ECLI:NL:RBNNE:2015:5215

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
13 oktober 2015
Publicatiedatum
13 november 2015
Zaaknummer
C18/160141/PR RK 15-495
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van rechter mr. C.H. de Groot in bestuursrechtelijke procedures

In deze zaak heeft verzoekster, aangeduid als [A], op 24 september 2015 een wrakingsverzoek ingediend tegen mr. C.H. de Groot, rechter in de afdeling bestuursrecht van de Rechtbank Noord-Nederland. Dit verzoek volgde op een aantal procedures waarin verzoekster betrokken was, met zaaknummers 13/1755, 13/1762, 13/1763, 13/1948, 13/1949, 13/1950 en 14/2006. De wraking werd aangevraagd omdat de rechter een verzoek tot uitstel van de behandeling had afgewezen. Verzoekster was van mening dat er bijzondere omstandigheden waren die de onpartijdigheid van de rechter in gevaar brachten, onder andere door onvolledige dossiers en eerdere onjuistheden in uitspraken.

De rechtbank heeft het wrakingsverzoek behandeld op 8 oktober 2015, waarbij verzoekster en de rechter niet aanwezig waren. Namens het UWV was [C] aanwezig. De rechtbank overwoog dat op grond van artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een rechter gewraakt kan worden op basis van feiten die de onpartijdigheid in gevaar kunnen brengen. De rechtbank benadrukte dat de rechter verondersteld wordt onpartijdig te zijn en dat het aan verzoekster is om aan te tonen dat er bijzondere omstandigheden zijn die deze veronderstelling ondermijnen.

De rechtbank concludeerde dat de afwijzing van het verzoek tot uitstel van de behandeling geen grond voor wraking oplevert. Bovendien werd gesteld dat verzoekster haar bezwaren tegen eerdere uitspraken in hoger beroep kan aanvoeren. De rechtbank oordeelde dat er geen feiten of omstandigheden waren die de veronderstelling van partijdigheid konden rechtvaardigen. Daarom werd het verzoek tot wraking afgewezen en werd bepaald dat een volgend verzoek tot wraking van verzoekster in de hoofdzaak niet in behandeling zou worden genomen, aangezien dit als misbruik werd aangemerkt.

De beslissing werd openbaar uitgesproken op 13 oktober 2015 door de meervoudige kamer, bestaande uit de voorzitter mr. P.J. Duinkerken en de leden mr. M. Griffioen en mr. R.L. Vucsán, in aanwezigheid van griffier mr. H.A. Hulst. Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen
zaaknummer: C/18/160141/PR RK 15-495

beslissing van de meervoudige kamer van 13 oktober 2015

op het verzoek van
[A] , te [woonplaats] , verzoekster
(gemachtigde: [B] ),
tot wraking van
mr. C.H. de Groot, rechter.

Procesverloop

Bij brief van 24 september 2015 heeft verzoekster een verzoek ingediend tot wraking van
mr. C.H. de Groot, rechter in de afdeling bestuursrecht van deze rechtbank, in de procedures met zaaknummers 13/1755, 13/1762, 13/1763, 13/1948, 13/1949, 13/1950 en 14/2006, waarbij verzoekster als partij is betrokken.
Bij brief van 29 september 2015 heeft de rechter medegedeeld niet in de wraking te berusten.
Het verzoek is ter zitting van 8 oktober 2015 door de wrakingskamer behandeld.
Verzoekster is niet verschenen.
De rechter is niet verschenen.
Namens het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) is [C] verschenen.

