ECLI:NL:RBNNE:2015:5745

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
14 oktober 2015
Publicatiedatum
11 december 2015
Zaaknummer
141626/HAZA 15-126
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaren tegen de lijst der geldelijke regelingen in het kader van de ruilverkaveling

In deze zaak heeft de Stichting Dr. H. Popta Gasthuis bezwaren ingediend tegen de lijst der geldelijke regelingen (LGR) die is opgesteld in het kader van een ruilverkaveling. De bezwaren zijn behandeld door de meervoudige landinrichtingskamer van de Rechtbank Noord-Nederland op 3 juli 2015. De stichting, vertegenwoordigd door mr. ing. E. Oostra, betwistte de toedeling van kavels en de bijbehorende waardering. De Landinrichtingscommissie had eerder de bezwaren ongegrond verklaard, wat leidde tot de rechtszaak.

De rechtbank heeft de bezwaren van de reclamante, de stichting, ongegrond verklaard. De eerste bezwaar betreft de ontsluiting van kavels, waarbij de stichting aanvoert dat de Sylsterdyk niet correct is gewaardeerd. De rechtbank oordeelt dat de verbeteringen aan de Sylsterdyk een eigenstandige factor zijn die tot nut leidt, en dat de stichting niet dubbel is aangeslagen. Het tweede bezwaar betreft de niet-agrarische meerwaarde van een kavel die is toegedeeld aan de belanghebbende [B]. De rechtbank concludeert dat er geen reden is om aan te nemen dat er een niet-agrarische meerwaarde is, aangezien de agrarische bestemming van de grond niet is gewijzigd en er geen verwachtingen zijn over toekomstige planologische ontwikkelingen.

De rechtbank heeft de bezwaren van de stichting afgewezen en bepaald dat zij de kosten van de procedure moet vergoeden, waarbij de kosten van de Landinrichtingscommissie op nihil zijn gesteld. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer op 14 oktober 2015.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Privaatrecht
landinrichtingen, locatie Leeuwarden
zaak-/rolnummer: C/17/141626/ HA ZA 15-126
bezwaarschriftnummer: 167
vonnis van de meervoudige landinrichtingskamer van 14 oktober 2015
inzake
de stichting
Stichting Dr. H. Popta Gasthuis,
gevestigd te Marsum,
gemachtigde: mr. ing. E. Oostra,
reclamante tegen de
lijst der geldelijke regelingen, opgemaakt door de
Landinrichtingscommissiein de ruilverkaveling
"Baarderadeel",
belanghebbende:
[B], [adres] ,
gemachtigde: mr. J.A. Wols van Achmea rechtsbijstand.

1.Procesverloop

1.1.
Reclamante heeft een aantal bezwaren ingediend tegen de lijst der geldelijke regelingen (verder aan te duiden als: LGR). Na behandeling door de Landinrichtingscommissie heeft op 18 februari 2015 een behandeling ten overstaan van de rechter-commissaris plaats gehad. De rechter-commissaris heeft partijen ten aanzien van de bezwaren niet kunnen verenigen en heeft de zaak vervolgens verwezen naar de zitting van de meervoudige landinrichtingskamer van deze rechtbank.
1.2.
De bezwaren zijn op 3 juli 2015 ter zitting van de meervoudige landinrichtingskamer behandeld. Mr. Oostra is ter zitting verschenen. Hij heeft toen het woord gevoerd aan de hand van pleitnotities die door hem zijn overgelegd. Voorts is toen, mede namens de Landinrichtingscommissie, het woord gevoerd door mr. ing. J. Heinen, vertegenwoordiger van de minister van Economische Zaken. Mr. ing. Heinen heeft van een pleitnota gebruik gemaakt en deze overgelegd. Ook de belanghebbende [B] en zijn gemachtigde mr. Wols zijn verschenen en hebben het woord gevoerd.
1.3.
Tot de processtukken, waarvan de inhoud als hier ingelast moet worden beschouwd, behoren de Nadere regels betreffende de tweede schatting, de brochure Lijst der Geldelijke Regelingen in deze ruilverkaveling (hierna: de brochure) en de processen-verbaal van de behandeling van de bezwaren bij de Landinrichtingscommissie en ten overstaan van de rechter-commissaris.
RECHTSOVERWEGINGEN

2.Saldo basiskosten en verrekenposten

2. Het saldo van reclamante aan basiskosten en verrekenposten blijkt uit de lijst der geldelijke regelingen, die zich bij de stukken bevindt.

