen in een afhankelijke positie heeft bevonden. De rechtbank is van oordeel dat [slachtoffer 1] onder deze omstandigheden ten tijde van het tenlastegelegde feit niet in staat moet worden geacht haar wil te hebben kunnen bepalen en weerstand te bieden tegen de betreffende seksuele handelingen.
Verdachte heeft telkens verklaard niet te hebben geweten dat [slachtoffer 1] een verstandelijk beperkt meisje is.
De voogd van [slachtoffer 1] heeft verklaard dat als je als onbekende met [slachtoffer 1] een gesprek aangaat je na twee of drie zinnen weet dat zij een meisje is met een laag IQ. Ook de [verbalisant 1] die [slachtoffer 1] op 28 augustus 2015 heeft gesproken heeft verklaard dat elke persoon die in contact komt met [slachtoffer 1] direct door heeft dat zij een laag IQ heeft en dat zij door haar gedrag en houding zeer kinderlijk op hem over kwam. Verdachte heeft [slachtoffer 1] met de auto opgehaald uit [pleegplaats 2] en is met haar naar de woning in [pleegplaats 1] gereden. Gelet op hetgeen door de voogd en [verbalisant 1] over het functioneren van [slachtoffer 1] is opgemerkt, alsmede gelet op hetgeen in voornoemd verslag van [instelling] is opgenomen is de rechtbank van oordeel dat verdachte, die gelet op zijn opleiding beschikt over een gemiddeld intelligentieniveau en die geruime tijd met [slachtoffer 1] heeft doorgebracht voordat het tot seksuele handelingen is gekomen, minst genomen bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat [slachtoffer 1] aan een gebrekkige ontwikkeling van haar geestvermogens leed en onvoldoende in staat was om haar wil met betrekking tot de seksuele handelingen te bepalen.
De rechtbank komt tot de slotsom dat het onder 1 tenlastegelegde feit wettig en overtuigend kan worden bewezen.
De rechtbank is voorts van oordeel dat het onder 2 tenlastegelegde feit wettig en overtuigend kan worden bewezen. De rechtbank overweegt hiertoe dat verdachte wist dat [slachtoffer 1] 16 jaar en dus minderjarig was. Verdachte heeft erkend met [slachtoffer 1] te hebben afgesproken om haar op te halen en heeft haar van [pleegplaats 2] naar [pleegplaats 1] vervoerd. Voorts is vast komen te staan dat [slachtoffer 1] een nacht bij verdachte in zijn woning heeft verbleven. Hierbij is niet relevant wie het initiatief heeft genomen. Naar het oordeel van de rechtbank kan dan ook worden bewezen dat er sprake is van onttrekken in de zin van artikel 279 Sr. Gesteld noch gebleken is dat verdachte aan [slachtoffer 1] heeft gevraagd of zij toestemming had om met hem mee te gaan en om een nacht bij hem te verblijven. Dit klemt temeer, nu zoals hiervoor is overwogen verdachte moet hebben geweten dat er bij [slachtoffer 1] sprake was van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens. Daarbij komt dat [slachtoffer 1] geen tas bij zich had, hetgeen op zijn minst vraagtekens oproept wanneer een persoon een nacht niet in zijn of haar eigen woning verblijft. Verdachte heeft dan ook bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij [slachtoffer 1] aan het wettig over haar gestelde gezag onttrok.
Met betrekking tot feit 3 overweegt de rechtbank als volgt.
Uit de aangiftes van de vier slachtoffers en de vele andere meldingen die zich in het dossier bevinden (vanaf pagina 329) blijkt dat verdachte over een langere periode veelvuldig op digitale wijze contact heeft gezocht met jonge meisjes. Verdachte was bewust op zoek naar jonge meisjes, waarbij hij het oog had op seksueel getint contact. Ter zitting heeft verdachte verklaard dat hij op zoek was naar meisjes van 16 jaar en ouder. Voor een bewezenverklaring van de onder 3 tenlastegelegde feiten is telkens vereist dat wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte op het moment van het versturen van de afbeelding van de ontblote stijve penis wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat hij die afbeelding vertoonde aan een persoon die jonger is dan zestien jaar. De rechtbank is van oordeel dat ten aanzien van [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte minst genomen redelijkerwijs moest vermoeden dat die personen ten tijde van het verzenden van de foto jonger waren dat zestien jaar.
