ECLI:NL:RBNNE:2015:6260

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
25 juni 2015
Publicatiedatum
18 februari 2016
Zaaknummer
18.730166-14
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Dodelijk verkeersongeval door onvoorzichtig rijgedrag onder invloed van THC

In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Nederland op 25 juni 2015 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die betrokken was bij een ernstig verkeersongeval op 26 maart 2014. De verdachte, bestuurder van een BMW, verleende geen voorrang aan een andere auto, bestuurd door een vrouw, die als gevolg van de aanrijding overleed. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte onder invloed van THC verkeerde, wat zijn rijvaardigheid negatief beïnvloedde. Tijdens de zitting op 11 juni 2015 heeft de verdachte verklaard dat hij de andere auto had gezien, maar dacht dat hij voldoende tijd had om over te steken. De rechtbank heeft de verklaring van de verdachte als niet geloofwaardig terzijde geschoven, gezien de resultaten van de verkeersongevalsanalyse die aantoonden dat de BMW de Opel had geraakt terwijl deze al op de voorrangsweg reed. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend had gedragen, wat leidde tot de fatale aanrijding. De officier van justitie had een gevangenisstraf van 9 maanden geëist, maar de rechtbank besloot tot een taakstraf van 240 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 4 maanden, met een ontzegging van de rijbevoegdheid voor 3 jaar. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en het tijdsverloop sinds het ongeval.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18/730166-14
vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 25 juni 2015 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ( [land] ),
wonende te [woonadres] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 11 juni 2015.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. S.J. Nijhof, advocaat te Apeldoorn.
Het openbaar ministerie werd ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. S. Zwarts.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 26 maart 2014 te [pleegplaats] , althans in de gemeente De
Friese Meren, als verkeersdeelnemer), namelijk als bestuurder van een
motorrijtuig (personenauto, merk: BMW), daarmede rijdende over de weg [straatnaam 1]
,
en/of terwijl verdachte onder invloed was van het gebruik van
hennep/softdrugs,
zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval
heeft plaatsgevonden, door zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of
onoplettend, de/het door hem, verdachte, bestuurde personenauto/motorrijtuig
op genoemde weg te keren en/of genoemde weg op te rijden, en aldus een
bijzondere manoeuvre uit te voeren, waarbij verdachte aan het overige verkeer
voorrang dan wel vrije doorgang diende te verlenen, en daarbij,
-terwijl een personenauto/bedrijfsauto, merk Opel, bestuurd door [slachtoffer]
de/het door hem, verdachte bestuurde personenauto/motorrijtuig (reeds) dicht
genaderd was- heeft nagelaten/verzuimd voorrang/de vrije doorgang te verlenen
aan genoemde [slachtoffer] ,
tengevolge waarvan een aanrijding is ontstaan tussen de door [slachtoffer]
bestuurde auto en de/het door verdachte bestuurde auto/motorrijtuig,
waarna en/of tengevolge waarvan [slachtoffer] de macht over de door haar
bestuurde auto heeft verloren en tegen een boom is gebotst/aangereden,
tengevolge van welke aanrijding(en) die [slachtoffer] werd gedood,
terwijl hij, verdachte, verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8,
eerste of tweede lid van de Wegenverkeerswet 1994, danwel na het feit niet
heeft voldaan aan een bevel gegeven krachtens artikel 163, tweede, zesde,
achtste of negende lid van genoemde wet;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 26 maart 2014 te [pleegplaats] , althans in de gemeente De
Friese Meren, als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende
op de weg [straatnaam 1] , de/het door hem, verdachte, bestuurde personenauto/
voertuig op genoemde weg heeft gekeerd en/of (vervolgens) genoemde weg is
opgereden, terwijl een personenauto/bedrijfsauto, merk Opel, bestuurd door [slachtoffer]
de/het door hem, verdachte bestuurde personenauto/motorrijtuig
(reeds) dicht genaderd was, tengevolge waarvan een botsing/aanrijding is
ontstaan,
door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt,
althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd,
althans kon worden gehinderd.
In de tenlastelegging voorkomende schrijffouten of kennelijke misslagen worden verbeterd gelezen. De verdachte is hierdoor niet in zijn belangen geschaad.

Vordering officier van justitie

De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd:
- veroordeling voor het primair ten laste gelegde;
- oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden;
- ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 3 jaren, met aftrek.

