ECLI:NL:RBNNE:2015:5746

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
26 augustus 2015
Publicatiedatum
11 december 2015
Zaaknummer
141629/HAZA 15-129
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaren tegen de lijst der geldelijke regelingen in een ruilverkaveling met betrekking tot meerwaarde en indeling in klassen

In deze zaak heeft [reclamante] bezwaren ingediend tegen de lijst der geldelijke regelingen (LGR) die is opgesteld in het kader van een ruilverkaveling. De bezwaren zijn behandeld door de meervoudige landinrichtingskamer van de Rechtbank Noord-Nederland op 3 juli 2015. [Reclamante] stelt dat zij ten onrechte is ingedeeld in klasse 3, terwijl zij meent dat dit maximaal klasse 2 moet zijn. Daarnaast betwist zij de toedeling van kavel C1337 aan [belanghebbende], die direct aan haar huiskavel grenst, en stelt dat deze toedeling de waarde van het erf van [belanghebbende] vergroot. De Landinrichtingscommissie heeft de bezwaren ongegrond verklaard, met de argumentatie dat de indeling in klasse 3 gerechtvaardigd is en dat er geen reden is om een hogere waarde toe te kennen aan de toedeling.

De rechtbank oordeelt dat de indeling in klasse 3 de toets der kritiek kan doorstaan. [Reclamante] heeft agrarische grond ingebracht en aan haar is ook agrarische grond toegedeeld, waardoor zij niet benadeeld is. Wat betreft de meerwaarde van kavel C1337, oordeelt de rechtbank dat er geen reden is om aan deze toedeling een niet-agrarische meerwaarde toe te kennen, omdat er geen redelijke verwachtingen zijn omtrent toekomstige planologische ontwikkelingen in het gebied. De rechtbank concludeert dat de bezwaren van [reclamante] ongegrond zijn en compenseert de proceskosten, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Privaatrecht
landinrichtingen, locatie Leeuwarden
zaak-/rolnummer: C17/141629/ HA ZA 15-129
bezwaarschriftnummer: 168
vonnis van de meervoudige landinrichtingskamer van 26 augustus 2015
inzake
[reclamante] ,
wonende te [woonplaats] ,
reclamante tegen de
lijst der geldelijke regelingen, opgemaakt door de
Landinrichtingscommissiein de ruilverkaveling
"Baarderadeel".
gemachtigde: mr. ing. E. Oostra,
Belanghebbende:
[belanghebbende] ,
wonende te [woonplaats] ,
gemachtigde: mr. A. Tymersma.

1.Procesverloop

1.1.
[reclamante] heeft een aantal bezwaren ingediend tegen de lijst der geldelijke regelingen (verder aan te duiden als: LGR). Na behandeling door de Landinrichtingscommissie heeft op 25 maart 2015 een behandeling ten overstaan van de rechter-commissaris plaats gehad. De rechter-commissaris heeft partijen ten aanzien van de resterende bezwaren niet kunnen verenigen en heeft de zaak vervolgens verwezen naar de zitting van de meervoudige landinrichtingskamer van deze rechtbank.
1.2.
De bezwaren zijn op 3 juli 2015 ter zitting van de meervoudige landinrichtingskamer behandeld. Mr. Oostra is namens [reclamante] ter zitting verschenen. Hij heeft zich van een pleitnota bediend. Voorafgaande aan deze zitting is door mr. Oostra op 2 juli 2015 een tweetal taxatierapporten overgelegd. Voorts is, mede namens de Landinrichtingscommissie, het woord gevoerd door mr. ing. J. Heinen, vertegenwoordiger van de minister van Economische Zaken. Ook mr. Heinen heeft van een pleitnota gebruik gemaakt. [belanghebbende] is samen met mr. Tymersma ter zitting verschenen. Ook mr. Tymersma heeft gebruik gemaakt van een pleitnota.
1.3.
Tot de processtukken, waarvan de inhoud als hier ingelast moet worden beschouwd, behoren de Nadere regels betreffende de tweede schatting, het informatieblad Lijst der Geldelijke Regelingen in deze ruilverkaveling en de processen-verbaal van de behandeling van de bezwaren bij de Landinrichtingscommissie en ten overstaan van de rechter-commissaris.
RECHTSOVERWEGINGEN

2.Saldo basiskosten en verrekenposten

2. Het saldo van [reclamante] aan basiskosten en verrekenposten blijkt uit de lijst der geldelijke regelingen, die zich bij de stukken bevindt.