Ten aanzien van [slachtoffer 3] geldt dat niet blijkt dat zij haar leeftijd vòòr het verzenden van de foto kenbaar had gemaakt aan verdachte. Ook uit de overige gegevens die het dossier bevat kan niet worden afgeleid dat verdachte wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat [slachtoffer 3] jonger was dan zestien jaar.
Ten aanzien van [slachtoffer 2] geldt dat uit haar verklaring of anderszins uit het dossier niet kan worden afgeleid in hoeverre haar profielgegevens op Facebook zichtbaar zijn geweest voor verdachte. [slachtoffer 2] heeft nog verklaard dat zij een profielfoto heeft met een poesje en dat je daaraan wel kunt zien hoe oud zij is. De rechtbank beschikt niet over die profielfoto. Zij kan dus niet zelf daaruit de conclusie trekken dat verdachte wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat [slachtoffer 2] ten tijde van het verzenden van de foto jonger dan zestien jaar was. Bovendien kan een profielfoto verouderd zijn. Ook uit de omstandigheid dat verdachte met meisjes van het [college] aan het chatten was, kan niet zonder meer worden afgeleid dat verdachte de leeftijd van [slachtoffer 2] wist of redelijkerwijs moest vermoeden.
Ten aanzien van [slachtoffer 4] overweegt de rechtbank dat uit de beschikbare gegevens (pagina 303 tot en met 305) op geen enkele wijze kan worden afgeleid of verdachte de leeftijd van [slachtoffer 4] wist of redelijkerwijs moest vermoeden.
Ten aanzien van [slachtoffer 5] is de rechtbank van oordeel dat wel wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte wist dat zij ten tijde van het verzenden van de foto jonger dan zestien jaar was. Zij heeft immers verklaard dat zij richting verdachte heeft aangegeven dat zij 13 jaar was. Die mededeling is gedaan vóór verzending van de foto. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij haar niet geloofde en dat hij ervan uitging dat zij zestien jaar was. De rechtbank acht deze verklaring echter volstrekt ongeloofwaardig. Verdachte heeft namelijk op geen enkele wijze onderbouwd waarom hij ervan uitging dat [slachtoffer 5] zestien jaar was.
De rechtbank is voorts van oordeel dat het bij de politie zoekraken van de Whatsapp gesprekken en de foto’s niet meebrengt dat de verklaring van de vader van [slachtoffer 5] en haar eigen verklaring niet voor het bewijs kunnen worden gebezigd. De rechtbank overweegt hierbij dat verdachte ter terechtzitting heeft erkend aan [slachtoffer 5] een foto van zijn stijve geslachtsdeel te hebben gezonden.
De stelling van de raadsvrouw dat vrijspraak moet volgen omdat niet door een deskundige is vastgesteld dat de toegezonden foto schadelijk is te achten voor de leeftijdsgroep in zijn geheel treft evenmin doel, nu deze stelling geen steun vindt in het recht.
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven. Ieder bewijsmiddel is -ook in onderdelen- slechts gebruikt voor het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
Ten aanzien van het onder 1. en 2. ten laste gelegde:
1. De door verdachte op de terechtzitting van 26 april 2016 afgelegde verklaring, voor zover inhoudende:
Ik heb op 27 augustus 2015 [slachtoffer 1] opgehaald in [pleegplaats 2] . Ik heb haar meegenomen naar mijn woning in [pleegplaats 1] . [slachtoffer 1] is die nacht, van 27 op 28 augustus 2015, in mijn woning gebleven en wij hebben toen meermalen seks gehad.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van Politie Noord-Nederland d.d. 11 september 2015, opgenomen op pagina 164 van het dossier met nummer 2015347431 d.d. 20 januari 2016, inhoudende als verklaring van [persoon] namens [slachtoffer 1] , geboren [geboortedatum slachtoffer] :
Ik doe aangifte van seksueel misbruik van [slachtoffer 1] , zij is 16 jaar, door een onbekende man, die zich [verdachte] noemt en zegt 33 jaar oud te zijn. Dit is gebeurd tussen 27 augustus 2015 en 28 augustus 2015.
