ECLI:NL:RBNNE:2015:5018

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
2 oktober 2015
Publicatiedatum
30 oktober 2015
Zaaknummer
C18/158408/KG ZA 15-204
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Aanbestedingsrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanbesteding van brandweerauto’s en geschil over gunningsbeslissing

In deze zaak, die voor de Rechtbank Noord-Nederland is behandeld, betreft het een kort geding dat is aangespannen door Dutch Rescue Vehicles B.V. (DRV) tegen de Gemeenschappelijke Regeling Veiligheidsregio Groningen (VRG) en een tussenkomende partij. De zaak draait om een aanbesteding voor de levering van brandweerauto’s, waarbij DRV zich benadeeld voelt door de gunningsbeslissing van de VRG, die de opdracht heeft voorbehouden aan een andere inschrijver, [naam F]. De procedure begon met een Europese aanbesteding die op 19 maart 2015 werd gepubliceerd, waarbij de gunningscriteria waren verdeeld in drie clusters: prijzen, technische offertebeoordeling en een praktijkproef. DRV eindigde als tweede in de puntentelling, maar was van mening dat de beoordelingssystematiek niet correct was toegepast en dat de VRG onterecht punten had toegekend aan [naam F] voor de praktijkproef.

Tijdens de zitting heeft DRV verschillende bezwaren geuit, waaronder het feit dat de VRG de beoordelingssystematiek had gewijzigd en dat de praktijkproef niet op een eerlijke manier was uitgevoerd. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat DRV haar recht heeft verwerkt om zich op deze bezwaren te beroepen, omdat zij niet tijdig bezwaar heeft gemaakt tegen de procedure. De rechter heeft vastgesteld dat de VRG voldoende zorgvuldigheid in acht heeft genomen bij de aanbestedingsprocedure en dat de gunningscriteria duidelijk waren geformuleerd. Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter de vorderingen van DRV afgewezen en haar in de proceskosten veroordeeld.

De uitspraak benadrukt het belang van tijdige bezwaren in aanbestedingsprocedures en de verantwoordelijkheden van inschrijvers om onduidelijkheden in de aanbestedingsdocumenten tijdig aan te kaarten. De rechter heeft geoordeeld dat de VRG niet in strijd heeft gehandeld met de aanbestedingsrechtelijke beginselen en dat de gunningsbeslissing rechtmatig was.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling privaatrecht
Zittingsplaats Groningen
zaaknummer / rolnummer: C/18/158408 / KG ZA 15-204
Vonnis in kort geding van 2 oktober 2015
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
DUTCH RESCUE VEHICLES B.V.,
gevestigd te Hoogeveen,
eiseres,
advocaten mrs. B.J. Korthals Altes-Van Dijk en M. Münch,
tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENSCHAPPELIJKE REGELING VEILIGHEIDSREGIO GRONINGEN,
zetelend te Groningen,
gedaagde,
advocaat mr. Th. Dankert,
en
[naam F]
,
gevestigd te [plaatsnaam] ,
de tussenkomende partij,
advocaat mr. L.E.M. Haverkort.
Partijen zullen hierna DRV en VRG en [naam F] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding;
  • de akte van eiswijziging ;
  • de mondelinge behandeling d.d. 14 september 2015;
  • de incidentele conclusie tot tussenkomst, subsidiair tot voeging van [naam F] ; DRV en de VRG hebben verklaard daartegen geen bezwaar te hebben; de voorzieningenrechter heeft vervolgens bepaald dat [naam F] als tussenkomende partij wordt toegelaten;
  • de pleitnota van DRV;
  • de pleitnota van VRG;
  • de pleitnota van [naam F] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
De VRG heeft een Europese aanbesteding uitgeschreven voor een
Raamovereenkomst Tankautospuiten (brandweerauto’s) met een looptijd van drie jaar voor 15 Tankautospuiten en een mogelijke verlenging van 2 jaar voor circa 6 Tankautospuiten (de “Opdracht”).
Hierbij is als gunningscriterium de Economisch Meest Voordelige Inschrijving gehanteerd. De aanbesteding is op 19 maart 2015 gepubliceerd op TenderNed.
2.2.
De VRG heeft de gunningscriteria opgedeeld in de volgende drie clusters:
(i) Cluster 1: Prijzen
(ii) Cluster 2: Technische offertebeoordeling
(iii) Cluster 3: Gebruikerstest/praktijkproef/praktijktest
(de “Praktijkproef”).