3.De bezwaren

3. De bezwaren van reclamante betreffen een tweetal punten.
3.1.
Reclamante maakt bezwaar tegen de post ontsluiting kavels, woning en gebouwen. Volgens reclamante was de Sylsterdyk in de inbrengsituatie al een (kennelijk) openbare semi verharde weg en is daar bij de bepaling van het nut geen rekening mee gehouden. Voorts stelt reclamante dat de kavels van reclamante bij de toedeling niet meer bereikbaar zijn vanaf de Sylsterdyk, zodat ook op dit punt de post moet worden aangepast. Ten slotte stelt reclamante dat zij de ondergrond van de weg (voor nihil - 6 punten per hectare) in het kader van de ruilverkaveling diende af te staan, zulks inclusief de aanwezige verharding die is gebruikt als fundering voor de betonweg, en dat het onredelijk is om haar (nogmaals) aan te slaan voor een niet aanwezige verbetering. Reclamante wordt op deze wijze dubbel aangeslagen, terwijl de andere weggebruikers niets hoeven bij te dragen.
3.2.
Het tweede bezwaar betreft de niet-agrarische meerwaarde. Reclamante claimt niet-agrarische meerwaarde betreffende de door haar ingebrachte kavel Leeuwarden D 3052. Deze kavel is toegedeeld aan de belanghebbende [B] . Deze toedeling levert voor de belanghebbende een meerwaarde op ten opzichte van de agrarische waarde omdat de toedeling direct achter de manege van de belanghebbende is gelegen. Dat de bestemming van de toedeling agrarisch is doet niet ter zake, aldus reclamante. Volgens reclamante zal een redelijk handelend koper bereid zijn op de peildatum (september 2008) voor de onderhavige toedeling meer te betalen dan de agrarische cultuurgrondwaarde. Op basis van een rapport van taxateur [T] komt reclamante tot een meerwaarde van € 57.280,-- tot € 63.000,--. De toevoeging van de toedeling leidt dus voor de belanghebbende tot een meerwaarde van het geheel.

4.Het standpunt van de Landinrichtingscommissie

4. De Landinrichtingscommissie heeft geconcludeerd tot ongegrondverklaring van de beide bezwaren.
4.1.
Betreffende het eerste bezwaar, de ontsluiting van kavels, woning en gebouwen, heeft de Landinrichtingscommissie aangevoerd dat de Sylsterdyk een in het kader van de landinrichting verbeterde weg is (verbreding van het cunet en verharding). Deze omstandigheid leidt tot de conclusie dat sprake is van een eigenstandige factor die leidt tot nut. Daarom kan in het midden blijven of de Sylsterdyk in de inbrengsituatie als een openbare weg dient te worden aangemerkt. Betreffende de stelling van reclamante dat zij dubbel wordt aangeslagen merkt de Landinrichtingscommissie op dat voor zover de ingebrachte weg een schattingswaarde vertegenwoordigt, verrekening van eventuele onderbedeling plaatsvindt op basis van geactualiseerde schattingswaarde. Van een dubbele aanslag is geen sprake.
4.2.
De Landinrichtingscommissie bestrijdt dat er aanleiding zou bestaan voor vergoeding van agrarische meerwaarde. Er is sprake van een agrarische bestemming van de betreffende grond en een planologische ontwikkeling is niet voorzien. Het tweede bezwaar is volgens de Landinrichtingscommissie dan ook ongegrond.

5.Het standpunt van de minister

5. De vertegenwoordiger van de minister sluit zich bij het standpunt van de Landinrichtingscommissie aan.

6.De belanghebbende

6. De belanghebbende heeft erop gewezen dat de betreffende kavel haar agrarische bestemming heeft behouden en hij heeft betwist dat er sprake is van een agrarische meerwaarde.