Beoordeling van het bewijs

De raadsman heeft vrijspraak voor het primair ten laste gelegde bepleit omdat er bij verdachte slechts sprake is geweest van een verkeerde inschatting. De bijzondere manoeuvre was al voltooid en verdachte is voor de kruising met de voorrangsweg gestopt en heeft de naderende auto gezien. Hij verkeerde in de achteraf gezien foute veronderstelling dat hij ruim voldoende tijd had om voor de naderende auto over te steken.
De rechtbank overweegt als volgt. Verdachte heeft verklaard dat hij op een tweetal momenten de auto waarmee hij in aanrijding is gekomen, heeft gezien. Eerst in zijn achteruitkijkspiegel voordat hij een zijweg in reed om de auto te keren en vervolgens toen hij, na te zijn gekeerd, even gestopt was voordat hij de voorrangsweg weer op reed. Omdat verdachte dacht genoeg tijd te hebben om voor de naderende auto langs te rijden, is hij de weg opgereden. Vervolgens is de andere auto tegen zijn auto gereden.
Uit de ongevalsanalyse komt naar voren dat de auto waarin verdachte reed, een BMW, grotendeels met de linkervoorzijde in botsing is gekomen met de rechterzijde van de andere auto, een Opel. Hierbij reed de BMW
de reeds passerende Opelin de rechterzijde aan, waarbij de BMW kennelijk naar links stond ingestuurd en tijdens een keer(draai)beweging naar links in voorwaartse richting rijdend de botsing veroorzaakte.
De rechtbank zal op basis van deze analyse de verklaring van verdachte dat hij zijn auto reeds volledig had gekeerd (en daarmee de bijzondere manoeuvre al volledig had afgerond), dat hij met zijn auto eerst gestopt is voor de kruising alvorens de weg op te rijden en dat de Opel tegen zijn auto is aangereden, als niet geloofwaardig terzijde schuiven.
Het verweer van de raadsman, gebaseerd op dit deel van de verklaring van verdachte, kan daarom niet slagen.
De raadsman heeft voorts aangevoerd dat onvoldoende vast staat dat verdachte zodanig onder invloed van HTC was dat hij niet in staat moest worden geacht het voertuig naar behoren te besturen nu verdachte een meer dan gemiddeld gebruiker was en geen invloed van de joint meer voelde die hij de avond tevoren gerookt had.
De rechtbank overweegt als volgt. Verdachte heeft ten overstaan van de politie verklaard dat hij 1 keer per week blowt en dat het van de laatste tijd is dat hij blowt. Verdachte heeft voorts verklaard dat hij de avond tevoren een jointje had gerookt.
Het Nederlands Forensisch Instituut heeft in het bloed van verdachte THC en 11-OH-THC aangetoond. De gemeten concentratie THC was 0,011 mg/l. Bij een waarde van 0,0035 mg/l bij een incidentele gebruiker is er sprake van nadelige effecten op de rijvaardigheid, vergelijkbaar met 0,5 promille alcohol. Verdachte had een om en nabij driemaal hogere concentratie THC in zijn bloed dan deze grenswaarde. De rechtbank ziet hierin voldoende compensatie voor het feit dat verdachte door wekelijks gebruik enige gewenning voor het effect van THC heeft ontwikkeld. Op grond van de bewijsmiddelen kan er dan ook van worden uitgegaan dat verdachte zodanig onder invloed van cannabis was dat hij niet in staat moest worden geacht een motorvoertuig naar behoren te besturen. De inhoud van het door de raadsman genoemde arrest van de Hoge Raad van 27 maart 2012 en de daarbij behorende conclusie van mr. Aben (ECLI:NL:HR:2012:BT2669) maakt dit niet anders. Ook de verklaring van verdachte dat hij zelf niet gemerkt heeft dat hij onder invloed van THC was, doet daaraan niet af. Dit is noch ingevolge de wet, noch ingevolge het recht vereist.
Uitgangspunt is dat bij de beoordeling van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW94) het aankomt op het geheel van de gedragingen van verdachte, de aard en ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Dat brengt mee dat niet in zijn algemeenheid gesteld kan worden dat een verkeersovertreding voldoende is voor de bewezenverklaring van schuld in de zin van bedoelde bepaling. Daarvoor zijn immers verschillende factoren van belang, zoals de aard en de concrete ernst van de verkeersovertreding en de omstandigheden waaronder die overtreding is begaan.