Ik ben de voogd van [slachtoffer 1] en werk als jeugdbeschermer bij het Leger des Heils in Groningen. Ik ben nu ongeveer sinds 2 of 3 jaar haar voogd.
[slachtoffer 1] heeft een laag IQ. Ze zit rond de 55. Zij functioneert op een sociaal emotioneel ontwikkelingsniveau van een 4 tot 6 jarige.
Het is eigenlijk een 4 tot 6 jarig kind in het lichaam van een pubermeisje. Haar lichaam ontwikkelt zich en alle gevoelens daarbij heeft zij ook. Alleen het verschil is dat ze het oorzaak en gevolg niet van haar handelen ziet. Ze ziet ook geen gevaar.
Als je met [slachtoffer 1] in gesprek zou gaan, dan weet je na 2 of 3 zinnen dat zij een meisje is met een laag IQ.
Om terug te komen op de man van 33 jaar, deze [verdachte] , als je meer dan een uur met [slachtoffer 1] in de auto hebt gezeten dan weet je gewoon dat het een meisje met een verstandelijke beperking is.
Ik heb van de groepsleiding van [slachtoffer 1] het volgende gehoord. [verdachte] zou [slachtoffer 1] benaderd hebben op Facebook. Er is in ieder geval een afspraak door hem met [slachtoffer 1] gemaakt dat hij haar zou komen ophalen. [slachtoffer 1] is op die 27 augustus 2015 van school weggelopen, de kleine unit van [locatie] . [slachtoffer 1] bleef die nacht weg en kwam de volgende morgen 28 augustus 2015 weer op het terrein van [locatie] aan. Tegen de groepsleiding vertelt ze dat ze seks heeft gehad met deze man.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van Politie Noord-Nederland d.d. 14 december 2015, opgenomen op pagina 223 van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [verbalisant 2] :
Op 8 december 2015 vond een studioverhoor plaats met [slachtoffer 1] . Hierbij was ik aanwezig in de regiekamer. Door mij wordt hierbij een samenvatting gegeven van dit verhoor.
[slachtoffer 1] verklaart het volgende.
Ze komt praten over [verdachte] . Hij zat aan haar, vond haar leuk. Ze ging met hem mee in de auto naar zijn huis, naar zijn slaapkamer. Hij ging in bed aan haar zitten en ze gingen vrijen. Ze zijn daarna gaan slapen, maar de poes miauwde. Toen gingen ze weer hetzelfde doen, vrijen. Ze wilde niet terug naar [locatie] omdat ze het daar niet leuk vindt. Hij woont in [pleegplaats 1] .
Ze hebben vier keer gevreeën. Dat gebeurde boven op de slaapkamer van [verdachte] .
Over de eerste keer seks weet ze het meeste te vertellen. [verdachte] hield haar hand vast, toen liepen ze naar boven en toen begon hij haar te zoenen in de slaapkamer. Ze stonden voor het bed en begonnen tegelijk te zoenen. Hij ging met zijn tong erlangs glijden in haar mond. Hij zat aan haar borsten met zijn handen. Toen zei [verdachte] : 'doe je handen omhoog'. Ze hielp mee en toen deed hij haar shirt uit, die kwam op de grond. Hij deed alles bij haar uit van top tot teen. Hij legde haar op bed. Haar kleren lagen op de grond en zijn kleren lagen op de grond. Ze ging liggen. Hij ging op bed zitten. Hij vertelde dat hij 33 jaar was. Hij lag op haar en toen deed hij zijn lul in haar vagina. Hij deed het vaker. Ze lag op haar rug. Hij ging op haar buik liggen. Hij ging klaarkomen. In zijn bed was wat wit spul, sperma.