3.Het bezwaar

3. Het resterende bezwaar van [reclamante] tegen de LGR betreft een tweetal punten. Zij stelt ten aanzien van de post "verkaveling" dat zij ten onrechte is ingedeeld in klasse 3, waar dit volgens haar maximaal klasse 2 moet zijn. Zij heeft zelf bewerkstelligd dat zij op de huidige locatie is gekomen.
Het tweede punt van bezwaar betreft de door [reclamante] ingebrachte en aan [belanghebbende] toegedeelde kavel C1337. Deze kavel grenst direct aan de huiskavel van [belanghebbende] en door deze toedeling wordt het erf van [belanghebbende] in feite vergroot. Daardoor krijgt het geheel meer potentie en wordt meer waard. De toedeling aan [belanghebbende] en verrekening met [reclamante] dient daarom plaats te vinden tegen een hogere waarde dan de agrarische waarde. Deze niet-agrarische meerwaarde bedraagt volgens [reclamante] op grond van een door haar uitgevoerde taxatie per september 2008 € 44.115,-- en per november 2012 € 40.105,--. Zij wenst dit bedrag van € 44.115,-- als vergoeding op de LGR te ontvangen.

4.Het standpunt van de Landinrichtingscommissie

4. De Landinrichtingscommissie heeft geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep. Er is sprake van een samenvoeging van twee veldkavels tot één veldkavel. Aldus is er sprake van algehele samenvoeging op afstand hetgeen zou moeten leiden tot indeling in klasse 4. [reclamante] is echter ingedeeld in klasse 3 en er is geen grond om haar in klasse 2 in te delen.
Met betrekking tot het tweede punt van bezwaar stelt de Landinrichtingscommissie zich op het standpunt dat voor de beantwoording van de vraag of er een andere dan de agrarische waarde moet worden toegekend doorslaggevend is of een redelijk handelend koper op het moment van ter visie legging van het plan van toedeling bereid zou zijn geweest om, uitgaande van redelijke verwachtingen omtrent de toekomstige planologische ontwikkelingen in het gebied, een hogere prijs te betalen dan de agrarische waarde. Daarvan is in dit geval volgens de Landinrichtingscommissie geen sprake en de enkele omstandigheid dat een buurman bereid is om meer te betalen brengt niet mee dat ook een redelijk handelend koper, niet zijnde de buurman, bereid zou zijn geweest om ook meer te betalen. Het is inherent aan landinrichting dat de uitvoering van allerlei maatregel en leidt tot waardevermeerdering voor de eigenaren.

5.Het standpunt van de minister

5. De vertegenwoordiger van de minister sluit zich bij het standpunt van de Landinrichtingscommissie aan.

6.Het standpunt van [belanghebbende]

6. [belanghebbende] stelt zich op het standpunt dat de gestelde meerwaarde speculatief is. Op de peildatum waren er geen planologische verwachtingen die aanleiding geven tot het aannemen van niet-agrarische meerwaarde. De omstandigheid dat het geheel van het huisperceel van [belanghebbende] en het door [reclamante] ingebrachte perceel bij deze toedeling mogelijk aantrekkelijker wordt en dat een buurman mogelijk meer wil betalen speelt geen rol. [belanghebbende] gebruikt de toedeling bedrijfsmatig voor zijn schapenhouderij en er is geen sprake van erf- of tuinvergroting.