In totaal konden voor de drie clusters 1000 punten worden behaald, waarbij cluster 1 25% van de punten (250) kon opleveren, cluster 2 ook 25 % (250) en cluster 3 50% van de punten (500).
De weging was daarbij als volgt:
Gunningscriterium per Cluster Weegfactor Clustergewicht
C1 Prijzen totaal 25%
Prijs tankautospuit 80 %
Prijs optielijst 10 %
Prijs onderhoud optielijst 10 %
C2 Technische offerte beoordeling door het 100% 25 %
projectteam
C3 Praktijktest (gebruikers)
100% 50 %
Totaal 100% 100%
De sub-gunningscriteria voor de Praktijkproef zijn neergelegd in het programma van Eisen en Wensen. De beoordelingssystematiek van de Praktijkproef is omschreven in
paragraaf 6.3.4 van het Beschrijvend Document.
2.3.
In het programma van Eisen en Wensen is onder E.06 informatie over het testvoertuig voor de praktijktest opgenomen:
‘E.06:
Leverancier dient (indien nodiq) tijdens de praktijkproef een lijst mee te leveren waarin de afwijkingen staan
van het “testvoertuig” t.o.v. het bestek. Het aangeboden voertuig dient minimaal de volgende onderdelen
gelijk te hebben m.b.t de aangeboden voertuigen: type voertuig, merk chassis, vermogen, versnelling,
opgegeven totaal gewicht (+/- 10%), opbouwsoort (zelfde materiaal en uitvoering). (...).’
2.4.
In de Nota van Inlichtingen van 6 mei 2015 zijn – voor zover thans van belang – de volgende vragen gesteld en beantwoord:
‘Vraag 23:
De gunningscriteria betreffende de te behalen punten voor de gebruikerstest vinden wij te zwaar doorwegen t.o.v. de prijs en de technische beoordeling. Juist de leverancier die op het gewenste tijdstip over een soortgelijk aangeboden voertuig kan beschikken heeft hiermee een groot voordeel wat in onze ogen discriminerend is voor degene die op het gewenste tijdstip geen soortgelijk aangeboden voertuig kan aanleveren. Kunt u de matrix betreffende de gunningscriteria herzien?
Antwoord 23:
Er mag door middel van meerdere voertuigen het aangebodene getoond worden. Met een voertuig dient een
rij-test gedaan te worden. Er dient getoond te worden hoe de kwaliteitsafwerking is door middel van een voertuig. Ook dient getoond te worden hoe de pompbediening eruitziet; dit mag door middel van een presentatie bekrachtigd worden. De gebruikers dienen overtuigd te worden van de kwaliteit en zullen het ook zo beoordelen.
(…)
Vraag 51:
Is het de inschrijver toegestaan om aan de praktijkproef deel te nemen met 2 voertuigen?
We ontvangen graag toestemming hiervoor.
Antwoord 51:
Het is toegestaan om met meerdere voertuigen te komen. De afwijkingen van de voertuigen t.o.v. wat aangeboden is dient op een overzicht geplaatst te worden en voor de praktijktest overhandigd te worden.
Vraag 52:
U vraagt een voertuig ter beschikking te stellen voor een praktijktest van 5 dagen. Indien geen geschikt voertuig aangeleverd kan worden wordt hier 0 punten gescoord. Gezien het programma van eisen, euro 6 en
nieuwe toe te passen technieken willen wij een voertuig aanbieden die het beste past in deze aanbesteding.
Op dit moment is een soortgelijk voertuig nog niet beschikbaar en moeten wij een geheel ander voertuig
inzetten wat teveel afwijkt van hetgeen wij gaan aanbieden. Echter kunnen wij wel middels een uitgewerkte
presentatie alle genoemde items in cluster 3A toelichten. Evt. kunnen wij wel een aangeboden chassis inzetten
om de gewenste rijeigenschappen te kunnen testen. Indien dit mogelijk is vragen wij wel om enige
transparantie in beoordelen.
Antwoord 52:
Naast het demonstreren met een of meerdere voertuigen mag ook de kwaliteit en de uitvoering middels een
presentatie, foto’s of power point gegeven worden.
