ECLI:NL:RBNNE:2015:4405

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
5 juni 2015
Publicatiedatum
18 september 2015
Zaaknummer
C18/156077/PR RK 15-228
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tijdigheid van wrakingsverzoek in civiele procedure

In deze zaak heeft verzoekster op 21 april 2015 een wrakingsverzoek ingediend tegen mr. K.R. Bosker, de behandelend kinderrechter in twee lopende procedures. Verzoekster was van mening dat de rechter tijdens de zitting op 24 maart 2015 niet onpartijdig was. Mr. Bosker heeft echter aangegeven niet te berusten in het wrakingsverzoek. De wrakingskamer, bestaande uit mr. E.M. Visser, mr. A.W. Wassink en mr. D.W.J. Vinkes, heeft het verzoek op 3 juni 2015 behandeld. Tijdens de zitting heeft verzoekster haar standpunt toegelicht, terwijl mr. Bosker schriftelijk heeft gereageerd en niet ter zitting aanwezig was. Ook de vader van de minderjarige kinderen, [B], was aanwezig en heeft zijn standpunt toegelicht.

De rechtbank heeft beoordeeld of het wrakingsverzoek tijdig was ingediend. Volgens artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering kan een partij een rechter wraken op basis van feiten die de onpartijdigheid van de rechter in twijfel trekken. Artikel 37, eerste lid, stelt dat het verzoek moet worden gedaan zodra de feiten bekend zijn. De rechtbank concludeert dat verzoekster haar wrakingsverzoek niet tijdig heeft ingediend, aangezien het verzoek pas op 23 april 2015 is ingediend, terwijl de feiten zich op 24 maart 2015 hebben voorgedaan. De rechtbank oordeelt dat verzoekster niet-ontvankelijk is in haar verzoek, en komt niet toe aan een inhoudelijke beoordeling van het wrakingsverzoek.

De beslissing van de rechtbank is openbaar uitgesproken op 5 juni 2015, waarbij verzoekster niet-ontvankelijk is verklaard in haar wrakingsverzoek en de hoofdzaak voortgezet zal worden in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het indienen van het verzoek.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Meervoudige wrakingskamer
Zittingsplaats Groningen
zaaknummer / rekestnummer: C/18/156077 / PR RK 15-228
Beschikking van 5 juni 2015
op het verzoek van
[A],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster,
verschenen in persoon.

1.De procedure

1.1.
Bij brief van 21 april 2015 heeft verzoekster het verzoek tot wraking ingediend van
mr. K.R. Bosker als behandelend kinderrechter in de procedures met registratienummer C/18/155090/JE RK 15-141 en C/18/155312/FA RK 15-713.
Mr. Bosker heeft aangegeven niet te berusten in het wrakingsverzoek.
1.2.
Hierop is een wrakingskamer geformeerd, bestaande uit mr. E.M. Visser,
mr. D.W.J. Vinkes en mr. A.W. Wassink.
Op 3 juni 2015 is het verzoek ter zitting behandeld door de wrakingskamer.
1.3.
Ter zitting heeft verzoekster het wrakingsverzoek toegelicht.
Mr. Bosker heeft haar standpunt schriftelijk toegelicht en is niet ter zitting verschenen.
[B] , vader van de minderjarige kinderen van verzoekster en hem, is als belanghebbende ter zitting verschenen. [B] heeft aangegeven zich niet te herkennen in het beeld dat verzoekster van de zitting van 24 maart 2015 heeft geschetst.