Toen hebben ze zich aangekleed. Voor die tijd had ze spullen gepakt. Ze hadden afgesproken op school. Ze ging lopen, zag hem en is naar hem toe gegaan, zonder rugzak.
Ze wilde lang blijven.
Bij de tweede keer seks begon [verdachte] hetzelfde te doen.
Ze reden terug.
Ze dacht dat het op een donderdag was en dat ze vrijdag weer thuis was.
4. Een schriftelijk bescheid, te weten een rapportage van [instelling] d.d. 6 november 2015, opgenomen op pagina 240D van voornoemd dossier, inhoudende:
Beeldvorming: mevrouw [slachtoffer 1] , geboren [geboortedatum slachtoffer] .
[slachtoffer 1] is een 16-jarig meisje met een licht verstandelijke beperking (WISC-III, afgenomen door [locatie] in juli 2015, VIQ 55, PIQ 68). [slachtoffer 1] bleek moeilijk te testen gezien haar geringe draagkracht. Het is aannemelijk dat er sprake is van een reactieve hechtingsstoornis. [slachtoffer 1] functioneer sociaal-emotioneel op 1 ½ - 3 jarige leeftijd.
5. Een schriftelijk bescheid, te weten een rapportage van [instelling] d.d. 6 november 2015, opgenomen op pagina 240G van voornoemd dossier inhoudende:
[slachtoffer 1] zit in de individuatiefase, soms in de socialisatiefase. Kenmerkend voor de individuatiefase is: koppigheid, zelf willen doen, en zelf willen bepalen, ego-centrisme, imiteren, frustraties uiten, geen gevaar zien.
6. Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 28 augustus 2015, inhoudende de verklaring van de [verbalisant 3] :
Het eerste wat mij opviel toen ik [slachtoffer 1] zag was haar houding. [slachtoffer 1] kwam zeer kinderlijk op mij over, dit door haar gedrag en houding. Ik ben van mening dat elke persoon die in contact komt met [slachtoffer 1] , direct door heeft dat [slachtoffer 1] een laag IQ heeft. En daarbij ook merkt dat ze gemakkelijk beïnvloedbaar is.
Ten aanzien van het onder 3. ten laste gelegde
1. De door verdachte op de terechtzitting van 26 april 2016 afgelegde verklaring, voor zover inhoudende:
Ik heb vanuit mijn woning in [pleegplaats 1] naar [slachtoffer 5] een afbeelding met daarop mijn ontblote stijve penis gestuurd.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van Politie Noord-Nederland d.d. 14 mei 2015, opgenomen op pagina 117 van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [vader slachtoffer 5] :
V= vraag verbalisant
A = antwoord aangever
V: U blijft bij uw besluit om aangifte te doen voor uw minderjarige dochter [slachtoffer 5] , geboren op [geboortedatum slachtoffer 5] ?
A:Ik blijf absoluut bij het plan om aangifte te doen. [slachtoffer 5] is 13 jaar.
V: Kunt u ons in uw eigen woorden vertellen waarvan u aangifte wilt doen?
A: Ik beschouw het als een poging tot afspraak maken met een minderjarig meisje om seksuele handelingen uit te voeren.
V: kunt u vertellen wat er is gebeurd in uw woorden?
A: Mijn zoon was er achter gekomen, hij pakte haar telefoon terwijl [slachtoffer 5] in bad zat. [broer slachtoffer 5] is 18 jaar. Hij moest iets op Facebook doen. Hij keek in haar Whatsapp gesprekken, hij kwam dat nummer tegen, klikte daarop en liet mij dit zien. Hij zei: "Pap. dit is niet best, kijk eens.
V: Wanneer speelde dit?
A: Afgelopen maandagavond.
V: En wat zag je
A: Dat hele whatsapp gesprek inclusief de foto's, dat heb ik hier bij de politie achtergelaten. We hebben screens gemaakt en bewaard.