Voor schuld is derhalve meer nodig dan het veronachtzamen van de voorzichtigheid en oplettendheid die van een normaal oplettende bestuurder mag worden verwacht. Voorts kan niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag in strijd met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer, worden afgeleid dat sprake is van schuld in vorenbedoelde zin.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte vanuit een bijzondere manoeuvre de rijbaan van een voorrangweg is opgereden terwijl een andere auto op dat moment passeerde waarna verdachte tegen de passerende auto is aangereden. Verdachte verkeerde daarbij onder invloed van THC in een driemaal hogere concentratie dan de grenswaarde. De bestuurster van de andere auto is overleden als gevolg van deze aanrijding.
De rechtbank komt, op basis van de bewijsmiddelen en met inachtneming van het hiervoor weergegeven uitgangspunt, tot het oordeel dat het primair ten laste gelegde bewezen kan worden als na te melden.
De bewijsmiddelen
De rechtbank past bij de beoordeling van het ten laste gelegde de volgende bewijsmiddelen toe.
1. De door verdachte op de terechtzitting van 11 juni 2015 afgelegde verklaring, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op 26 maart 2014 is er een aanrijding geweest tussen mijn auto en de auto van een mevrouw. Ik reed over een weg en ik merkte dat ik een afslag had gemist. Ik zag in de achteruitkijkspiegel dat er een auto achter mij reed. Ik heb mijn auto naar rechts gestuurd een zijweg in en ik heb mijn auto gekeerd en ben dezelfde weg weer opgereden. Daarna kwam er een botsing met die andere auto. De weg waarop de andere auto reed was een voorrangsweg en ik had die andere auto voorrang moeten verlenen. Ik had die andere auto wel gezien en ik dacht dat ik wel voor die auto langs kon rijden. Later is mij verteld dat de bestuurster van die andere auto is overleden aan haar verwondingen. Ik heb toestemming gegeven voor het afnemen van bloed voor onderzoek. Ik had de avond tevoren cannabis gebruikt.
2. Een ambtsedig proces-verbaal, nummer PL02EJ-2014032053-1, d.d. 21 mei 2014 opgemaakt in wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van verbalisanten:
Op 26 maart 2014 kregen wij kennis van een verkeersongeval.
Locatie ongeval: Datum: 26 maart 2014. Adres: [straatnaam 1] , [pleegplaats] , zijnde een voor het openbaar verkeer openstaande weg. Voorrangsregeling, aanduiding voorrang met bord B6 en haaietanden. Bij of kort na het ongeval is onderstaand persoon overleden: [slachtoffer] . Lijkschouwing 27 maart 2014, GGD-arts [naam arts] . Conclusie: schedel/hersenletsel als doodsoorzaak. Komt overeen met het ongevalsbeeld.
3. Een proces-verbaal verkeersongevalsanalyse, nr. 26.03.14.2200.0206, d.d. 14 april 2014 opgemaakt in wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van verbalisanten:
Op 26 maart 2014 hebben wij op de ongevalslocatie een onderzoek ingesteld naar de toedracht van het ongeval. Betrokken voertuigen: 1. een personenauto, merk BMW. 2. een bestelauto, merk Opel.
