9.3.Reeds gelet op de door verweerder in 7.1 geschetste handelwijze die destijds van burgers werd gevergd, kan niet worden gesproken van een
uitdrukkelijkekenbaarmaking door eiseres. Verweerder heeft niet aannemelijk kunnen maken dat uit het handelen van eiseres ondubbelzinning blijkt dat zij heeft willen aangeven -ook voor verweerder- langs elektronische weg bereikbaar te zijn. Immers, ingevolge de op 7 februari 2012 geldende gebruiksvoorwaarden waren standaard alle aangesloten overheids-organisaties geselecteerd. Deze selectie kon pas na afsluiting van het registratieproces gewijzigd worden. Pas later is het selecteren van overheidsorganisaties waarvan men berichten in de Berichtenbox wil ontvangen, onderdeel geworden van het registratieproces van MijnOverheid. Van uitdrukkelijke kenbaarmaking door eiseres is dan ook geen sprake geweest.
Gelet hierop kon een bekendmaking van het besluit van 24 april 2014 op klassieke wijze
- door toezending of uitreiking van een schriftelijk stuk - niet achterwege blijven.
Indien eiseres wél tijdig van dat besluit kennis had kunnen nemen, zou zij in de gelegenheid geweest voor het verstrijken van het tweede kwartaal het indicatiebesluit van 13 maart 2014 over te leggen en had zij daarmee het recht op een tegemoetkoming TOG veilig kunnen stellen.
10. Dit betekent dat het bestreden besluit niet in stand kan blijven. Het beroep is gegrond en het bestreden besluit wordt vernietigd. Nu uit de overwegingen van de rechtbank geen andere conclusie kan volgen dan dat ook het primaire besluit op een onvoldoende grondslag berust en dit niet in bezwaar kan worden hersteld, zal de rechtbank, onder toepassing van artikel 8:72, derde lid, onder b, van de Awb, zelf voorzien in de zaak. Zij herroept het primaire besluit voor zover het de ingangsdatum van het recht op een tegemoetkoming TOG betreft. De rechtbank bepaalt dat eiseres reeds met ingang van het tweede kwartaal van 2014 recht heeft op een tegemoetkoming TOG en stelt deze (gezien verweerders brief van 15 augustus 2014) vast op € 215,80 en bepaalt tevens dat haar uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit.
11. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
12. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 79,60 (zijnde reiskosten van eiseres en haar gemachtigde voor het bijwonen van de zitting op 17 februari 2015 en 21 september 2015 op basis van kosten van openbaar vervoer).