V: Hier staat verder geen datum, heb jij wel een datum gezien?
A: Het is zondagavond 10 mei begonnen, en dat andere is afgelopen maandag 11 mei verder gegaan. En op 11 mei heeft [slachtoffer 5] wat terug gestuurd.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige van Politie Noord-Nederland d.d. 14 mei 2015, opgenomen op pagina 121 van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [slachtoffer 5] :
V: Jij hebt contact gehad met ene meneer, je pa heeft ons dit aangeleverd, hij heeft dit van jullie computer gehaald. Wat kun je ons hier over vertellen.
A: Ik ken hem niet echt, maar hij ging tegen mij praten op Facebook. Hij vroeg mij als vriend en ik drukte op accepteren.
V: Hoe lang is dat geleden dat hij voor het eerst contact zocht?
A: Volgens mij was het zondag.
V: Dat was op zondag 10 mei
V: Waar ging dat gesprek over?
A: Hij vroeg waar ik woonde en hoe oud ik was.
V: Heb je gezegd hoe oud je was?
A: Ja, ik zei dat ik 13 was.
V: Waar ging het gesprek meer over?
A: Hij wilde met me afspreken. Dat was allemaal via facebook. Hij vroeg me om mijn
nummer. Hij stuurde me zijn mobiele telefoonnummer. Dit heb ik in mijn telefoon gezet.
V: Hoe is het contact op Whatsapp begonnen dan?
A: Ik begon te WhatsAppen en toen zei hij: He ben jij het.
V: Dan krijg jij deze foto. Een foto van een blote piemel.
A: Ja.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het onder 1., 2. en 3. ten laste gelegde bewezen, met dien verstande dat:
1.
hij op 27 en/of 28 augustus 2015, te [pleegplaats 1] , met [slachtoffer 1] (geboren op [geboortedatum slachtoffer] ), van wie hij, verdachte, wist dat deze aan een zodanige gebrekkige ontwikkeling van haar geestvermogens leed dat deze niet of onvolkomen in staat was haar wil daaromtrent te bepalen of kenbaar te maken of daartegen weerstand te bieden, een of meer handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 1] , immers heeft verdachte, meerdere malen, haar vagina en/of borsten betast en/of haar vaginaal gepenetreerd met zijn penis;
2.
hij op 27 en 28 augustus 2015, te [pleegplaats 2] en te [pleegplaats 1] , opzettelijk een persoon, genaamd [slachtoffer 1] (geboren op [geboortedatum slachtoffer] ), heeft onttrokken aan het wettig over haar gesteld gezag van degene die dit desbevoegd over haar uitoefende;
3.
hij in de periode van 1 mei 2015 tot en met 30 november 2015, te [pleegplaats 1] en/of [pleegplaats 3] een afbeelding waarvan de vertoning schadelijk is te achten voor personen beneden de leeftijd van zestien jaar, een foto van zijn ontblote stijve penis, heeft vertoond aan een minderjarige, te weten, [slachtoffer 5] (geboren op [geboortedatum slachtoffer 5] ) in (geboren op [geboortedatum slachtoffer 4] ), van wie hij weet dat deze jonger is dan zestien jaar.
De verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
In de tenlastelegging voorkomende schrijffouten of kennelijke misslagen worden verbeterd gelezen. De verdachte is hierdoor niet in zijn belangen geschaad.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat ten aanzien van het onder 3. ten laste gelegde ontslag van alle rechtsvervolging te volgen. Zij heeft hiertoe aangevoerd dat de delictsomschrijving van art. 240a Sr blijkens de Kamerstukken uitgaat van een aanbieder en jeugdige ontvanger die in de reële wereld met elkaar rechtstreeks contact hebben, waardoor dit chatcontact via internet (tussen onbekenden) niet onder deze strafbaarstelling valt. Aldus kunnen de feiten niet worden gekwalificeerd, nu de wetgever dit gelet op de geest van de wet niet strafbaar heeft willen stellen onder art. 240a Sr, aldus de raadsvrouw.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft ten aanzien van voornoemd verweer aangegeven dat is voldaan aan het criterium dat verdachte redelijkerwijs had moeten vermoeden dat de vertoning van de afbeelding schadelijk was voor de persoon van zestien jaar en het feit aldus kan worden gekwalificeerd.