Naar aanleiding van het onderzoek: Het ongeval had plaats op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, [straatnaam 1] (de weg [pleegplaats] - [plaats] ) ter hoogte van de kruising van deze weg met de [straatnaam 2] , ter plaatse gelegen onder [pleegplaats] in de gemeente De Friese Meren. De bestuurder van de BMW had aanvankelijk gereden over [straatnaam 1] en de bestuurster van de Opel had op enige afstand achter de BMW gereden, eveneens in de richting van [plaats] . Ter hoogte van de kruising met de [straatnaam 2] keerde de bestuurder van de BMW zijn voertuig. Tijdens het keren op die kruising kwam de bestuurder van de BMW met de linkervoorzijde van zijn voertuig in botsing met de rechterflank van de Opel die hem van links over [straatnaam 1] was genaderd. Vervolgens raakte de Opel in een slip en kwam het voertuig tegen een boom tot stilstand. De bestuurster van de Opel werd met ernstig letsel overgebracht naar het ziekenhuis alwaar zij enige uren later is overleden. Aan de hand van het aangetroffen schadebeeld kon een vrij nauwkeurige indicatie met betrekking tot de onderlinge botsposities van de betrokken voertuigen worden verkregen. Gezien het (horizontaal afgetekende) schadebeeld aan de rechterflank van de Opel (ongeveer beginnend ter hoogte van het rechter voorportier) en gezien de schade linksvoor van de betrokken BMW is deze grotendeels met de linkervoorzijde in botsing gekomen met de rechterzijde (rechter flank) van de Opel. Hierbij reed de BMW de reeds passerende Opel in de rechterzijde aan, waarbij de BMW kennelijk naar links stond ingestuurd en tijdens een keer(draai)beweging naar links in voorwaartse richting rijdende de botsing veroorzaakte.
4. Een ambtsedig proces-verbaal, nummer PL0200-2014032053-23, d.d. 12 november 2014 opgemaakt in wettelijke vorm door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van verbalisant:
Op 26 maart 2014 was, [verbalisant 1] , samen met collega [verbalisant 2] , als eerste ter plaatse bij het ongeval. [verbalisant 2] herkende de verdachte omdat hij hem enkele weken eerder had staande gehouden. [verbalisant 2] rook toen in het voertuig waarin verdachte reed een sterke hennepgeur en hij zag dat de verdachte een hoeveelheid hennep, hashpijpjes, een weegschaaltje en een grinder bij zich had. De verdachte verklaarde aan [verbalisant 2] vaker wiet te roken. Deze situatie is in het politie registratiesysteem vastgelegd middels een mutatie.
Op basis van bovenstaande werd de verdachte verdacht van overtreding van artikel 8/1 Wegenverkeerswet 1994. Derhalve is met diens uitdrukkelijke toestemming bij de verdachte bloed afgenomen voor onderzoek. [persoon] , brigadier van politie, heeft de verdachte hiervoor toestemming gevraagd en de verdachte heeft hem hiervoor toestemming gegeven.
5. Een formulier Aanvraag ten behoeve van toxicologisch onderzoek van bloed, voorzien van een sticker met zaaknummer NFI 2014.03.31.074, inhoudende
5.1.
als verklaring van verbalisant: Bloedgever [verdachte] , gegevens staande houding 26 maart 2014, 21.58 uur door [persoon] , brigadier van politie.
5.2.
als verklaring van de arts: ik verklaar heden, 26 maart 2014, op de voorgeschreven wijze van nevenstaande persoon om 23.50 uur bloed te hebben afgenomen.
5.3.
als verklaring van het Nederlands Forensisch Instituut: datum ontvangst 28 maart 2014, verzegeld.
6. Een deskundigenrapport van het Nederlands Forensisch Instituut met zaaknummer 2014.03.31.074, d.d. 9 april 2014 opgesteld en ondertekend door de gerechtelijk deskundige dr. I.J. Bosman, apotheker-toxicoloog, op de door hem/haar afgelegde algemene belofte als vast gerechtelijk deskundige, zakelijk weergegeven inhoudende als zijn verklaring:
Er bestaat internationaal consensus over de concentratie THC in serum waarboven nadelige effecten op de rijvaardigheid beginnen op te treden, vergelijkbaar met 0,5 promille alcohol. Die grensconcentratie ligt op 7 ng/ml serum. Concentraties van 7 ng/ml in serum komen in (vol)bloed overeen met concentraties van ongeveer 3,5 ng/ml, ofwel 0,0035 mg/l.
In het bloed van [verdachte] zijn THC en 11-OH-THC aangetoond. De gemeten concentratie is 0,011 mg/l en is hoger dan bovengenoemde grensconcentratie. Op grond van de resultaten van het uitgevoerde toxicologisch onderzoek wordt geconcludeerd dat de rijvaardigheid ten tijde van de bloedafname waarschijnlijk nadelig beïnvloed was door THC.

