ECLI:NL:RBNNE:2016:1255

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
17 maart 2016
Publicatiedatum
22 maart 2016
Zaaknummer
15-3672
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit over huishoudelijke hulp en persoonsgebonden budget in het kader van de Wmo

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 17 maart 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiseres, die huishoudelijke hulp ontvangt, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Groningen. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen een besluit van 2 januari 2015, waarin haar persoonsgebonden budget (pgb) voor huishoudelijke hulp werd vastgesteld op basis van een verlaagd urentarief. Eiseres betwistte dat de zorg die zij ontving van haar buurvrouw, die als verpleegkundige is geregistreerd, niet als professionele zorg kon worden aangemerkt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de zorgverlening door de buurvrouw, die ook als zelfstandige werkt, moet worden gezien als zorg verleend vanuit een hulpverlenend beroep. De rechtbank oordeelde dat het college ten onrechte het lage tarief had toegepast en dat het pgb vanaf 1 januari 2015 en na 2 april 2015 op het hoge tarief van € 19,23 moest worden vastgesteld. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en het primaire besluit herroepen, waarbij het college werd opgedragen het betaalde griffierecht aan eiseres te vergoeden. Deze uitspraak is openbaar uitgesproken en kan binnen zes weken worden aangevochten bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 15/3672

uitspraak van de meervoudige kamer van 17 maart 2016 in de zaak tussen

[naam eiseres], te Groningen, eiseres
(gemachtigde: F. Meijer),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Groningen, verweerder
(gemachtigde: mr. T. van der Veen).