Oordeel van de rechtbank
Artikel 240a Sr beoogt minderjarigen onder zestien jaar te beschermen tegen schadelijk beeldmateriaal. Uit de wetsgeschiedenis kan worden afgeleid dat van belang is dat een voor een persoon jonger dan zestien jaar schadelijk te achten afbeelding in een 1 op 1 situatie aan de jeugdige wordt getoond. Het slachtoffer moet aanwijsbaar geïndividualiseerd zijn. Hierbij is het naar het oordeel van de rechtbank niet van belang of het contact plaatsvindt in persoon of op afstand. Het digitaal toezenden van een schadelijk te achten afbeelding kan naar het oordeel van de rechtbank dan ook vallen onder de strafbaarstelling. Dat die afbeelding digitaal en dus op afstand aan de jeugdige wordt verstrekt, aangeboden of vertoond, brengt niet mee dat het contact niet in de reële wereld plaatsvindt. De rechtbank zal het verweer van de raadsvrouw dan ook verwerpen.
Het bewezen verklaarde levert op:
1. Met iemand van wie de dader weet dat hij aan een zodanige gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens lijdt dat hij niet of onvoldoende in staat is zijn wil daaromtrent te bepalen of kenbaar te maken of daartegen weerstand te bieden handelingen plegen die mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, meermalen gepleegd;
2. Opzettelijk een minderjarige onttrekken aan het wettig over haar gesteld gezag;
3. Een afbeelding, waarvan de vertoning schadelijk is te achten voor personen beneden de leeftijd van zestien jaar, vertonen aan een minderjarige van wie de dader weet of redelijkerwijs moet vermoeden, dat deze jonger is dan zestien jaar.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder 1., 2. en 3. wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van vijf jaren, alsmede de oplegging van de volgende bijzondere voorwaarden: een meldplicht, een ambulante behandelverplichting, een contactverbod met de slachtoffers en de andere voorwaarden die het gedrag van verdachte betreffen, allen zoals de reclassering is geadviseerd.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft primair aangegeven dat zij aan de bespreking van de strafmaat niet toekomt, gelet op haar pleidooi tot vrijspraak van het onder 1., 2. en 3. ten laste gelegde.
De raadsvrouw heeft subsidiair gemotiveerd aangegeven dat er verschillende strafverminderende factoren zijn die meegenomen moeten worden bij een eventueel op te leggen straf.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en de over hem opgemaakte rapportages van Reclassering Nederland d.d.
29 maart 2016 en het psychologisch onderzoek van E. Reinink, klinisch psycholoog, d.d.
25 maart 2016, het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsvrouw.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan seksueel misbruik van een verstandelijk beperkt zestienjarig meisje, heeft haar aan het wettig over haar gestelde gezag onttrokken en heeft een schadelijk te achten foto aan een dertienjarig meisje gezonden. Met name het eerstgenoemde strafbare feit is een ernstig strafbaar feit.
De rechtbank rekent het verdachte zwaar aan dat hij misbruik heeft gemaakt van een kwetsbaar en gemakkelijk beïnvloedbaar meisje om aan zijn seksuele behoeften te voldoen. Daarbij komt dat verdachte niet of nauwelijks heeft stilgestaan en nagedacht over de gevolgen van zijn handelen voor dit slachtoffer en overigens evenmin voor het andere slachtoffer en haar ouders in deze zaak.
De psycholoog heeft in de over verdachte opgemaakte rapportage geconcludeerd dat er bij verdachte sprake is van pedofilie van het niet exclusieve type. De door hem gepleegde strafbare feiten zijn hem in verminderde mate toe te rekenen. Bij de straftoemeting zal de rechtbank hiermee in het voordeel van verdachte rekening houden.
