ECLI:NL:RBNNE:2015:5218

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
4 november 2015
Publicatiedatum
13 november 2015
Zaaknummer
C18/160997/PR RK 15-531
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van rechter wegens eerdere betrokkenheid bij zaak van verzoekster

Op 4 november 2015 heeft de Meervoudige wrakingskamer van de Rechtbank Noord-Nederland te Groningen uitspraak gedaan op een wrakingsverzoek van [A], vertegenwoordigd door haar gemachtigde [B]. Het wrakingsverzoek was ingediend tegen mr. C. van den Noort, die als kantonrechter de zaak van verzoekster behandelde. De verzoekster had eerder een administratieve sanctie opgelegd gekregen door het Centraal Justitieel Incasso Bureau, waartegen zij in beroep was gegaan. Tijdens de behandeling van het beroepschrift op 12 oktober 2015 heeft de gemachtigde van verzoekster mr. C. van den Noort gewraakt, omdat deze als voorzitter van de Raad van Discipline in 2013 betrokken zou zijn geweest bij valsheid in geschrift in een andere zaak van verzoekster.

De wrakingskamer, bestaande uit mr. M. Griffioen, mr. P. Molema en mr. P.G. Wijtsma, heeft het verzoek tot wraking behandeld op 28 oktober 2015. Tijdens de zitting heeft de gemachtigde van verzoekster zijn standpunt toegelicht, waarin hij stelde dat mr. Van den Noort opzettelijk een schadeclaim van €30.000 niet in het proces-verbaal had opgenomen. Mr. Van den Noort heeft het wrakingsverzoek betwist en aangegeven dat er geen feiten of omstandigheden zijn die zijn onpartijdigheid in twijfel trekken.

De rechtbank heeft in haar beoordeling overwogen dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling vermoed wordt onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit tegenspreken. De rechtbank concludeerde dat er geen zwaarwegende aanwijzingen waren voor vooringenomenheid van mr. Van den Noort jegens verzoekster. Het verzoek tot wraking is dan ook afgewezen, en de hoofdzaak zal worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Meervoudige wrakingskamer
Zittingsplaats Groningen
zaaknummer / rekestnummer: C/18/160997 / PR RK 15-532
Beslissing van 4 november 2015
op het verzoek van
[A],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster,
gemachtigde [B] .

1.De procedure

1.1.
Aan [verzoekster] is bij beschikking van 1 december 2014 door het Centraal Justitieel Incasso Bureau een administratieve sanctie als bedoeld in de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften opgelegd (CJIB-nummer 6062 5421 8577 0740). [verzoekster] is daartegen in beroep gegaan bij de officier van justitie. Bij beslissing van 23 januari 2015 is dat beroep door de officier van justitie ongegrond verklaard. Tegen deze beslissing heeft [verzoekster] bij brief van 4 maart 2015, ontvangen op 6 maart 2015, beroep ingesteld bij de sector kanton van deze rechtbank.
Bij brief van 1 oktober 2015 heeft [verzoekster] haar broer [B] gemachtigd de zaak met vorenbedoeld CJIB-nummer te behandelen.
1.2.
Aan het begin van de behandeling van het beroepschrift op de openbare terechtzitting van 12 oktober 2015 heeft de gemachtigde van verzoekster de behandelende kantonrechter mr. C. van den Noort gewraakt.
1.3.
Mr. Van den Noort heeft aangegeven niet te berusten in het wrakingsverzoek.
Hierop is een wrakingskamer geformeerd, bestaande uit mr. M. Griffioen,
mr. P. Molema en mr. P.G. Wijtsma.
Op 28 oktober 2015 is het verzoek ter zitting behandeld door de wrakingskamer.
1.4.
Ter zitting heeft verzoeker het wrakingsverzoek toegelicht.
Mr. Van den Noort heeft zijn standpunt schriftelijk toegelicht en is niet ter zitting verschenen.
De hoofdofficier van justitie dan wel diens vertegenwoordiger, is, hoewel daartoe uitgenodigd, niet op de zitting verschenen.

2.2. Het standpunt van verzoeker

Aan het wrakingsverzoek heeft de gemachtigde namens verzoekster het volgende ten grondslag gelegd:
’In 2013 heeft de heer van den Noort als rechter en voorzitter van de Raad van Discipline
van de Orde van Advocaten, in conjunctie met de griffier mevrouw
mr. J.M.G. Kuin-van den Akker en de andere vier leden van de Raad van
Discipline, valsheid in geschrift gepleegd. Het betreft de zaak van de heer
[B] tegen mevrouw mr. P.A.K. van Eck, advocaat te
Groningen. Op de zitting in Leeuwarden heeft de heer [B]
een schadeclaim van 30.000 Euro ingediend op grond van artikel 48b van de
advocatenwet. De schadeclaim is willens en wetens niet in het proces-verbaal
opgenomen en mr. C. van den Noort heeft zich willens en wetens bediend
van een valselijk opgesteld document.’
Dit standpunt heeft de gemachtigde van verzoekster ter zitting bevestigd en toegelicht.

