Uitspraak
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
1.De procedure
2.De feiten
3.De vordering
4.De beoordeling
het restant van de schuld met betrekking tot de geleverde paarden aan de vof van gedaagde over de periode van 1 juni 2012 tot en met maart 2013".
Rechtbank Noord-Nederland
In deze civiele procedure, behandeld door de Rechtbank Noord-Nederland op 23 maart 2016, heeft de kantonrechter de vordering van eiser afgewezen. Eiser, vertegenwoordigd door Bureau Mercuur, vorderde betaling van een bedrag van € 3.375,00 van gedaagde, die werd bijgestaan door mr. G.B. de Jong. De vordering was gebaseerd op leveringen van paarden aan een vennootschap onder firma, waarvan gedaagde een van de vennoten was. Eiser stelde dat de vennootschap en haar vennoten niet aan hun betalingsverplichtingen hadden voldaan.
De procedure omvatte een dagvaarding, een conclusie van antwoord, repliek en dupliek. De kantonrechter constateerde dat eiser niet voldeed aan zijn informatieplicht en bewijsaandraagplicht, zoals vereist door de artikelen 21 en 111 lid 3 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Eiser had nagelaten om de feiten met betrekking tot zijn vordering volledig te stellen en de grondslag van zijn vordering te onderbouwen. Er was geen factuur of specificatie van de leveringen overgelegd, en de aansprakelijkheid van gedaagde was niet aangetoond.
De kantonrechter oordeelde dat het enkel overleggen van gestandaardiseerde sommaties niet voldoende was voor een toewijsbare vordering. Eiser had ook niet aangetoond dat gedaagde aansprakelijk was voor de leveringen aan de vennootschap, die inmiddels was uitgeschreven en onder een ander KvK-nummer was voortgezet. De kantonrechter wees de vordering af en veroordeelde eiser in de proceskosten, die aan de zijde van gedaagde op nihil werden gesteld, gezien het summiere verweer van gedaagde.