De pedofilie en de eenzaamheid van verdachte verhogen de kans op recidive, aldus de psycholoog. Teneinde de kans op herhaling te verlagen worden bijzondere voorwaarden bij een eventueel op te leggen gevangenisstraf geadviseerd, te weten verplicht reclasseringstoezicht, contactverbod met slachtoffers, verbod om andere kinderen/jonge meisjes te benaderen voor seks, controle op gegevensdragers en een intensief begeleidingstraject door bijvoorbeeld de Ambulante Forensische Poli Noord Nederland, gericht op psycho-educatie over seksueel misbruik, aandacht voor het delictscenario, omgaan met eenzaamheidsgevoelens en wellicht een sociale vaardigheidstraining.
De rechtbank kan zich vinden in de conclusies van de deskundige Reinink en maakt deze tot de hare.
Voor de bewezenverklaarde feiten zijn door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht geen oriëntatiepunten ontwikkeld. Gelet op de ernst van het onder 1 bewezenverklaarde strafbare feit is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf passend is en geboden. Een andere straf dan een gevangenisstraf doet voor dat feit immers geen recht aan de zaak. Teneinde het opleggen van bijzondere voorwaarden mogelijk te maken zal de rechtbank een deels voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen. De rechtbank ziet geen aanleiding om een contactverbod met slachtoffers of jonge meisjes op te leggen. Wel acht de rechtbank controle op door de verdachte te gebruiken gegevensdragers noodzakelijk, gelet op de bij verdachte vastgestelde pedofilie en de vele meldingen betreffende Facebookcontacten tussen verdachte en jonge meisjes, die zich in het dossier bevinden. Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat in dit geval met een proeftijd van drie jaren kan worden volstaan. De rechtbank overweegt hierbij dat de controle op gegevensdragers van verdachte een forse inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van verdachte meebrengt die een langere proeftijd dan drie jaren niet rechtvaardigt. Voorts merkt de rechtbank op dat zij acht heeft geslagen op het arrest van de Hoge Raad van 23 februari 2016 (ECLI:NL:HR:2016:302). Uit de in dat arrest aangehaalde wetsgeschiedenis blijkt weliswaar dat de reclassering niet bevoegd is om de woning van de veroordeelde te betreden zonder dat deze daarmee heeft ingestemd, maar uit diezelfde wetsgeschiedenis blijkt eveneens dat het niet meewerken aan huisbezoeken schending van de voorwaarden oplevert, die voor de officier van justitie aanleiding kan zijn tot het vorderen van de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straf.
Alles afwegende acht de rechtbank de door de officier van justitie gevorderde straf passend en geboden.

Benadeelde partijen

[slachtoffer 3]heeft zich voor de aanvang van de terechtzitting als benadeelde partij in het strafproces gevoegd door middel van indiening van het voorgeschreven formulier bevattende de opgave van een vordering tot vergoeding van door haar geleden schade ten gevolge van het aan verdachte onder 3. ten laste gelegde alsmede de gronden waarop deze berust.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft toewijzing van de vordering met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel gevorderd.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft primair betoogd dat de vordering niet-ontvankelijk verklaard dient te worden gelet op de haar bepleite vrijspraak ten aanzien van het feit waarop de vordering ziet.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het feit waaruit de schade zou zijn ontstaan niet bewezen. De benadeelde partij zal niet ontvankelijk worden verklaard in de vordering en kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
[slachtoffer 5]heeft zich voor de aanvang van de terechtzitting als benadeelde partij in het strafproces gevoegd door middel van indiening van het voorgeschreven formulier bevattende de opgave van een vordering tot vergoeding van door haar geleden schade ten gevolge van het aan verdachte onder 3. ten laste gelegde alsmede de gronden waarop deze berust.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft toewijzing van de vordering met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel gevorderd.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft primair betoogd dat de vordering niet-ontvankelijk verklaard dient te worden gelet op de haar bepleite vrijspraak ten aanzien van het feit waarop de vordering ziet.