(…)
Vraag 205:
In deze wens (bedoeld wordt wens 22) wordt de uitvoering van de optionele (0L29) opstapklep beoordeeld
Bijna 98% van de door ons opgebouwde 4X2 tankautospuiten wordt uitgevoerd zonder opstapkieppen. Het
te tonen voertu/g is dus ook uitgevoerd zonder opstapkleppen. Alleen voor deze wens zouden wij dus een
ander (4x4) voertulg met opstapkieppen mee moeten nemen. Wij verzoeken u deze wens te laten veniallen
omdat een optie betreft en de betreffende optie, indien gewenst, te beoordelen bij de verificatie.
Antwoord 205:
Algemeen bekend is, dat er een aanzienlijk kwaliteitsverschil bestaat, ook wat opstapplateaus betreft. Het is aan de leverancier om te bepalen hoe de kwaliteit wordt aangetoond waarbij de voorkeur wordt gegeven aan
het daadwerkelijk laten zien.’
2.5.
De Praktijkproef heeft van 15 tot en met 19 juni 2015 plaatsgevonden in Groningen. Alle inschrijvers, te weten: DRV, [naam F] , [naam G] en Ziegler Brandweertechniek B.V. waren hierbij aanwezig.
2.6.
Bij brief van 1 juli 2015 heeft de VRG DRV op de hoogte gesteld van haar voornemen tot gunning van de Opdracht aan [naam F] .
DRV is op basis van de puntentoekenning als tweede geëindigd met 821 punten, [naam G] als derde en Ziegler als vierde.
2.7.
Op 1 juli 2015 heeft de heer [naam A] van DRV per e-mail gereageerd op de gunningsbeslissing. In deze e-mail heeft [naam A] toegelicht dat de testvoertuigen van [naam F] niet als voor de Praktijkproef geschikte voertuigen konden worden aangemerkt op
basis van het Programma van Eisen en Wensen. Ook heeft hij verzocht om een overzicht van de aan [naam F] en DRV toegekende punten voor de Praktijkproef.
2.8.
De VRG heeft op 2 juli 2015 gereageerd op de e-mail van de heer [naam A] . Aan deze e-mail zat een — door de heer [naam A] opgevraagd — puntenoverzicht gehecht van de aan [naam F] en DRV toegekende punten voor de Praktijkproef.
2.9.
Op maandag 6 juli 2015 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen de heren [naam B] en [naam C] van de VRG en de heren [naam A] , [naam D] en [naam E] van DRV. De VRG heeft daarbij de gunningsbeslissing toegelicht.
2.10.
Bij brief van 14 juli 2015 heeft de advocaat van DRV aan de VRG laten weten dat zij zich verzet tegen de gunningsbeslissing, vanwege de wijze waarop de Praktijkproef door
de VRG is toegepast en beoordeeld. In deze brief heeft DRV de VRG verzocht, en zonodig gesommeerd, de aanbesteding alsnog aan haar te gunnen, dan wel om deze in te trekken.
2.11.
De VRG heeft daarop bij brief van 17 juli 2015 aan DRV medegedeeld dat zij de gunningsbeslissing overeind houdt. Als reden daarvoor heeft de VRG aangegeven dat DRV tijdens de procedure niet eerder inhoudelijk bezwaar zou hebben gemaakt tegen de te doorlopen procedure, waardoor er sprake zou zijn van rechtsverwerking.

3.Het geschil

3.1.
De vordering van DRV strekt er – na eiswijziging – toe:
Primair
  • de VRG te gebieden de opdracht te gunnen aan DRV, althans niet te gunnen aan [naam F] of een andere partij dan DRV, voor zover de VRG de opdracht nog in de markt wil zetten;
  • de VRG te verbieden de opdracht aan [naam F] of enige andere partij te gunnen en te gebieden de Aanbestedingsprocedure te staken en gestaakt te houden en, voor zover de VRG de opdracht nog in de markt wil zetten, opnieuw aan te besteden confoorm de toepasselijke aanbestedingsregels;
Meer subsidiair
  • de VRG te gebieden binnen een door de voorzieningenrechter in goede justitie te bepalen termijn de inschrijving van DRV, en van de andere partijen, te herbeoordelen op Cluster 3 van de gunningscriteria, door middel van het organiseren van een nieuwe praktijkproef;
  • de VRG te gebieden op zo kort mogelijke termijn althans binnen 48 uur na het wijzen van dit vonnis, DRV een afschrift te verstrekken van (i) alle individuele beoordelingsformulieren – al dan niet in geanonimiseerde vorm – van alle 62 beoordelaars van de Praktijkproef voor [naam F] , DRV en [naam G] alsmede een afschrift van (ii) de referenties waarop [naam F] een beroep heeft gedaan;
  • de VRG te veroordelen in de kosten van dit geding, alsmede in de gebruikelijke nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf veertien dagen na de datum van de uitspraak.