Procesverloop

Bij besluit van 2 januari 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder de indicatie voor huishoudelijke hulp HH1 verlengd van 1 januari 2015 tot 1 april 2015. Aan eiseres is voorts meegedeeld dat haar een persoonsgebonden budget (pgb) wordt toegekend van € 594,00, gebaseerd op 3 uur huishoudelijke hulp per week over genoemde periode.
Bij besluit van 11 augustus 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 januari 2016. Eiseres is verschenen bij gemachtigde [naam gemachtigde] . Ook zijn echtgenote, [naam zorgverlener] , is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de navolgende feiten en omstandigheden.
1.1 Ten behoeve van eiseres, geboren op 12 december 1937, is op 11 april 2013 een aanvraag voor verlening van huishoudelijke hulp op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) 2007 ingediend. Eiseres had deze zorg nodig in verband met een knieblessure. Eiseres heeft één zoon, die net als zij, in Groningen woont. Deze zoon woont samen met zijn partner en heeft een jong kind. In het gezin van de zoon van eiseres wordt de was van eiseres gedaan en worden ook de boodschappen voor haar gedaan.
1.2 Bij besluit van 16 april 2013 heeft verweerder eiseres in aanmerking gebracht voor de voorziening huishoudelijke hulp HH1, klasse 2 voor een periode van 3 maanden, te weten van 15 april 2013 tot en met 14 juli 2014.
1.3 Op 4 juli 2013 is de situatie van eiseres opnieuw bij verweerder gemeld.
Verzocht is toen om de voorziening toe te kennen in de vorm van een pgb. Dit is gehonoreerd en [naam zorgverlener] , buurvrouw van eiseres en toen nog medewerkster bij Thuiszorginstelling Tiade, heeft vervolgens de zorg verleend. Bij besluit van 7 juli 2014 is de indicatie voor de voorziening HH1 voor 3 uur per week verlengd tot 1 januari 2015 en is bepaald dat deze wordt verstrekt in de vorm van een pgb. Verweerder heeft in dit besluit uiteengezet dat er twee tarieven voor vaststelling van de hoogte van een pgb worden gehanteerd. Het hoge uurtarief van € 19,23 is bedoeld voor professionele zorgaanbieders en het lage uurtarief van € 15,40 is bedoeld voor inzet van particuliere hulp.
1.4 Eiseres heeft verweerder een zorgovereenkomst gestuurd, waarin [naam 2 zorgverlener] , bovengenoemd, als zorgverlener is genoemd. [naam 2 zorgverlener] levert de zorg aan eiseres vanaf 15 juli 2014 niet langer via bemiddeling door Tiade, maar rechtstreeks via de eenmanszaak van [naam 2 zorgverlener] [naam eenmanszaak] .
1.5 Bij het primaire besluit van 2 januari 2015 is aan eiseres de voorziening HH1 toegekend in de vorm van een pgb voor het hierboven bedoelde lage uurtarief. Eiseres wenst niet een pgb ad € 594,00 maar ad € 749,97 te ontvangen.
1.6 Namens eiseres is bezwaar gemaakt tegen dit besluit, voor zover dit inhoudt dat het pgb is gebaseerd op het lage uurtarief. Aangegeven is dat eiseres per 15 juli 2014 nog een budget is toegekend naar het hoge uurtarief, de norm voor een professionele zorgverlener.
Per e-mailbericht van 4 februari 2015 is een aanvulling op de gronden van bezwaar gegeven. Aangegeven is dat de situatie van eiseres is verslechterd, nu er naast knieproblemen ook mentale problemen zijn bijgekomen.
1.7 Verweerder heeft vervolgens op 13 maart 2015 besloten om de indicatie te wijzigen in HH2, in verband met regie-problemen en het aantal uren huishoudelijke hulp te verhogen naar 7 uur en 30 minuten voor de periode 6 maart 2015 tot 1 juli 2015 en daarna tot 5 maart 2018 naar 6 uur en 30 minuten. Het pgb blijft evenwel gebaseerd op het lage tarief. Voor verweerder was in dat verband relevant dat [naam 2 zorgverlener] als gepensioneerd verpleegkundige thans als zzp-er werkt en ingeschreven staat bij de Kamer van Koophandel, maar feitelijk alleen voor eiseres werkt.
1.8
Bij het bestreden besluit heeft verweerder, deels in afwijking van het advies van de algemene bezwaarschriftencommissie, besloten om het bezwaar van eiseres gedeeltelijk gegrond te verklaren en het primaire besluit van 2 januari 2015 te herzien in die zin dat voor een overgangsperiode van 1 januari 2015 tot 2 april 2015 de toegekende voorziening (pgb) voor huishoudelijke hulp wordt uitbetaald naar het hogere tarief.
2. Wat partijen verdeeld houdt is de vraag of verweerder terecht de door [naam 2 zorgverlener] aan eiseres verleende zorg heeft aangemerkt als hulp die niet door een professionele zorgverlener wordt verleend, zodat voor deze hulp, als informele hulp, het lage uurtarief wordt vergoed.
2.1 Verweerder baseert zijn standpunt met name op de volgende omstandigheden.
doet huishoudelijk werk voor eiseres, maar verleent ook zorg. In het verleden werd de zorg ook al door [naam 2 zorgverlener] verleend, eerst via de thuiszorg, later via bemiddeling van een bureau. [naam 2 zorgverlener] heeft zich later laten inschrijven bij de Kamer van Koophandel (KvK) om als zelfstandige de activiteiten te kunnen voortzetten.
