ECLI:NL:RBNNE:2015:777

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
20 februari 2015
Publicatiedatum
23 februari 2015
Zaaknummer
LEE 15-432
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening voor opvang van een uitgeprocedeerde asielzoeker met medische problemen

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Nederland op 20 februari 2015 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van een uitgeprocedeerde asielzoeker, verzoeker, die dringend behoefte had aan opvang in de vorm van 'bed, bad en brood'. Verzoeker, die op straat leeft en medische problemen heeft, had eerder een aanvraag ingediend bij het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Leeuwarden, welke was afgewezen. Tegen deze afwijzing heeft verzoeker bezwaar gemaakt en verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft de zaak behandeld op de zitting van 20 februari 2015, waar verzoeker en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigden van verweerder.

De voorzieningenrechter oordeelde dat verzoeker een spoedeisend belang had bij de gevraagde voorziening. Hij heeft besloten dat verweerder met ingang van de datum van de uitspraak, 20 februari 2015, aan verzoeker opvang moet bieden in de vorm van dag- en nachtopvang, inclusief een douche, maaltijden en ontbijt. De voorzieningenrechter schorste het bestreden besluit tot twee weken na de bekendmaking van het besluit op bezwaar. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van verzoeker.

De voorzieningenrechter baseerde zijn beslissing op de relevante wetgeving, waaronder de Algemene wet bestuursrecht, en eerdere uitspraken van de Centrale Raad van Beroep en de Raad van State. Hij concludeerde dat de gemeente verantwoordelijk is voor het bieden van noodzakelijke opvang aan verzoeker, en dat de afwijzing van de aanvraag door verweerder niet gerechtvaardigd was gezien de omstandigheden van verzoeker, waaronder zijn medische situatie en de urgentie van zijn verzoek.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Bestuursrecht
locatie Groningen
zaaknummer: LEE AWB 15/432
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van 20 februari 2015 in de zaak tussen

[naam verzoeker], verblijvende te Leeuwarden, verzoeker

(gemachtigde: mr. W.G. Fischer),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Leeuwarden,verweerder
(gemachtigden: J. Hoogma en T. van Hooff).
Zitting hebben:
mr. P.G. Wijtsma, voorzieningenrechter, en
mr. B.M. van der Doef, griffier.