7.De beoordeling van de bezwaren

7.1.
De Landinrichtingswet (Liw) is ingetrokken per 1 januari 2007 en vervangen door de Wet inrichting landelijk gebied. Op grond van de overgangsbepaling van artikel 95 lid 2 van laatstgenoemde wet zijn de bepalingen van de Liw voor deze ruilverkaveling van toepassing gebleven nu het gaat om een landinrichtingsproject dat reeds vóór 1 januari 2007 in uitvoering was.
7.2.
Betreffende het eerste bezwaar, de ontsluiting, overweegt de rechtbank als volgt. De Sylsterdyk is één van de wegen die in verband met een goede ontsluiting van landbouwgronden en - bedrijven is verbeterd. Deze verbetering betreft het verbreden van het cunet en het aanbrengen van verharding. Op grond van het bepaalde in artikel 223 van de Landinrichtingswet worden de kosten die ten laste komen van de gezamenlijke eigenaren (35% van de totale verbeteringskosten zoals de Landinrichtingscommissie onbetwist heeft gesteld) omgeslagen over de kavels naar de mate van het nut dat de landinrichting voor de eigenaar heeft gehad. De beoordeling van het nut gebeurt op basis van de Regeling herverkaveling en de Nadere regels. In de brochure zijn de aanwijzingen en gegevens, behorende bij de vaststelling van de Nadere regels gegeven. Overeenkomstig artikel 4 van de Regeling herverkaveling is de ontsluiting van huiskavels, bedrijfskavels of veldkavels een objectieve factor op grond waarvan het nut wordt bepaald. De toestand van de grond wordt bij de eerste en tweede schatting vastgelegd in kwaliteitsklassen die zien op verbetering van wegen en het aanleggen van nieuwe wegen. Het is daarom redelijk en billijk dat de eigenaren die objectief gezien nut ondervinden van de verbetering (en de aanleg van nieuwe wegen) een bijdrage leveren aan de kosten die zijn gemaakt om deze verbeteringen mogelijk te maken.
Voor de bepaling van het nut van de ontsluiting van de kavels zijn in de Nadere regels 5 kwaliteitsklassen opgenomen. Voor de indeling in een klasse zijn bepalend: de afstand van de kavel tot de dichtstbijzijnde openbare verharde weg en de kwaliteit van de weg. Bij dit laatste speelt de openbaarheid van de weg geen rol. In de brochure is daarover vermeld:
"Door in het kader van de ruilverkaveling aangelegde verharde (openbare) wegen of door de verbetering van onverharde of semi-verharde wegen tot verharde (openbare) wegen wordt de afstand verkort".
Gelet op de systematiek waarmee het nut bepaald wordt kan in het midden blijven of de Sylsterdyk in de inbrengsituatie als openbare weg moet worden aangemerkt nu verbetering een op zichzelf staande factor is die tot nut leidt. De Sylsterdyk moet daarom, in tegenstelling tot de inbrengsituatie, als een verbeterde openbare weg worden aangemerkt in de berekening met als gevolg dat afstandsverkorting optreedt. Deze leidt via de klasse-indeling tot toekenning van nutspunten.
Reclamante heeft er verder op gewezen dat zij als gevolg van ontwikkelingen (de aanleg van de Haak om Leeuwarden) geen nut meer heeft van de Sylsterdyk. Deze ontwikkeling vormt echter geen omstandigheid waarmee bij de bepaling van het nut rekening gehouden kan worden nu deze omstandigheid buiten de landinrichting staat.
Ten slotte wordt de stelling van reclamante dat zij dubbel wordt aangeslagen verworpen. Terecht heeft de Landinrichtingscommissie opgemerkt dat voor zover de ingebrachte weg een schattingswaarde vertegenwoordigt, verrekening van eventuele onderbedeling plaatsvindt op basis van geactualiseerde schattingswaarde. Van dubbele aanslag is geen sprake.
7.3.
Betreffende het tweede bezwaar, de niet-agrarische meerwaarde, oordeelt de rechtbank als volgt. Met betrekking tot de vraag of er sprake is van een niet-agrarische meerwaarde wordt het in de uitspraken van de rechtbank Leeuwarden van 7 mei 1997 en 3 september 1997, Agrarisch Recht 1999, 4945, geformuleerde criterium gehanteerd. Dit criterium houdt in dat voor de beoordeling van de vraag of er een andere dan de agrarische waarde moet worden toegekend doorslaggevend is of een redelijk handelend koper op het moment van ter visie legging van het plan van toedeling bereid zou zijn geweest om, uitgaande van redelijke verwachtingen omtrent de toekomstige planologische ontwikkelingen in het gebied, een hogere prijs te betalen dan de agrarische waarde. Op grond van hetgeen daaromtrent door partijen is aangevoerd staat naar het oordeel van de rechtbank in voldoende mate vast dat er in het gebied waarin kavel Leeuwaren D 3052 is gelegen geen grond was voor zodanige verwachtingen omtrent ontwikkelingen, dat aan bovengenoemd criterium geacht kan worden te zijn voldaan. De bestemming van deze kavel was agrarisch en wijziging daarvan lag niet in het verschiet.