is van beroep verpleegkundige. Volgens verweerder verricht zij de huishoudelijke taken voor eiseres niet vanuit een hulpverlenend beroep, voor huishoudelijk werk hoeft zij immers geen verpleegkundige te zijn. Daar komt bij, vindt verweerder, dat de activiteiten van [naam 2 zorgverlener] , blijkens haar inschrijving als Liz Care bij de KvK bestaan uit: het verrichten van verpleegkundige diensten, zorgverlening, begeleiding, rechtstreeks en uitsluitend aan particulieren en mensen met een zorgbudget, pgb. Het huishoudelijk werk wordt, volgens verweerder, door [naam 2 zorgverlener] gedaan vanuit de sociale relatie die zijn met eiseres, haar buurvrouw, heeft. De man van [naam 2 zorgverlener] verricht ook mantelzorgtaken voor eiseres, er is dan ook geen sprake van een zuiver zakelijke relatie, volgens verweerder. Van meerdere opdrachtgevers, anders dan eiseres, is voorts niet gebleken. Vanaf het moment dat de hulp door [naam 2 zorgverlener] niet meer via een bureau werd georganiseerd, had het lage tarief moeten worden toegepast. Verweerder acht zich bevoegd om een in het verleden gemaakt fout in dezes voor de toekomst te herstellen.
2.2
Eiseres voert -kort samengevat- aan dat [naam 2 zorgverlener] wel als professionele zorgverlener moet worden aangemerkt en dat zij werkt vanuit een hulpverlenend beroep. [naam 2 zorgverlener] is verpleegkundige en heeft ruim 43 jaar ervaring.
3. De rechtbank overweegt als volgt.
3.1
Verweerder heeft in de zogenoemde ‘Nadere Regels Maatschappelijke Ondersteuning Gemeente Groningen 2015’ (Nadere Regels) bij voorzieningen die in de vorm van een pgb worden verstrekt een onderscheid aangebracht tussen ‘formele’ en ‘informele’ ondersteuning. Onderscheidend criterium is, blijkens artikel 1 van deze Nadere Regels of de ondersteuning wordt geleverd aan de cliënt in het kader van een hulpverlenend beroep. Blijkens de toelichting bij de Nadere Regels moet dit blijken uit de inschrijving bij de KvK, een VAR verklaring en uit diploma’s. Informele ondersteuning komt ook voor vergoeding in aanmerking, maar dan tegen een lager tarief.
3.2
De rechtbank stelt allereerst vast dat in de Nadere Regels geen onderscheid wordt gemaakt in soorten voorzieningen. Welke ondersteuning wordt verleend is geen onderscheidend criterium.
3.3
Het begrip ‘hulpverlenend beroep’ wordt in de Verordening en in de Nadere Regels niet gedefinieerd, maar niet in geschil is dat [naam 2 zorgverlener] als verpleegkundige in ieder geval een hulpverlenend beroep heeft. Ook staat vast dat, blijkens deze inschrijving, zorgverlening een van de door haar aangeboden taken is. Voorts is sprake van een VAR verklaring en van diploma’s. Anders dan verweerder, ziet de rechtbank niet in waarom de omstandigheid dat [naam 2 zorgverlener] alleen eiseres als cliënt zou hebben, zou maken dat zij om die reden niet kan worden aangemerkt als werkend vanuit een hulpverlenend beroep. Als dit al zo is, dan is dat een belastingtechnische kwestie die niet relevant is voor de vraag die in dit geding moet worden beantwoord.
3.4
De rechtbank is van oordeel dat, omdat ook het bieden van huishoudelijke hulp als het verlenen van zorg moet worden aangemerkt, [naam 2 zorgverlener] zorg levert vanuit een hulpverlenend beroep. De rechtbank kan niet uitsluiten dat er in theorie situaties denkbaar zijn waarin een professionele zorgverlener, bij een aanmerkelijke discrepantie tussen de aard van de professie en de te verlenen zorg, geacht moet worden de zorg niet vanuit een hulpverlenend beroep te verlenen. In het onderhavige geval ziet de rechtbank evenwel niet in waarom [naam 2 zorgverlener] , als professionele zorgverlener in brede zin, ten aanzien van schoonmaakwerk niet als professionele zorgverlener, ofwel werkend vanuit een hulpverlenend beroep kan worden aangemerkt. Verweerder heeft bij het bestreden besluit, naar het oordeel van de rechtbank, dan ook een onjuiste invulling gegeven aan het begrip ‘ondersteuning in het kader van een hulpverlenend beroep’.
3.5
De rechtbank concludeert dat het bestreden besluit moet worden vernietigd wegens een motiveringsgebrek. Het beroep is gegrond. De rechtbank ziet aanleiding zelf in de zaak te voorzien door het primaire besluit te herroepen en te bepalen dat het uurtarief vanaf 1 januari 2015 en ook na 2 april 2015 op het hoge tarief, derhalve op € 19,23 wordt gesteld.
3.6
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit, voor zover daarbij vanaf 2 april 2015 het pgb voor huishoudelijke hulp is gebaseerd op het lage tarief;
- herroept het primaire besluit in voege als hiervoor overwogen en bepaalt dat het uurtarief vanaf 1 januari 2015 en ook na 2 april 2015 op het hoge tarief, derhalve op
€ 19,23 wordt gesteld.
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van het bestreden besluit;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 45,00 aan eiseres te vergoeden;
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.H. de Groot, voorzitter, en mr. P.G. Wijtsma,
mr. K. Wentholt, leden, in aanwezigheid van mr. H.W. Wind, griffier. De beslissing is in het
openbaar uitgesproken op 17 maart 2016.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.