3.2.
VRG en [naam F] hebben verweer gevoerd.

4.De beoordeling

4.1.
DRV heeft bij dagvaarding drie bezwaren ten aanzien van de gunningsbeslissing aan de vorderingen ten grondslag gelegd:
(i) de VRG heeft de subgunningscriteria-, althans beoordelingssystematiek gewijzigd door bepaalde testen niet uit te voeren maar hier wel punten voor toe te kennen en door bepaalde tests uit te voeren die niet opgenomen waren in de aanbestedingsstukken;
(ii) de VRG heeft de beoordelingssystematiek gewijzigd door de praktijkproef door een kleiner aantal personen de brandweerauto’s te laten testen en de beoordelingen van een flink
aantal personen zonder objectieve en vooraf vastgelegde grondslag buiten beschouwing te laten, en zonder dat het voor partijen achteraf controleerbaar was waarom de beoordelingen buiten beschouwing zijn gelaten; en
(iii) de inschrijver aan wie de VRG voornemens is te gunnen, [naam F] , heeft deelgenomen aan de praktijkproef met een brandweerauto die niet vergelijkbaar is met het voertuig dat [naam F] heeft aangeboden in haar inschrijving.
4.2.
Ter zitting heeft DRV een vierde punt aan de vorderingen ten grondslag gelegd, te weten dat [naam F] niet voldoet aan een bepaalde geschiktheidseis.
De voorzieningenrechter overweegt te dien aanzien dat de VRG en [naam F] zich – mede vanwege het late tijdstip waarop dit is aangevoerd – onvoldoende op die nadere grondslag hebben kunnen voorbereiden, zodat die grondslag – wat daar verder ook van zij – als in strijd met een goede procesorde buiten beschouwing wordt gelaten.
Dit geldt ook voor de door DRV – zeer laat – ingediende producties 11 tot en met 13.
Grossmann-verweer
4.3.
Het meest verstrekkende verweer van de VRG – daarin gesteund door [naam F] – is dat DRV haar recht heeft verloren c.q. verwerkt om zich alsnog op vermeende onregelmatigheden in de aanbestedingsprocedure te beroepen. Daartoe hebben de VRG en [naam F] verwezen naar de inmiddels uitgebreide jurisprudentie in het spoor van het ook door DRV aangehaalde arrest van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen van
12 februari 2004, Grossmann Air Service, zaak C-230/02.
4.4.
In algemene zin overweegt de voorzieningenrechter omtrent de door DRV aangevoerde bezwaren het volgende.
De aanbestedende dienst dient zich in te spannen om aanbestedingsdocumenten duidelijk, precies en ondubbelzinnig te doen zijn, opdat enerzijds de inschrijvers de draagwijdte kunnen begrijpen en gelijk interpreteren, anderzijds de dienst in staat is de offertes naar behoren te beoordelen; een en ander is verwoord in het Succhi di Frutta-arrest (Hof van Justitie EG 29 april 2004, C-99/496).
Uit het Grossmann-arrest en de mede daarop gebaseerde jurisprudentie volgt evenwel dat in het belang van een snelle en effectieve aanbestedingsprocedure, van een meedingende onderneming een pro-actieve houding mag worden verwacht: als deze inschrijver onduidelijkheden of onvolkomenheden in de aanbestedingsstukken danwel in de aanbestedingsprocedure signaleert in een stadium waarin deze nog ongedaan kunnen worden gemaakt, dient hij daarin in dat stadium tegen op te komen. Van een inschrijver mag worden verwacht dat hij bezwaar maakt tegen de procedure of de daarin te hanteren gunningscriteria op een moment dat deze zo nodig nog kunnen worden gecorrigeerd met zo gering mogelijke consequenties voor het verloop van de aanbestedingsprocedure.Met dit een en ander staan aanbestedende dienst en mededingende onderneming in een zodanige relatie met elkaar dat zij beide, in het eigen belang en dat van de ander, voortdurend gespitst moeten zijn op het zo mogelijk verhelpen van onvolkomenheden. De potentiële inschrijver kan niet volstaan met een verwijzing naar de verantwoordelijkheid van de dienst voor goede informatievoorziening.