3.Het standpunt van mr. Van den Noort

In de schriftelijke toelichting heeft mr. Van den Noort onder meer het volgende aangegeven:
‘Bij aanvang van de mondelinge behandeling van de “Mulder”zaak tegen [verzoekster]
(rolnummer 4377005/BU VERZ 15-668) overhandigde de gemachtigde [B] de
griffier een brief waarin hij mij wraakt. De reden zou zijn dat ik als voorzitter van de Raad
van Discipline in 2013 valsheid in geschrift zou hebben gepleegd door een schadeclaim niet
in het proces-verbaal op te nemen.
Ik heb bij de griffie van de Raad van Discipline navraag gedaan welke zaken van de heer
[B] daar bekend zijn. Op 26 september 2012 heeft een andere voorzitter van de raad
een klacht van de heer [B] kennelijk ongegrond verklaard. Van die beslissing is de heer
[B] in verzet gekomen. De Raad van Discipline heeft daarin op 23 augustus 2013
beslist. Het verzet is gegrond verklaard, maar de klacht van de heer [B] (die
betrekking had op de stelling dat mr. Van Eck in strijd met de waarheid in een verzoekschrift
conservatoir beslag had vermeld dat de heer [B] een uitkering had) is alsnog
ongegrond verklaard. Op deze beslissing is op 4 oktober 2013 een herstelbeslissing gevolgd
omdat de plaats van vestiging van de Raad van Discipline foutief in de beslissing van 23
augustus 2013 was opgenomen.
Op 20 september 2013 heb ik als voorzitter van de raad een klacht met betrekking tot een
uitstelbrief van mr. P.A.K. van Eck van 8 mei 2013 kennelijk ongegrond verklaard.
Ik weet niet of de heer [B] ter zitting in de verzetprocedure die eindigde met de
beslissing van 23 augustus 2013 een schadeclaim heeft ingediend. Het proces-verbaal meldt
daarover niets. Ik heb ook nooit eerder van de stellingname van de heer [B] dat er een
claim niet is vermeld gehoord. Correspondentie daarover ontbreekt. Van een aangifte wegens
een strafbaar feit weet ik niets af. Welk nadeel voor de heer [B] is ontstaan doordat
een schadeclaim niet zou zijn vermeld, is niet duidelijk. De heer [B] zegt daar verder
niets over. Kortom, ik beschik niet over informatie waar de beschuldiging van valsheid in
geschrift op stoelt. Uiteraard ontken ik dat ik bij het opmaken van het proces-verbaal, dat een
korte en zakelijke opgave bevat van wat er ter zitting is gezegd, valsheid in geschrift heb
gepleegd.
Ik berust niet in de wraking. Ik meen dat zich geen enkele wrakingsgrond voordoet die
aanleiding kan zijn te denken dat ik als kantonrechter de zaak betreffende [verzoekster] ,
waarin de heer [B] als gemachtigde optreedt, niet zou kunnen behandelen.’

4.Beoordeling

4.1.
Ingevolge artikel 17 Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften j° artikelen 512 tot en met 518 Wetboek van Strafvordering kan op verzoek van een partij elk van de rechters die een zaak behandelen, worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
4.2.
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter dient uitgangspunt te zijn dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een rechtzoekende een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij een rechtzoekende dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. Daarbij kan rekening worden gehouden met de uiterlijke schijn. Het enkele subjectieve oordeel van verzoekster danwel haar gemachtigde is niet doorslaggevend.
4.3.
De rechtbank overweegt dat uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting geen feiten of omstandigheden zijn gebleken waaruit kan worden geconcludeerd tot vooringenomenheid aan de zijde van de gewraakte rechter.
4.4.
Zoals hiervoor onder 2. reeds is vermeld heeft de gemachtigde van verzoekster gesteld dat hij ter gelegenheid van de zitting van de Raad van Discipline (ter behandeling van een klacht van de gemachtigde van verzoekster tegen mr. P.A.K. van Eck) een schadeclaim heeft ingediend van € 30.000,00 op grond van artikel 48b van de Advocatenwet en dat deze schadeclaim willens en wetens niet in het proces-verbaal is opgenomen. Mr. C. van den Noort heeft zich willens en wetens bediend van een valselijk opgesteld document, aldus de gemachtigde van verzoekster.
Deze enkele stelling van (de gemachtigde van) verzoekster brengt naar het oordeel van de rechtbank niet zonder meer met zich mee dat sprake is van vooringenomenheid jegens verzoekster aan de zijde van mr. Van den Noort. Dit klemt te meer daar de zitting van de Raad van Discipline – waarop de gemachtigde van verzoekster doelt – reeds enige tijd geleden is. Verder treedt de gemachtigde van verzoekster in de door mr. Van den Noort te behandelen zaak niet op voor zichzelf, doch als gemachtigde van [verzoekster] . Ook in verband met het optreden als gemachtigde heeft hij geen feiten en omstandigheden naar voren gebracht op grond waarvan kan worden geoordeeld dat sprake is van vooringenomenheid van mr. Van den Noort jegens verzoekster.
4.5.
Gelet op het vorenstaande is naar het oordeel van de rechtbank niet gebleken van uitzonderlijke omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat mr. Van den Noort jegens verzoekster een vooringenomenheid koestert of waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
4.6.
Voor de goede orde overweegt de rechtbank dat, gelet op het verhaal van de gemachtigde ter zitting, wel duidelijk is geworden dat hij zich in een moeilijke positie bevindt. De onderhavige (wrakings)procedure leent zich echter hoe dan ook niet voor een nader oordeel omtrent mogelijke aanspraken van de gemachtigde op een schadevergoeding. Indien de gemachtigde daarop recht wil doen gelden dient hij zich te voorzien van rechtskundige bijstand.
4.7.
Gelet op het vorenoverwogene wordt het verzoek tot wraking afgewezen.

5.De beslissing

De rechtbank
- wijst het verzoek af;
- bepaalt dat de hoofdzaak (met registratienummer 4377005 BU VERZ 15-668) wordt voortgezet in de stand waarin het zich ten tijde van het indienen van het verzoek tot wraking, bevond;
- beveelt onverwijlde mededeling van deze beslissing aan de gemachtigde van verzoekster, mr. C. van den Noort en de hoofdofficier van justitie.
Deze beschikking is gegeven door mr. M. Griffioen, voorzitter, mr. P. Molema en
mr. P.G. Wijtsma en in het openbaar uitgesproken op 4 november 2015.