7.De beoordeling van het bezwaar

7.1.
De Landinrichtingswet (Liw) is ingetrokken per 1 januari 2007 en vervangen door de Wet inrichting landelijk gebied. Op grond van de overgangsbepaling van art. 95 lid 2 van laatstgenoemde wet zijn de bepalingen van de Liw voor deze ruilverkaveling van toepassing gebleven nu het gaat om een landinrichtingsproject dat reeds vóór 1 januari 2007 in uitvoering was.
De verkaveling
7.2.
De toedeling van [reclamante] is ingedeeld in klasse 3, sterke verbetering. De rechtbank is van oordeel dat de indeling van de toedeling van [reclamante] in klasse 3 de toets der kritiek kan doorstaan. [reclamante] is woonachtig buiten het blok. Zij heeft twee afstandskavels ingebracht en aan haar is één afstandskavel toegedeeld. Er is aldus sprake van een algehele samenvoeging op afstand. Conform de door de Landinrichtingscommissie te hanteren Nadere regels betreffende de tweede schatting en de daarop gebaseerde standaardreeks verkaveling en de representatieve reeks verkavelingsmodellen zou in dit geval indeling in klasse 4, zeer sterke verbetering, plaats dienen te vinden. Met indeling in klasse 3 is [reclamante] niet benadeeld nu dit een lager puntenaantal en derhalve een lagere aanslag met zich brengt. Dat [reclamante] deze toedeling zelf zou hebben bewerkstelligd doet, wat daarvan verder ook zij, niet ter zake. Er is sprake van een toedeling door de Landinrichtingscommissie welke een verbetering en daarmee nut bewerkstelligt en dat is doorslaggevend. Op dit punt zal het bezwaar ongegrond worden verklaard.
De meerwaarde van kavel C1337
7.3.
Met betrekking tot de vraag of er sprake is van een niet-agrarische meerwaarde wordt het in de uitspraken van de rechtbank Leeuwarden van 7 mei 1997 en 3 september 1997, Agrarisch Recht 1999, 4945, geformuleerde criterium gehanteerd, inhoudende dat voor de beoordeling van de vraag of er een andere dan de agrarische waarde moet worden toegekend doorslaggevend is of een redelijk handelend koper op het moment van ter visie legging van het plan van toedeling bereid zou zijn geweest om, uitgaande van redelijke verwachtingen omtrent de toekomstige planologische ontwikkelingen in het gebied, een hogere prijs te betalen dan de agrarische waarde. Op grond van hetgeen daaromtrent door partijen is aangevoerd staat naar het oordeel van de rechtbank in voldoende mate vast dat er in het gebied waarin kavel C1337 is gelegen geen grond was voor zodanige verwachtingen omtrent ontwikkelingen, dat aan bovengenoemd criterium geacht kan worden te zijn voldaan. De bestemming van het gebied waarin kavel C1337 is gelegen was agrarisch en wijziging daarvan lag niet in het verschiet.
7.4.
[reclamante] heeft zich echter niet beroepen op de hiervoor bedoelde redelijke verwachtingen omtrent de toekomstige planologische ontwikkelingen, maar zij heeft gesteld dat de enkele omstandigheid dat de toedeling grenst aan de huiskavel van [belanghebbende] al maakt dat aan de toedeling een meerwaarde moet worden toegekend omdat zijn gehele huiskavel daardoor een meerwaarde krijgt. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft [reclamante] onder meer gewezen op een vonnis van 10 februari 2010 (rechtbank: moet zijn 26 januari 2011) van de voormalige rechtbank Groningen in de ruilverkaveling Sauwerd in een vergelijkbare situatie, waarbij een tussen de afgaande en opkomende eigenaar te verrekenen meerwaarde is aangenomen.
7.5.