4.5.
In de onderhavige procedure is – mede gelet op diverse (als productie 2 door de VRG overgelegde) verklaringen van de projectleider, gebruikers, begeleiders en (andere ) inschrijvers – voldoende aannemelijk geworden dat op de eerste van de vijf praktijktestdagen medewerkers van de VRG zijn begonnen met een briefing, waarbij vertegenwoordigers van alle inschrijvers aanwezig waren, onder meer de heer [naam E] van DRV en de heer [naam F] van [naam F] . Tijdens de briefing is – volgens die verklaringen – te kennen gegeven dat:
A. enkel de volledig door de betreffende ‘gebruiker’ ingevulde formulieren mee zouden
tellen in de uitslag en de andere formulieren zouden worden uitgesloten;
B. in het kader van wens 7 de ontwasemingtest niet op de door de VRG voorziene wijze zou worden uitgevoerd;
C. in het kader van wens 14 de lichtopbrengst niet op de door de VRG voorziene wijze (in het donker) zou worden getest.
Verder is daarbij duidelijk gemaakt dat wensen 7 en 14 nog wel onderdeel zouden uitmaken van de te boordelen wensen, maar dat deze wensen beoordeeld zouden worden werden op basis van een visuele beoordeling van de testvoertuigen en de informatie ook in een presentatie mocht worden bijgevoegd.
4.6.
Waar DRV zich tijdens de praktijkdagen heeft doen vertegenwoordigen door één of meer van haar medewerkers, onder wie in ieder geval de heer [naam E] , had zij derhalve op de hoogte kunnen zijn van de tijdens de briefing gegeven informatie.
Ook indien de medewerker(s) van DRV daarvan geen kennis hebben genomen – DRV heeft betwist dat tijdens de praktijkdagen mededeling is gedaan van de inhoud van de testen in het kader van de wensen 7 en 14 – hadden zij ten tijde van de daadwerkelijke testen kunnen waarnemen op welke wijze die testen werden uitgevoerd.
Indien DRV tegen de wijze waarop die desbetreffende testen plaatsvonden, bezwaar had danwel indien daarover (nog) onduidelijkheid bestond, had het in het licht van het vorenoverwogene op haar weg gelegen meteen na kennisneming daarvan nadere actie te ondernemen. Daar komt bij dat bedoelde wijzigingen B en C op nadrukkelijk verzoek danwel in het expliciet vermelde belang van de inschrijvers plaatshadden.
4.7.
Het vorenstaande geldt ook voor het door DRV opgeworpen bezwaar dat tijdens de testdagen veelvuldig testen zijn uitgevoerd met de brandweerpompen, die naar de stelling van DRV niet in de subgunningscriteria waren omschreven. Na constatering van die testen had het op de weg van DRV gelegen meteen actie te ondernemen. Overigens is uit de overgelegde stukken gebleken dat in het kader van wens 15 is vermeld dat de bediening van de pomp zou worden beoordeeld, zodat deze – anders dan DRV meent – wel degelijk in de subgunningscriteria is omschreven.
4.8.
Onder deze omstandigheden heeft DRV naar het oordeel van de voorzieningenrechter haar recht verwerkt om over de door haar in dezen aangevoerde punten alsnog te klagen.
Vermeende gebreken
4.9.
In het licht van het vorenoverwogene deels ten overvloede, wordt thans ingegaan op de vraag of de zorgvuldigheidsnormen die een aanbestedende dienst in een aanbestedingsprocedure moet hanteren, zijn geschonden.
4.10.
De voorzieningenrechter stelt bij deze beoordeling de ratio van elke aanbestedingsprocedure voorop. Die ratio is dat ondernemers met gelijke kansen in kunnen schrijven op overheidsopdrachten, opdat in vrije concurrentie een optimale prijs-kwaliteitverhouding voor de overheid tot stand komt. Alle vragen die rijzen dienen in het licht van deze ratio te worden beantwoord.
4.10.1.