Redengeving bewezenverklaring

De rechtbank acht de in de bewijsmiddelen genoemde feiten en omstandigheden redengevend voor hetgeen bewezen is verklaard en op grond daarvan heeft de rechtbank de overtuiging bekomen dat verdachte het bewezen verklaarde feit heeft begaan.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het primair ten laste gelegde bewezen, met dien verstande dat:
hij op 26 maart 2014 te [pleegplaats] , als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een
motorrijtuig (personenauto, merk: BMW), daarmede rijdende over de weg [straatnaam 1]
, terwijl verdachte onder invloed was van het gebruik van hennep/softdrugs,
zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, door aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend, het door hem, verdachte, bestuurde personenauto/motorrijtuig op genoemde weg te keren en/of genoemde weg op te rijden, en aldus een bijzondere manoeuvre uit te voeren, waarbij verdachte aan het overige verkeer voorrang dan wel vrije doorgang diende te verlenen, en daarbij,
-terwijl een personenauto/bedrijfsauto, merk Opel, bestuurd door [slachtoffer] het door hem, verdachte bestuurde personenauto/motorrijtuig (reeds) dicht genaderd was
- heeft nagelaten/verzuimd voorrang/de vrije doorgang te verlenen aan genoemde [slachtoffer] ,
tengevolge waarvan een aanrijding is ontstaan tussen de door [slachtoffer] bestuurde auto en de door verdachte bestuurde auto, waarna en tengevolge waarvan [slachtoffer] de macht over de door haar bestuurde auto heeft verloren en tegen een boom is gebotst/aangereden, tengevolge van welke aanrijding(en) die [slachtoffer] werd gedood, terwijl hij, verdachte, verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8, eerste van de Wegenverkeerswet 1994.
De verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
Overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood en terwijl de schuldige verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting, het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsman.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft een ernstig verkeersongeval veroorzaakt door geen voorrang te verlenen aan een andere auto. De bestuurster van die auto is ten gevolge van het verkeersongeval overleden. Verdachte verkeerde bovendien onder zodanige invloed van THC dat hij niet tot behoorlijk besturen in staat moest worden geacht. De rechtbank heeft bewezen verklaard dat verdachte zich aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend heeft gedragen en dat het daarom aan zijn schuld te wijten is dat dit dodelijke ongeval is ontstaan. Verdachte had de andere auto gezien maar dit was voor hem geen reden extra voorzichtig te zijn bij het oversteken van de weg waar hij net van afgedraaid was door na te laten na het keren van de auto en voor het oprijden van de rijbaan zich ervan te vergewissen of hij voor de andere auto langs de rijbaan over kon.
Het rijbewijs van verdachte is ingevorderd en ingehouden geweest maar inmiddels teruggegeven omdat de zaak niet binnen de voorgeschreven termijn van 6 maanden ter terechtzitting werd aangebracht.
De officier van justitie heeft een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 9 maanden geëist alsmede oplegging van een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 3 jaren.
De raadsman heeft gesteld dat er geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf zou moeten worden opgelegd en dat verdachte bereid is tot het uitvoeren van een werkstraf, in combinatie met een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid.
De rechtbank neemt als uitgangspunt voor de strafoplegging de landelijke oriëntatiepunten, te weten 7 maanden gevangenisstraf onvoorwaardelijk en 3 jaar ontzegging van de rijbevoegdheid onvoorwaardelijk.
Verdachte was 25 jaar toen hij het ongeval veroorzaakte. Verdachte heeft verklaard dat hij zich schuldig voelt en dat hij nog dagelijks denkt aan het ongeval en dat hij alles zou willen doen om het gebeurde terug te draaien. Verdachte woont sinds 2010 bij zijn ouders in Nederland en is in Nederland niet eerder met de strafrechter in aanraking geweest. Verdachte is momenteel als zzp-er werkzaam als spuiter/schilder.
De rechtbank ziet in de persoonlijke omstandigheden van verdachte, in combinatie met het tijdsverloop sinds het ongeval, redenen niet over te gaan tot oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Voorts zal de rechtbank een deel van de ontzegging van de rijbevoegdheid voorwaardelijk opleggen. Een en ander geeft verdachte ook een beter perspectief op de arbeidsmarkt en daarmee op zijn toekomst. Aan verdachte zal de maximale taakstraf worden opgelegd, in combinatie met 4 maanden voorwaardelijke gevangenisstraf.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

DE UITSPRAAK VAN DE RECHTBANK LUIDT:

Verklaart het primair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot:
Een taakstraf, bestaande uit het verrichten van 240 uren onbetaalde arbeid.
Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 120 dagen zal worden toegepast.
Beveelt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 uren per dag inverzekeringstelling.
Een gevangenisstraf voor de duur van vier maanden.
Bepaalt, dat deze gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op twee jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen -bromfietsen daaronder begrepen- voor de tijd van drie jaren.
Bepaalt, dat van deze bijkomende straf een gedeelte, groot een jaar, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op twee jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Bepaalt dat de tijd gedurende welke het rijbewijs van de veroordeelde vóór het tijdstip waarop de uitspraak voor wat betreft de bijkomende straf voor tenuitvoerlegging vatbaar is geworden, ingevorderd of ingehouden is geweest, op de duur van die bijkomende straf geheel in mindering zal worden gebracht.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.G.W. Lootsma-Oude Nijeweme, voorzitter, mr. M. Brinksma en mr. M. Jansen, rechters, bijgestaan door T.L. Komrij, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 25 juni 2015.
w.g.
Lootsma-Oude Nijeweme
VOOR EENSLUIDEND AFSCHRIFT
Brinksma
de griffier van de rechtbank Noord-Nederland,
Jansen
locatie Leeuwarden,
Komrij