Procesverloop

Bij besluit van 27 januari 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van verzoeker om opvang in de zin van “bed-bad-en brood” afgewezen.
Tegen dit besluit heeft verzoeker op 3 februari 2015 bezwaar gemaakt. Tevens heeft verzoeker op 3 februari 2015 de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft de zaak behandeld op de zitting van 20 februari 2015. Verzoeker is daar, vergezeld door zijn gemachtigde, verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.
Vervolgens heeft de voorzieningenrechter - na een korte schorsing voor beraad - het onderzoek gesloten en onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • schorst het bestreden besluit tot twee weken nadat het besluit op bezwaar op de voorgeschreven wijze zal zijn bekendgemaakt, met dien verstande, dat, wanneer binnen die termijn opnieuw een verzoek om voorlopige voorziening is ingediend, de schorsing doorloopt totdat de voorzieningenrechter op dat verzoek heeft beslist;
  • bepaalt dat verweerder met ingang van heden, 20 februari 2015, ten behoeve van verzoeker voorziet in een “bed- bad- en brood”- regeling in de vorm van dag- en nachtopvang, een douche, maaltijd en ontbijt;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten ad € 490,- en bepaalt dat verweerder deze kosten en het griffierecht ad € 45,- aan verzoeker dient te vergoeden.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd kan worden in de hoofdzaak op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2. De voorzieningenrechter neemt aan dat verzoeker een spoedeisend belang heeft bij een te treffen voorziening.
3. De voorzieningenrechter gaat uit van de navolgende feiten en omstandigheden.
3.1
Bij brief van 30 oktober 2014 heeft de gemachtigde van verzoeker zich tot verweerder gewend met het verzoek zijn cliënt met spoed in aanmerking te brengen voor “bed-bad- en brood”. Verzoeker leeft op straat en heeft dringend behoefte aan (nood)opvang. Verder is aangegeven dat verzoeker een uitgeprocedeerde asielzoeker is, die uit Algerije komt, maar niet naar Algerije wordt uitgezet, omdat dit land niet meewerkt aan de verstrekking van een laissez-passer. Vanwege criminele antecedenten is verzoeker ongewenst verklaard. Ondanks verzoekers medische problemen heeft de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie (de staatssecretaris) hem geen uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) gegeven. Verzoeker heeft onder meer depressieve klachten. Sinds augustus 2014 heeft verzoeker geen opvang meer.
3.2
Bij het verzoek aan verweerder heeft de gemachtigde van verzoeker een rapport van het Bureau Medische Advisering (BMA) aan de Immigratie- en Naturalisatiedienst overgelegd. Dit rapport is uitgebracht door het BMA in het kader van een verzoek om toepassing van artikel 64 van de Vw 2000. Ook heeft verzoeker een brief van zijn cardioloog van 24 april 2014 overgelegd, waaruit blijkt dat verzoeker in verband met ernstige hartklachten in het ziekenhuis opgenomen is geweest en hartrevalidatie nodig heeft.
3.3.
Bij brief van 13 november 2014 heeft verweerder de gemachtigde van verzoeker bericht dat naar aanleiding van de aanvraag een onderzoek zal worden gestart en dat hangende dit onderzoek zowel dagopvang bij het Leger des Heils Leeuwarden als nachtopvang bij Zienn wordt aangeboden.
3.4
Bij brief van 19 januari 2015 heeft de gemachtigde van verzoeker verweerder een ingebrekestelling gestuurd. Aangegeven is dat de tijdelijke voorziening die hangende het onderzoek van verweerder werd aangeboden is geëindigd. Met een beroep op een uitspraak van de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 17 december 2014 heeft de gemachtigde verweerder meegedeeld dat verzoeker crisisopvang moet worden geboden. Verweerder is gesommeerd om per ommegaande te beslissen op het oorspronkelijke verzoek van 30 oktober 2014.
3.5
Daarop heeft verweerder bij het bestreden besluit de gevraagde opvang geweigerd.
4.1