De rechtbank oordeelt hieromtrent als volgt. Volgens het bepaalde in artikel 212, lid 1 onder d, Liw houdt de lijst der geldelijke regelingen onder meer de uitkomst van de tweede schatting in, alsmede een opgave van de daarmee verband houdende geldelijke verrekening tussen de oude en de nieuwe eigenaar. Blijkens het bepaalde in artikel 210, lid 1, sub c onder 3, Liw en artikel 210 lid 2 Liw dient bij de tweede schatting de andere dan agrarische waarde op het moment van ter inzage legging van het plan van toedeling te worden geschat. Uit voornoemde bepalingen en artikel 23 van de Regeling herverkaveling volgt dat een zodanige verrekening als een verrekenpost tussen de oude en nieuwe eigenaar betreffende een andere dan agrarische waarde op de lijst der geldelijke regelingen kan worden opgenomen. Naar het oordeel van de rechtbank is er gelet op de wettelijke regeling voor het opnemen van een zodanige verrekenpost slechts aanleiding indien een andere dan de agrarische waarde op het moment van ter inzage legging van het plan van toedeling kan worden bepaald.
7.6.
De gestelde meerwaarde is volgens [reclamante] daarin gelegen dat deze kavel is toegedeeld aan naastligger [belanghebbende] en in die zin een direct gevolg van de toedeling. [reclamante] heeft in dit kader gesteld dat indien zij de kavel in het kader van een reguliere verkoop aan [belanghebbende] had aangeboden, zij meer dan de agrarische waarde had kunnen bedingen. De te beantwoorden vraag is of een dergelijke meerwaarde, indien daarvan al sprake is, via de lijst der geldelijke regelingen moet worden verrekend tussen de oude en nieuwe eigenaar.
7.7.
De rechtbank is van oordeel dat de enkele omstandigheid dat [belanghebbende] als naastligger mogelijk meer zou willen betalen dan de reguliere agrarische waarde, dan wel dat als gevolg van deze toedeling het geheel van de eigendom van [belanghebbende] mogelijk een meerwaarde zou krijgen, geen omstandigheid is waarmee in het kader van de tweede schatting rekening moet worden gehouden omdat dit subjectieve, deels speculatieve omstandigheden betreft die slechts zijn gerelateerd aan de persoon van de toegedeelde en dat is voor vaststelling van een voor verrekening in aanmerking komende (niet-agrarische) meerwaarde onvoldoende.
Vergelijk de uitspraak van de rechtbank Dordrecht van 5 december 2007, ECLI:NL:RBDOR:2007:BC0163, waarop ook [belanghebbende] zich heeft beroepen.
7.8.
Voor zover [reclamante] heeft willen betogen dat er sprake is van een ongerechtvaardigde verrijking bij [belanghebbende] als gevolg van deze toedeling is de rechtbank van oordeel dat, afgezien van het feit dat daarvan niet concreet is gebleken, een doelstelling van de landinrichting is om de verkavelingssituatie te verbeteren hetgeen over het algemeen een voordeel voor de betrokken eigenaren zal opleveren. Hiervoor zal echter door middel van de nutsklasse-indeling moeten worden betaald. Voorts is niet gebleken dat tegenover die eventuele verrijking een verarming van [reclamante] staat. Zij heeft agrarische grond ingebracht en aan haar is ook agrarische grond toegedeeld. In die zin is zij niet benadeeld door de landinrichting.
7.9.
Op grond van het voorgaande zullen de bezwaren van [reclamante] ongegrond worden. De rechtbank ziet aanleiding om de proceskosten te compenseren in die zin dat ieder der partijen de eigen kosten zal dragen.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart de bezwaren van [reclamante] ongegrond;
- compenseert de kosten in die zin dat ieder de eigen kosten zal dragen.
Dit vonnis is gewezen door mr. R. Gitay, voorzitter, en mrs. T.K. Hoogslag en J.Y.B. Jansen, rechters, en in het bijzijn van de griffier uitgesproken door de voorzitter ter openbare terechtzitting van 26 augustus 2015.
c. 439