Het beginsel van gelijke behandeling van inschrijvers beoogt de ontwikkeling van een gezonde en daadwerkelijke mededinging tussen de aan de procedure deelnemende ondernemingen te bevorderen en vereist dat alle inschrijvers bij het opstellen van hun voorstel en de beoordeling door de aanbestedende dienst dezelfde kansen krijgen. Het hiermee samenhangende transparantiebeginsel strekt ertoe te waarborgen dat elk risico van favoritisme en willekeur door de aanbesteder wordt uitgebannen en impliceert dat alle voorwaarden en modaliteiten voor de inschrijvers op ondubbelzinnige wijze worden geformuleerd, opdat, enerzijds, alle behoorlijk geïnformeerde en normaal oplettende inschrijvers de juiste draagwijdte kunnen begrijpen en zij deze op dezelfde manier interpreteren, en, anderzijds, de aanbestedende dienst in staat is om metterdaad na te gaan of de offertes van de inschrijvers beantwoorden aan de criteria welke op de betrokken opdracht van toepassing zijn. Een en ander brengt niet alleen mee dat alle aanbieders gelijk worden behandeld, maar ook dat zij in gelijke mate, mede met het oog op een goede controle achteraf, een duidelijk inzicht moeten hebben in de voorwaarden waaronder de aanbesteding plaats heeft.
(i)
4.11.
Ten aanzien van de ontwasemingtest en lichttest overweegt de voorzieningenrechter dat in de aanbestedingsstukken niet is beschreven op welke wijze deze zouden plaatsvinden.
Dat op de eerste praktijktestdag door de VRG aan de orde is gesteld dat deze testen op een andere wijze zouden plaatsvinden dan de VRG voornemens was te doen, brengt derhalve niet mee dat een wijziging van de in de aanbestedingsstukken beschreven testmethode heeft plaatsgevonden, laat staan dat deze in strijd is met aanbestedingsrechtelijke beginselen.
Verder is voldoende aannemelijk geworden dat deze testen wel degelijk hebben plaatsgevonden, zodat de – verder niet onderbouwde – stelling van DRV dat deze testen zijn geëcarteerd, geen verdere bespreking behoeft.
(ii)
4.12.
DRV heeft verder als bezwaar aangevoerd dat de VRG de beoordelingssystematiek heeft gewijzigd door op de praktijkproef een kleiner aantal personen de brandweerauto’s te laten testen en de beoordelingen van een flink aantal personen zonder objectieve en vooraf vastgelegde grondslag buiten beschouwing te laten, en zonder dat het voor partijen achteraf controleerbaar was waarom de beoordelingen buiten beschouwing zijn gelaten.
4.13.
In paragraaf 6.3.4 van het Beschrijvend document is vermeld dat de praktijkproef door 60-70 personen, allen werkzaam als operationeel medewerker bij de VRG en daarmee de uiteindelijke eindgebruikers van de Tankautospuiten, zal plaatsvinden en dat de Tankautospuiten op verschillende gebruikersaspecten zullen worden getest en dat na de testen ieder gebruiker die getest heeft de aspecten zal beoordelen conform de matrix opgenomen in bijlage 12.
Daaruit is naar het oordeel van de voorzieningenrechter reeds genoegzaam af te leiden dat onvolledig of onjuist ingevulde beoordelingsformulieren (die derhalve niet conform de matrix zijn ingevuld) buiten beschouwing zouden moeten worden gelaten.
Naar de stelling van de VRG – hetgeen is onderbouwd door diverse overgelegde verklaringen van aanwezigen op de praktijktestdagen – is bij aanvang van die dagen aan de aanwezigen – onder wie de inschrijvers – medegedeeld dat enkel de volledig door de betreffende ‘gebruiker’ ingevulde formulieren mee zouden tellen in de uitslag en de andere formulieren werden uitgesloten.
Uit de overgelegde stukken is gebleken dat 43 beoordelingsformulieren in de beoordeling van de praktijktest zijn betrokken.
4.14.
De voorzieningenrechter is dienaangaande van oordeel dat in het Beschrijvend document weliswaar is vermeld dat 60-70 gebruikers aan de praktijktest zullen deelnemen, maar niet dat bij de beoordeling van die test eenzelfde aantal beoordelingsformulieren moet worden betrokken.
Het is naar het oordeel van de voorzieningenrechter – ook in het licht van paragraaf 6.3.4 van het Beschrijvend document – alleszins redelijk dat onvolledig of onjuist ingevulde formulieren buiten beschouwing zijn gelaten en dat alleen volledig en juist ingevulde formulieren bij de beoordeling zijn betrokken. Dit zou wellicht anders zijn indien het overblijvende aantal volledig en juist ingevulde formulieren te gering is om als voldoende representatief te worden aangemerkt.
Een aantal van 43 volledig en juist ingevulde formulieren acht de voorzieningenrechter in dit verband evenwel voldoende representatief.
(iii)
4.15.
Verder heeft DRV als bezwaar aangevoerd dat [naam F] heeft deelgenomen aan de praktijkproef met een brandweerauto die niet vergelijkbaar is met het voertuig dat [naam F] heeft aangeboden in haar inschrijving.
4.16.
In paragraaf 1.1 van het Beschrijvend document is onder Nota van Inlichtingen vermeld dat de Nota(‘s) van Inlichtingen integraal en bindend onderdeel uitma(a)k(t)(en) van de Aanbestedingsdocumenten en prevaleert boven de Aanbestedingsdocumenten.
4.17.
Uit de onder overweging 2.4. vermelde vragen en antwoorden is naar het oordeel van de voorzieningenrechter redelijkerwijs af te leiden en heeft iedere – normaal oplettende – inschrijver kunnen afleiden en mogen begrijpen dat:
(1) meer dan één testvoertuig mocht getoond worden, waarvan:
- één testvoertuig in ieder geval geschikt moest zijn voor een rijtest;
- één testvoertuig geschikt moest zijn om de kwaliteitsafwerking te laten zien;
- één testvoertuig geschikt moest zijn om de pompbediening te tonen;
(2) de mate van voldoen aan de wensen mocht worden aangetoond met presentatiemateriaal, zoals foto’s (zie antwoord 52 en 205).
4.18.
Uit de tekst van de onder overweging 2.3. vermelde eis E.06. blijkt ook reeds dat geen algeheel besteksconform testvoertuig meegebracht hoefde te worden. Hierin staat immers vermeld dat een testvoertuig mag afwijken van het bestek. In eis E.06 staat enkel een aantal minimumeisen vermeld waaraan, zo blijkt uit de nota van inlichtingen, desgewenst met diverse testvoertuigen tezamen, moest worden voldaan.
4.19.
Voor zover DRV al heeft willen stellen dat een testvoertuig ook zelfstandig aan alle minimumeisen uit eis E.06 moest voldoen, berust dat op een onjuiste veronderstelling.
Voor het overige heeft DRV niet – met objectieve en verifieerbare stukken – onderbouwd op grond waarvan de testvoertuigen van [naam F] niet geschikt zouden zijn voor de onderhavige aanbesteding.
4.20.
De VRG en [naam F] hebben bovendien voldoende aannemelijk gemaakt dat [naam F] met de door haar gebruikte testvoertuigen voldeed aan de in de aanbestedingsstukken vermelde eisen en wensen. In dit verband overweegt de voorzieningenrechter dat gebleken is dat [naam F] zich van de volgende testvoertuigen heeft bediend: (1) DAF Euro 5 motor Tankautospuit (TS) Rotterdam (geschikt voor rijtest en voldoet aan minimumeisen E.06 zelfde type voertuig, merk chassis, versnelling, aangegeven totaal gewicht (+1- 10%), opbouwsoort); (2) Hulpverleningsvoertuig met kraan (HVk) Groningen (geschikt om kwaliteitsafwerking [naam F] te tonen); (3) Mercedes TS Ravenstein met pompinstallatie
(om pompbediening en kwaliteitsafwerking te tonen); (4) DAF Civiel voertuig met DAF Euro 6 motor (om ook voertuig met een aan het aanbod gelijke DAF Euro 6 motor te kunnen tonen).
4.21.
In de aanbestedingsstukken is beschreven dat met de rijtest onder meer het volgende getest zou gaan worden:
(Wens 2:)
‘kwaliteit van schakelen van de automatische bak of automatisch schakelende bak (E32)’
(E.32:)
‘Het chassis is bij voorkeur uitgerust met een volautomatische transmissie (met koppelomvormer) of een automatisch schakelende versnellingsbak. De kwaliteit van schakelen is opgenomen in de praktijktest. De versnellingsbak heeft minimaal 4 versnellingen vooruit en 1 achteruit. De uitvoering en instellingen van de versnellingsbak zijn afgestemd op de werkzaamheden.’