Verweerder is van mening dat het een verantwoordelijkheid van de Staat is om in gevallen als deze opvang te faciliteren. Hij verwijst daarvoor naar een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 24 februari 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:722). Uit die uitspraak volgt dat een onrechtmatig in Nederland verblijvende vreemdeling die geen aanspraak heeft op voorzieningen vanwege het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) en die meent op grond van een op de Staat rustende verdragsrechtelijke verplichting aanspraak te hebben op opvang, zich moet wenden tot de staatssecretaris. Volgens verweerder is opvang bij een vrijheidsbeperkende locatie (VBL) ook een mogelijkheid. Uit uitspraken van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, van 23 december 2014 (ECLI:NL:RBDHA:2014:15958 en 16447) leidt verweerder af dat opvang in een VBL ook mogelijk is zonder dat door de staatssecretaris een vrijheidsbeperkende maatregel is opgelegd. Verzoeker kan zich dan ook melden bij een VBL, bijvoorbeeld Ter Apel, zodat opvang in de vorm van “bed-, bad- en brood” op grond van de WMO niet nodig is.
4.2
De gemachtigde van verzoeker is van mening dat verweerder op grond van de uitspraak van de voorzieningenrechter van de CRvB van 17 december 2014 (ECLI:NL:CRVB:2014:4178) noodopvang moet bieden aan verzoeker. Verweerder mag de verantwoordelijkheid voor opvang in crisissituaties op grond van deze jurisprudentie dan ook niet afschuiven op de staatssecretaris. Deze laatste wil immers nu juist geen opvang verlenen, maar biedt gemeenten wel compensatie voor het verlenen van opvang. Verweerder heeft in het primaire besluit van 15 januari 2015 ook ten onrechte de WMO 2007 toegepast in plaats van de WMO 2015. Verweerder behoort op grond van deze laatste wet onderzoek te doen naar de vraag welke maatwerkvoorziening nodig is. Dit onderzoek is er nog niet geweest, zal derhalve nog plaats moeten vinden, zodat verzoeker hangende dat onderzoek hulp geboden moet krijgen. In het verzoek om een voorlopige voorziening heeft verzoeker de voorzieningenrechter gevraagd verweerder op te dragen hem een tijdelijke maatwerkvoorziening te verlenen. Daarbij zou het moeten gaan om een rustige plek, waar hij overdag en ‘s nachts kan verblijven.
5. De voorzieningenrechter oordeelt als volgt.
5.1
In zijn uitspraak van 17 december 2014 heeft de voorzieningenrechter van de CRvB geoordeeld dat de desbetreffende gemeente aan de vreemdeling nachtopvang, een douche, ontbijt en een avondmaaltijd moet bieden. Aan dit oordeel ligt ten grondslag dat de voorzieningenrechter van de CRvB niet uitsluit dat de twee beslissingen van het Europees Comité voor Sociale Rechten (ECSR) van 1 juli 2014 van invloed kunnen zijn op de inhoud van het Nederlandse opvangrecht.
Voorts heeft de voorzieningenrechter van de CRvB overwogen:
“(…)
In het licht van deze onduidelijkheid is de voorzieningenrechter van oordeel dat de in 5.4 bedoelde belangenafweging moet leiden tot het treffen van een voorlopige voorziening. Wat de inhoud van de te treffen voorziening betreft, zoekt de voorzieningenrechter aansluiting bij de brief van de burgemeester van Amsterdam van 11 november 2014 aan de leden van de gemeenteraad waarin hij onder meer het volgende heeft meegedeeld:
“Inmiddels heeft staatssecretaris Teeven aangegeven dat een kabinetsreactie op de uitspraak van het ECSR medio januari 2015 zal volgen, nadat het Comité van Ministers zich heeft uitgesproken. Helaas betekent dit dat er pas na de winter een definitief kabinetsstandpunt wordt ingenomen. Gelet op de naderende winter en bij wijze van overbrugging tot het kabinetsstandpunt, wordt in lijn met de bijna raadsbreed gesteunde motie bed, bad en brood een provisionele voorziening in Amsterdam gerealiseerd. Deze tussenvoorziening wordt vanaf medio december voor de duur van drie maanden vormgegeven. Deze basisvoorziening is qua vorm en inhoud zoveel mogelijk gelijk aan de huidige dak- en thuislozenopvang.Door middel van nachtopvang (20.00 tot 08.00 uur), een douche, een maaltijd, ontbijt wordt derhalve een humanitaire ondergrens gewaarborgd. Daarnaast worden er, in lijn met het advies van ECSR en tevens mede op uw verzoek, voorbereidingen getroffen voor een duurzame basisvoorziening bed, bad en brood.”