Overwegingen

1. Ingevolge art. 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan op verzoek van een partij elk van de rechters die een zaak behandelen, worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
2. Onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 9 november 2011 (ECLI:NL:RVS:2011:BU5252) stelt de rechtbank voorop dat als maatstaf heeft te gelden dat de rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt verondersteld onpartijdig te zijn en dat het aan verzoekster is om aannemelijk te maken dat zich bijzondere omstandigheden voordoen die een uitzondering op deze veronderstelling rechtvaardigen.
3. Relevant voor de beoordeling van het verzoek is dat de rechtbank, afdeling bestuursrecht, heeft bepaald dat de behandeling van de hoofdzaken zal plaatsvinden op
5 oktober 2015 en dat de rechtbank partijen daarvoor heeft uitgenodigd. Vervolgens heeft de rechtbank een verzoek van de zijde van verzoekster tot uitstel van de behandeling afgewezen.
4. Verzoekster heeft in het wrakingsverzoek, aangevuld op 7 oktober 2015, aangevoerd dat de rechter wordt gewraakt omdat het verzoek tot uitstel van de behandeling is afgewezen. Het uitstel is niet verleend voor het inlezen door een rechtsbijstandsverlener en voor het verstrekken van dossiers terwijl, aldus verzoekster, duidelijk is dat er medisch veel meer aan de hand is met verzoekster en [B] , dat de dossiers onvolledig zijn, dat verzoekster bedolven wordt in werk dat de rechtbank had moeten doen, dat de dossiers bij de rechtbank niet gelijk zijn aan de dossiers bij de Centrale Raad van Beroep (CRvB), dat een vorige uitspraak van de rechtbank onjuistheden bevat en dat van de zijde van de rechtbank repeterend vervelende opmerkingen komen. Verzoekster stelt tijdig te hebben aangegeven dat er onderzoeken en behandelingen plaatsvinden en dat het nu niet duidelijk is welk doel de behandeling ter zitting dient. Door het persisterend niet zorgen voor correcties in het dossier zijn de onafhankelijkheid van de rechter en de rechtbank in het geding.
5. De rechter heeft het volgende naar voren gebracht.
De uitnodigingen voor de zitting van15 oktober 2015 zijn eind augustus 2015 naar partijen zijn gegaan. Bij het vaststellen van de zittingsdatum is rekening gehouden met de verhinderdata van verzoekster. Op 11 september 2015 heeft mr. V. ’t Hoen de rechtbank bericht dat verzoekster haar heeft verzocht om rechtsbijstand en heeft de rechtbank om uitstel van de behandeling gevraagd. De rechtbank heeft dit verzoek afgewezen met als reden dat de rechtsbijstandsverlener op dat moment voldoende tijd had om de zaken voor te bereiden.
6.1.
De rechtbank overweegt dat een procesbeslissing, zoals het al dan niet uitstel verlenen van behandeling ter zitting, in het algemeen geen grond voor wraking oplevert. .
6.2.
De stelling van verzoekster dat een vorige uitspraak van deze rechtbank onjuistheden bevat, is eveneens in beginsel geen grond voor wraking, verzoekster kan de onjuistheden aan de orde stellen in het hoger beroep bij de CRvB.
6.3.
Bij de behandeling ter zitting op 15 oktober 2015 kan aan de orde komen of de dossiers volledig zijn, of partijen voldoende tijd hebben gehad om zich voor te bereiden en of nader onderzoek en nadere gegevens afgewacht dienen te worden. Partijen en de rechtbank kunnen ter zitting bespreken welke gevolgen deze kwestie dienen te hebben voor de voortgang van de procedures.
6.4.
Indien verzoekster meent dat zij vanuit de rechtbank onheus wordt bejegend, kan zij hierover een klacht indienen bij de rechtbank. Gesteld noch gebleken is overigens dat
mr. de Groot verzoekster onheus heeft behandeld.
6.5.
Naar het oordeel van rechtbank is niet gebleken van feiten en omstandigheden waaruit volgt dat de afwijzing van het verzoek tot uitstel van de behandeling ter zitting in dit geval wel getuigt van partijdigheid.
7. Op grond van het voorgaande oordeelt de rechtbank dat niet aannemelijk is geworden dat zich bijzondere omstandigheden voordoen om te veronderstellen dat de rechter partijdig is in de procedures met zaaknummers 13/1755, 13/1762, 13/1763, 13/1948, 13/1949, 13/1950 en 14/2006.
8. De rechtbank stelt vast dat verzoekster inmiddels zowel in procedures bij de rechtbank als bij de Centrale Raad van Beroep wrakingsverzoeken heeft ingediend, hoofdzakelijk wegens genomen procesbeslissingen. De rechtbank merkt dit aan als misbruik. Op grond van artikel 8:18, vierde lid, van de Awb bepaalt de rechtbank dat een volgend verzoek tot wraking van de zijde van verzoekster in de hoofdzaak niet in behandeling wordt genomen.

Beslissing

De rechtbank:
  • wijst het verzoek af;
  • bepaalt dat de procedures in de hoofdzaken (met zaaknummers 13/1755, 13/1762, 13/1763, 13/1948, 13/1949, 13/1950 en 14/2006) worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevonden ten tijde van het indienen van het verzoek tot wraking;
  • beveelt de onverwijlde mededeling van deze beslissing aan verzoekster,
aan de rechter en aan het UWV;
- bepaalt dat een volgend verzoek van verzoekster tot wraking van de rechter in de hoofdzaak niet in behandeling wordt genomen.
Aldus gegeven door mr. P.J. Duinkerken, voorzitter, mr. M. Griffioen en mr. R.L. Vucsán, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.A. Hulst als griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 13 oktober 2015.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Tegen de beslissing staat geen rechtsmiddel open.