7.4.
Reclamante heeft zich echter niet beroepen op de hiervoor bedoelde redelijke verwachtingen omtrent de toekomstige planologische ontwikkelingen, maar zij heeft gesteld dat de enkele omstandigheid dat de toedeling direct achter de manege van belanghebbende [B] is gelegen al maakt dat aan de toedeling een meerwaarde moet worden toegekend omdat zijn gehele huiskavel door de toevoeging een meerwaarde krijgt. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft reclamante onder meer gewezen op een vonnis van 10 februari 2010 (rechtbank: moet zijn 26 januari 2011) van de voormalige rechtbank Groningen in de ruilverkaveling Sauwerd in een vergelijkbare situatie, waarbij een tussen de afgaande en opkomende eigenaar te verrekenen meerwaarde is aangenomen.
7.5.
De rechtbank oordeelt hieromtrent als volgt. Volgens het bepaalde in artikel 212, lid 1 onder d, Liw houdt de lijst der geldelijke regelingen onder meer de uitkomst van de tweede schatting in, alsmede een opgave van de daarmee verband houdende geldelijke verrekening tussen de oude en de nieuwe eigenaar. Blijkens het bepaalde in artikel 210, lid 1, sub c onder 3, Liw en artikel 210 lid 2 Liw dient bij de tweede schatting de andere dan agrarische waarde op het moment van ter inzage legging van het plan van toedeling te worden geschat. Uit voornoemde bepalingen en artikel 23 van de Regeling herverkaveling volgt dat een zodanige verrekening als een verrekenpost tussen de oude en nieuwe eigenaar betreffende een andere dan agrarische waarde op de lijst der geldelijke regelingen kan worden opgenomen. Naar het oordeel van de rechtbank is er gelet op de wettelijke regeling voor het opnemen van een zodanige verrekenpost slechts aanleiding indien een andere dan de agrarische waarde op het moment van ter inzage legging van het plan van toedeling kan worden bepaald.
7.6.
De gestelde meerwaarde is volgens reclamante daarin gelegen dat deze kavel is toegedeeld aan naastligger [B] en in die zin een direct gevolg van de toedeling. Reclamante heeft in dit kader gesteld dat een redelijk handelend koper meer zal willen betalen als hem grond van de buurman te koop wordt aangeboden en zij in dat geval derhalve meer dan de agrarische waarde had kunnen bedingen. De te beantwoorden vraag is of een dergelijke meerwaarde, indien daarvan al sprake is, via de LGR moet worden verrekend tussen de oude en nieuwe eigenaar.
7.7.
De rechtbank is van oordeel dat de enkele omstandigheid dat [B] als naastligger mogelijk meer zou willen betalen dan de reguliere agrarische waarde, dan wel dat als gevolg van deze toedeling het geheel van de eigendom van [B] mogelijk een meerwaarde zou krijgen, geen omstandigheid is waarmee in het kader van de tweede schatting rekening moet worden gehouden omdat dit subjectieve, deels speculatieve omstandigheden betreft die slechts zijn gerelateerd aan de persoon van de toegedeelde en dat is voor vaststelling van een voor verrekening in aanmerking komende (niet-agrarische) meerwaarde onvoldoende. De rechtbank verwijst in verband hiermee naar de uitspraak van de rechtbank Dordrecht van 5 december 2007, ECLI:NL:RBDOR:2007:BC0163.
7.8.
Op grond van het voorgaande zullen de bezwaren van reclamante ongegrond worden verklaard en zal zij als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten worden veroordeeld. De kosten van de Landinrichtingscommissie worden hierbij op nihil gesteld.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart de bezwaren van reclamante ongegrond;
- bepaalt dat reclamante de kosten van de procedure dient te voldoen, aan de zijde van de Landinrichtingscommissie begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. R. Giltay, voorzitter, en mrs. J.Y.B. Jansen en C.M. Telman, rechters, en in het bijzijn van de griffier uitgesproken door de voorzitter ter openbare terechtzitting van 14 oktober 2015.
c. 108.