2.Beoordeling

2.1.
Het gaat in deze zaak, samengevat weergegeven met het oog op een doelmatige bespreking, om het volgende. De zitting van 24 maart 2015 is gehouden in het licht van een verzoek om (voorlopige) ondertoezichtstelling van één van de minderjarige kinderen van verzoekster en [B] .
Verzoekster is van mening dat de rechter tijdens de mondelinge behandeling op 24 maart 2015 niet onpartijdig was en zij heeft daarom verzocht deze rechter te wraken.
Dat wrakingsverzoek heeft verzoekster gedaan bij op 21 april 2015 gedateerde brief die door de rechtbank op 23 april 2015 is ontvangen.
2.2.
Gelet op het tijdsverloop tussen het moment waarop verzoekster naar haar zeggen heeft ervaren dat de rechter volgens haar partijdig is (de zitting van 24 maart 2015) en het moment waarop het wrakingsverzoek is gedaan (23 april 2015), staat in de eerste plaats ter beoordeling of verzoekster in haar wrakingsverzoek kan worden ontvangen.
2.3.
Ingevolge artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering kan op verzoek van een partij elk van de rechters die een zaak behandelen, worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
Ingevolge artikel 37, eerste lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering wordt het verzoek gedaan zodra de feiten of omstandigheden aan de verzoeker bekend zijn geworden.
Dit laatstbedoelde artikellid borgt daarmee dat het ernstige gebrek dat aan de behandeling van een zaak kleeft wanneer de onpartijdigheid van een rechter in twijfel wordt getrokken, direct kenbaar wordt gemaakt.
2.4.
In de wetsgeschiedenis van artikel 37, eerste lid, Rv (MvT,
Kamerstukken II1999/00, 26 855, nr. 3, p. 66) staat dienaangaande dat een wrakingsverzoek kan worden ingediend in elke stand van het geding, dus ook nog na afloop van de behandeling. Het is namelijk zeer wel mogelijk dat dan pas feiten of omstandigheden blijken waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. De rechtbank leest de toelichting aldus dat de mogelijkheid om na afloop van de behandeling een wrakingsverzoek in te dienen niet geboden hoeft te worden indien terstond tijdens de zitting zich dergelijke feiten of omstandigheden voordoen.
De rechtbank vindt hiervoor steun in de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 7 april 2006, ECLI:NL:RVS:2006:AW1287, waarin de ABRvS heeft geoordeeld dat indien de feiten en omstandigheden die aan het wrakingsverzoek ten grondslag zijn gelegd zich ten laatste tijdens de zitting hebben voorgedaan, dit betekent dat indien het verzoek enige tijd na de zitting wordt gedaan, niet is voldaan aan het vereiste van een tijdige indiening.
2.5.
Het wrakingsverzoek berust op de in de brief van 21 april 2015 aangedragen gronden.
Omtrent het tijdstip van indiening heeft verzoekster ter zitting desgevraagd aangegeven dat zij enige tijd nodig had om te bezien of er voldoende aanleiding was voor een verzoek tot wraking.
2.6.
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat alle gestelde feiten en omstandigheden waarop verzoekster haar wrakingsverzoek heeft gebaseerd zich tijdens de zitting van 24 maart 2015 hebben voorgedaan en dat eerst op 23 april 2015 een wrakingsverzoek is ingediend. Daarmee is het verzoek niet gedaan zodra die feiten en omstandigheden bekend zijn geworden. Bijzondere feiten of omstandigheden die tot een ander oordeel nopen, zijn door verzoekster niet gesteld en zijn ook overigens niet gebleken.
Dat verzoekster zich na de zitting enige tijd wilde bezinnen alvorens een wrakingsverzoek in te dienen, brengt – mede gelet op de tijdsspanne van bijna een maand tussen de zitting en de indiening van het wrakingsverzoek – geen ander oordeel met zich.
2.7.
In dit verband overweegt de rechtbank dat ter zitting is komen vast te staan dat in het door verzoekster overgelegde “overzicht contacten” van de Raad voor de Kinderbescherming van 22 april 2015 een onjuiste datum is vermeld bij het onderdeel waar sprake is van de uitreiking ter zitting van een rekest v.o.v.o. aan de kinderrechter, griffier, vader, moeder en advocaat en 2 medewerkers Jeugdbescherming Noord. Daarbij is als start- en einddatum 26 maart 2015 vermeld. Ter zitting is komen vast te staan dat het rekest niet op de zitting van 26 maart 2015 is uitgereikt, maar op de zitting van 24 maart 2015. Dat heeft verzoekster beaamd.
Voor zover verzoekster door die onjuiste datum in de veronderstelling verkeerde dat de rechter na de zitting met (een) andere partij(en) contact heeft gehad, berustte dit op de vorenbedoelde fout in dat overzicht.
Dit kan dan ook niet afdoen aan het vorenstaande oordeel dat het wrakingsverzoek niet tijdig is ingediend.
2.8.
Een en ander in onderling verband en samenhang beschouwd, leidt tot de slotsom dat verzoekster in haar verzoek tot wraking niet kan worden ontvangen. Aan een inhoudelijke beoordeling van het verzoek tot wraking komt de rechtbank daarom niet toe.

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
verklaart verzoekster niet-ontvankelijk in haar verzoek;
3.2. bepaalt dat de hoofdzaak (met registratienummer C/18/155090/JE RK 15-141 en C/18/155312/FA RK 15-713) wordt voortgezet in de stand waarin het zich ten tijde van het indienen van het verzoek tot wraking, bevond;
3.3. beveelt onverwijlde mededeling van deze beslissing aan verzoekster, mr. Bosker, [B] , Jeugdzorg Noord en de Hoofdofficier van Justitie.
Deze beslissing is gegeven door mr. E.M. Visser, mr. A.W. Wassink en mr. D.W.J. Vinkes en in het openbaar uitgesproken op 5 juni 2015.
js