Subsidiair heeft zij verzocht om de vordering af te wijzen, nu de opgevoerde schade onvoldoende is aangetoond of onderbouwd.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat zij over onvoldoende informatie beschikt om de hoogte van de geleden materiële schade te kunnen beoordelen. De rechtbank kan namelijk niet vaststellen of deze uitsluitend het gevolg is van het bewezenverklaarde feit. De rechtbank zal echter niet overgaan tot schorsing van het onderzoek om de hoogte van die schade alsnog te doen aantonen. Dit zal namelijk leiden tot een onevenredige belasting van het strafgeding. De benadeelde partij zal daarom niet ontvankelijk worden verklaard in dit deel van de vordering. De vordering kan ten aanzien van dit deel slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Ten aanzien van de gevorderde immateriële schadevergoeding overweegt de rechtbank dat voldoende aannemelijk is geworden dat [slachtoffer 5] immateriële schade heeft geleden als gevolg van het door verdachte gepleegde strafbare feit. De rechtbank zal gebruik maken van haar schattingsbevoegdheid en de hoogte van de schadevergoeding naar redelijkheid en billijkheid vaststellen op een bedrag van € 200,-.
De rechtbank acht daarnaast oplegging van de schadevergoedingsmaatregel aangewezen, nu verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 36f, 57, 240a, 243 en 279 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

DE UITSPRAAK VAN DE RECHTBANK LUIDT:

Verklaart het onder 1., 2. en 3. ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:
Een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden.
Bepaalt, dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot 8 maanden, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde voor het einde van of gedurende de proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op 3 jaren, de hierna te noemen algemene of bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Beveelt, dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Stelt als algemene voorwaarden:
1. dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
2. dat de veroordeelde ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
3. dat de veroordeelde medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht als bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
1. dat de veroordeelde zich op uitnodiging meldt bij Reclassering Nederland, Zoutbranderij 1, 8933 AJ Leeuwarden, en zich zal houden aan de aanwijzingen en voorschriften te geven door of namens de reclassering, voor zolang de reclassering dit nodig acht;
2. dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd onder behandeling zal stellen van de Forensische Polikliniek te Friesland, of een soortgelijke forensische polikliniek, op de tijden en plaatsen als door of namens die instelling aan te geven, waarbij de veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen die in het kader van deze behandeling door of namens de behandelaar of zorginstelling worden gegeven;
3. dat de veroordeelde zich houdt aan andere aanwijzingen het gedrag van de veroordeelde betreffende, te weten dat de veroordeelde zich op welke wijze dan ook onthoudt van:
- het op digitale wijze met een seksuele intentie communiceren met kinderen;
- gedragingen in internetomgevingen gericht op het zich toegang verschaffen van toegang tot kinderpornografisch materiaal;
- gedragingen gericht op het zich verschaffen van toegang tot internetomgevingen waarin wordt gecommuniceerd over seksuele handelingen met kinderen,
terwijl het daarop uitgeoefende toezicht mede kan bestaan uit controle van zijn computer(s) en andere apparatuur waarop afbeeldingen (kunnen) worden opgeslagen of waarmee het internet kan worden benaderd indien en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht.
Draagt de reclassering op toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Bepaalt dat de benadeelde partij
[slachtoffer 3]in haar vordering niet ontvankelijk is en dat de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 5]met betrekking tot het immateriële deel toe tot na te melden bedrag en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van € 200,00 (zegge: tweehonderd euro) (te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 10 mei 2015).
Bepaalt dat de benadeelde partij ten aanzien van het overige immateriële deel wordt afgewezen.
Bepaalt dat de benadeelde partij [slachtoffer 5] in haar vordering ten aanzien van de materiële gevorderde schade niet ontvankelijk is en dat dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het [slachtoffer 5] te betalen een bedrag van € 200,00 (zegge: tweehonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 4 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het [slachtoffer 5] daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.G. Wijma, voorzitter, mr. W.S. Sikkema en mr. A. Postma, rechters, bijgestaan door mr. L.T.A. Fokkema, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 10 mei 2016.
Mr. Postma is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.