De voorzieningenrechter sluit hierbij aan door bij wege van voorlopige voorziening te bepalen dat het college ten behoeve van verzoekers voorziet in nachtopvang, een douche, ontbijt en de avondmaaltijd vanaf de datum van deze uitspraak tot twee maanden nadat het Comité zijn standpunt heeft bepaald ter zake van de onder 4 genoemde beslissingen van het ECSR.(…)”.
5.2
Verweerders betoog dat opvang zoals verzoeker die wenst, niet nodig is omdat hij zich kan melden bij een VBL, bijvoorbeeld Ter Apel, volgt de voorzieningenrechter niet. Allereerst stelt de voorzieningenrechter vast dat de uitspraken waarnaar verweerder in dit verband verwijst een ander bestuursorgaan betreffen, namelijk de staatssecretaris. Verder heeft verzoeker een WMO-aanvraag gedaan, waarop verweerder als bevoegd orgaan behoort te beslissen. Ook is op de zitting onduidelijkheid ontstaan over het huidige standpunt van de staatssecretaris over de door hem voorgestelde tijdelijke opvangmogelijkheid in de VBL zonder vrijheidsbeperkende maatregel. De gemachtigde van verzoeker heeft namelijk ter zitting betoogd dat de staatssecretaris in verband met zijn hoger beroep tegen de uitspraken van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, van 23 december 2014, op zijn standpunt over bovengenoemde opvangmogelijkheid zou zijn teruggekomen. In dat kader heeft de gemachtigde van verzoeker een brief van de staatssecretaris van 16 februari 2015 - over een andere persoon – overgelegd, waarin te lezen valt dat de staatssecretaris inmiddels heeft besloten om de “bed-, bad- en brood”- regeling opvang aan de gemeente te financieren. Dat dit ook voor verweerders gemeente geldt, heeft verweerder op de zitting beaamd. Daarmee is bij deze stand van zaken onduidelijk gebleven of – en onder verantwoordelijkheid van welk bestuursorgaan - er voor verzoeker opvang beschikbaar is die voldoet aan de ECSR-norm.
5.3
Verzoekers gemachtigde heeft verder betoogd dat nog nader onderzoek moet komen naar de omvang van behoefte aan opvang van zijn cliënt, onder andere gelet op diens medische situatie. Hetgeen verzoeker nu slechts wenst is rust, om dat nadere onderzoek te laten plaatsvinden, hetgeen bij de voorzieningenrechter de vraag oproept of er voor verweerder een rol zal blijken te bestaan in het kader van de WMO. Dat zal in de bezwaarschriftprocedure verder moeten worden uitgezocht.
5.4
Er bestaat bij de voorzieningenrechter, gelet op al het bovenstaande, onzekerheid over de afloop van de bezwaarschriftprocedure. Hij ziet dan ook aanleiding om een afweging te maken tussen de belangen van verzoeker en die van verweerder. Bij die belangenafweging acht hij het standpunt van de voorzieningenrechter van de CRvB van doorslaggevende betekenis: die motiveert immers uitgebreid met een beroep op het standpunt van het ECSR dat het college van Amsterdam een “bad-, bed- en brood”- regeling moest treffen. Daarbij ging het, net als in het geval van verzoeker, om een WMO-zaak. De voorzieningenrechter ziet daarom, gelet op de uitspraak van de voorzieningenrechter van de CRvB, aanleiding om in het geval van verzoeker een soortgelijke voorlopige voorziening te treffen.
5.5
De voorzieningenrechter realiseert zich dat hij met de onder “beslissing” omschreven voorlopige voorziening niet geheel aan de wensen van verzoeker tegemoetkomt. Verzoeker wil immers, gelet op zijn medische situatie, ook een kamer met douche voor zich zelf. De voorzieningenrechter onderschat de medische toestand van verzoeker niet, maar ziet, anders dan is besloten in de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Gelderland van 22 januari 2015 (Awb 14/902), die verzoeker heeft overgelegd, geen aanleiding om een verder strekkende voorziening toe te wijzen dan hij nu heeft gedaan. Zo’n verder strekkende voorziening acht hij, bij gebreke van voldoende onderbouwing in de vorm van medische stukken, niet aangewezen: het zou te ver voeren om in het kader van een voorlopige voorzieningsprocedure verdergaande (maatwerk)voorzieningen op te leggen, zonder dat het resultaat van nader onderzoek naar de vraag of en zo ja welke maatwerkvoorziening nodig is, voorhanden is.
Waarvan proces-verbaal,
de griffier, de voorzieningenrechter,

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Afschrift verzonden op: