Uitspraak
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
[C],
[D]en
[E][F],
1.De procedure
- het tussenvonnis van 11 februari 2015
- het proces-verbaal van comparitie van 21 april 2015 en de ter gelegenheid daarvan door [B] overgelegde nadere producties
- het verzoek om aanvulling van het proces-verbaal van de zijde van [B]
- de reactie op het verzoek om aanvulling van het proces-verbaal van de zijde van de curator
- de akte van de zijde van de curator
- de antwoordakte van de zijde van [B] .
2.De feiten
16 juni 2011 de activiteiten van de vennootschappen gestaakt.
Per 1 december 2011 bedraagt de huurprijs € 344,04 per maand exclusief btw.
3.Het geschil
4.De beoordeling
Het proces-verbaal van comparitie
- anders dan door hem in de dagvaarding werd gesteld - wel door [G] , althans [E] , betaald is. Gesteld noch gebleken is dat deze koopprijs (aanmerkelijk) lager was dan de waarde van de aan [E] overgedragen resterende zaken. Door de curator zijn met betrekking tot de koopovereenkomst activa ook geen andere feiten of omstandigheden gesteld die met zich zouden brengen dat er sprake is van kennelijk onbehoorlijk bestuur en/of onrechtmatig handelen van de zijde van [B] .
contre coeurhet recht van erfpacht opgegeven. Doordat [G] bereid was het perceel water zelf te pachten, de achterstallige canon voor haar rekening te nemen en het perceel vervolgens kosteloos in gebruik te geven aan de vennootschappen, kon de bedrijfsvoering toch worden voortgezet. [B] betwist dat de door de curator geschetste oplossing van verkoop van het erfpachtrecht aan een derde een reële mogelijkheid was om uit de impasse te komen. Ook wordt de door de curator gestelde omvang van de huuropbrengsten weersproken, onder overlegging van een overzicht over de jaren 2008 tot en met 2010. Tot slot betwist [B] de door de curator gestelde (verminderde) waarde van het onroerend goed op het land en van het perceel water.
Voorgaande (rechts)handelingen in samenhang beschouwd
Indien het niet kunnen behouden/verkrijgen van financiering het voortbestaan van een onderneming in de weg staat, kan een besluit van de bestuurder om de rechtspersoon waarin de onderneming wordt gevoerd te liquideren en een doorstart te maken in een nieuwe rechtspersoon die wel financiering kan verkrijgen op zichzelf niet als kennelijk onbehoorlijk bestuur worden aangemerkt. Van het bestuur mag wel worden verwacht dat de liquidatie zorgvuldig geschiedt en dat daarbij zorgvuldig wordt omgegaan met de gerechtvaardigde belangen van de crediteuren van de te liquideren onderneming. Vast staat dat in het onderhavige geval voortzetting van de bedrijfsvoering door de vennootschappen niet langer mogelijk was als gevolg van de kredietopzegging op 12 december 2009 en (met name) de tegeldemaking van de zekerheidsrechten door ABN AMRO op 6 juni 2011 terwijl geen zicht op herfinanciering bestond. Tussen beide momenten in hebben de vennootschappen kosteloos gebruik kunnen maken van het door de gemeente aan [G] verleende erfpachtrecht en aldus hun bedrijfsvoering gedurende enige tijd kunnen voortzetten. Nadat ABN AMRO in juni 2011 het merendeel van de bedrijfsactiva onder zich had genomen, hadden de overgebleven zaken voor de vennootschappen geen nut meer en konden deze door [B] redelijkerwijs worden geliquideerd op de wijze (en tegen de gehanteerde prijzen) zoals hij gedaan heeft.
€ 6.450,00(2,5 punten × tarief € 2.580,00)
5.De beslissing
mr. E.Th.M. Zwart-Sneek en in het openbaar uitgesproken op 23 september 2015. [1]