(Wens 18:)
‘De stabiliteit van het voertuig tijdens rechtuit rijden en bij het maken van bochten (E. 125).
(E.125:)
‘Om de stabiliteit van het voertuig tijdens het rijden te waarborgen zijn de tank(s) voorzien van ruim
voldoende (slinger)schotten. De tank is bij voorkeur gemaakt van Polypropyleen of gelijkwaardig.
Dit om eventuele losse vezels in de tank te voorkomen veroorzaakt door torsie/slijtage.’
4.22.
Uit de overgelegde stukken is voldoende gebleken dat het testvoertuig dat [naam F] heeft gebruikt – de TS Rotterdam met een DAF Euro 5 motor – geschikt was om een representatieve rijtest voor wat betreft de wensen 2 en 18 te kunnen uitvoeren. Dit voertuig
was geschikt en representatief omdat deze dezelfde versnellingsbak heeft als [naam F] heeft
aangeboden (wens 2) en ook dezelfde slingerschotten heeft als [naam F] heeft aangeboden (wens 18) en bovendien aan de voor wens 18 gestelde minimumeisen voldoet (zelfde type
voertuig en maximaal 10% afwijking gewicht/belasting).
In dit verband overweegt de voorzieningenrechter dat niet gebleken is dat de omstandigheid dat de TS Rotterdam een Euro 5 motor in plaats van een Euro 6 motor heeft, een relevant verschil oplevert voor de rijtest in het kader van de wensen 2 en 18. Dit klemt te meer omdat uit de door de VRG als productie 13 overgelegde verklaring van de zijde van DAF Trucks N.V. voldoende aannemelijk is geworden dat in beide gevallen dezelfde schakelbak is toegepast en dat voor de kwaliteit van schakelen het verschil tussen de DAF Euro 5 motor in de TS Rotterdam en aangeboden Euro 6 motor niet relevant is.
In de zojuist genoemde verklaring van DAF is verder gesteld dat het verschil tussen een DAF Euro 5 of DAF Euro 6 motor ook voor het rijgedrag niet relevant is.
4.23.
In de bedoelde verklaring van DAF is tenslotte gesteld dat het verschil in bladvering of luchtvering voor de representatieve rijtest in het kader van de wensen 2 en 18 niet relevant is.
Daartegenover heeft DRV haar stelling dat een blad geveerd voertuig een heel ander weggedrag heeft in de bochten dan een lucht geveerd voertuig, niet – met objectieve, verifieerbare stukken – onderbouwd.
In dit licht overweegt de voorzieningenrechter dat de methode van vering niet als minimumeis in wens 18 is vermeld. Derhalve is niet als voorwaarde gesteld dat het testvoertuig voor de rijtest op dezelfde manier geveerd moest zijn als het aan te bieden voertuig. De wijze van vering kan dan ook geen grond opleveren voor uitsluiting van [naam F] .
4.24.
Voor het overige heeft DRV nog gesteld dat geen sprake was van een level playing field omdat [naam F] bij de praktijktest gebruik gemaakt heeft van een voertuig van een concurrent, te weten [naam G] . Deze stelling heeft DRV echter niet nader geadstrueerd, zodat daaraan verder geen overwegende betekenis zal worden toegekend.
4.25.
Gelet op het vorenoverwogene worden de gevraagde voorzieningen afgewezen.
DRV zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld.
De kosten aan de zijde van de VRG worden begroot op:
- griffierecht € 613,00
- salaris advocaat
816,00
Totaal € 1.429,00.
De kosten aan de zijde van [naam F] worden begroot op:
- griffierecht € 613,00
- salaris advocaat
816,00
Totaal € 1.429,00.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
wijst de vorderingen af;
5.2.
veroordeelt DRV in de proceskosten, aan de zijde van VRG tot op heden begroot op € 1.429,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de veertiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling; aan de zijde van [naam F] tot op heden begroot op € 1.429,00;
5.3.
veroordeelt DRV in de na dit vonnis ontstane kosten aan de zijde van de VRG, begroot op € 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat DRV niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over de nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening;
5.4.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.J. Oostdijk en in het openbaar uitgesproken op 2 oktober 2015. [1]

Voetnoten

1.coll: js