ECLI:NL:RVS:2006:AW1287

Raad van State

Datum uitspraak
7 april 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200509098/2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van een staatsraad in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft verzoekster op 22 maart 2006 een wrakingsverzoek ingediend tegen mr. C.H.M. van Altena, lid van de enkelvoudige Kamer van de Raad van State, in verband met een lopende procedure tegen de burgemeester van Beemster. Het wrakingsverzoek is ingediend na een zitting op 16 maart 2006, waar verzoekster en haar gemachtigde aanwezig waren. Tijdens deze zitting heeft verzoekster geconstateerd dat er geen getuigen zijn gehoord en dat er geen nadere bewijsstukken zijn geaccepteerd, wat volgens haar de onpartijdigheid van de staatsraad in gevaar heeft gebracht.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft het wrakingsverzoek op 4 april 2006 behandeld. Tijdens deze zitting heeft verzoekster verklaard dat zij eerder had overwogen om te wraken, maar dit had uitgesteld op advies van haar advocaat. De staatsraad heeft van de gelegenheid om te worden gehoord geen gebruik gemaakt. De Afdeling heeft overwogen dat het wrakingsverzoek niet tijdig is ingediend, aangezien de feiten en omstandigheden die aan het verzoek ten grondslag liggen, zich al tijdens de zitting op 16 maart 2006 hebben voorgedaan. Het verzoek is pas op 24 maart 2006 ingediend, wat niet voldoet aan de vereisten van artikel 8:16 van de Algemene wet bestuursrecht.

Uiteindelijk heeft de Afdeling bestuursrechtspraak het verzoek om wraking afgewezen, omdat verzoekster niet heeft voldaan aan de wettelijke vereisten. De beslissing is op 7 april 2006 openbaar uitgesproken, waarbij de Afdeling in naam der Koningin recht heeft gedaan.

Uitspraak

200509098/2.
Datum beslissing: 7 april 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Beslissing op het verzoek van:
[verzoekster], wonend te [woonplaats],
om wraking (artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht).
1.    Procesverloop
Bij brief van 22 maart 2006, bij de Raad van State ingekomen op 24 maart 2006, heeft verzoekster verzocht om wraking van mr. C.H.M. van Altena (hierna: de staatsraad), Lid van de enkelvoudige Kamer belast met de behandeling van de zaak no. 200509098/1 tussen verzoekster en de burgemeester van Beemster, waarvan het onderzoek ter zitting is gesloten op 16 maart 2006.
De staatsraad heeft niet in de wraking berust.
De Afdeling heeft het wrakingsverzoek ter openbare zitting behandeld op 4 april 2006, waar verzoekster, bijgestaan door [gemachtigde], is gehoord. De staatsraad heeft van de gelegenheid om te worden gehoord geen gebruik gemaakt.
2.    Overwegingen
2.1.    Ingevolge artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht kan op verzoek van een partij elk van de rechters die een zaak behandelen, worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
Ingevolge artikel 8:16, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht wordt het verzoek gedaan zodra de feiten of omstandigheden aan de verzoeker bekend zijn geworden.
2.2.    Het wrakingsverzoek berust op de in de brief van 22 maart 2006 aangedragen gronden. Aangevoerd is dat de staatsraad niet onpartijdig is omdat ter zitting van 16 maart 2006 is nagelaten getuigen te horen, nadere bewijsstukken te accepteren en [gemachtigde] het door hem gewenste betoog te laten doen. Namens verzoekster is tijdens de zitting van 4 april 2006 verklaard dat reeds tijdens de zitting op 16 maart 2006 wraking van de staatsraad is overwogen op grond van voormelde feiten en omstandigheden, maar dat van het indienen van een wrakingsverzoek is afgezien op advies van de advocaat die verzoekster toen als gemachtigde bijstond. Verder is verklaard dat verzoekster ook onmiddellijk na afloop van de zitting op 16 maart 2006 heeft overwogen een wrakingsverzoek in te dienen op grond van die feiten en omstandigheden, maar dat zij daartoe pas is overgegaan nadat zij in de dagen daaropvolgend bij anderen dan haar advocaat daarover advies had ingewonnen.
Uit deze toelichting blijkt dat de feiten en omstandigheden die verzoekster aan haar wrakingsverzoek ten grondslag heeft gelegd zich ten laatste tijdens de zitting op 16 maart 2006 hebben voorgedaan. Dit betekent dat nu het wrakingsverzoek eerst op 24 maart 2006 bij de Afdeling is ingekomen, dit niet is gedaan zodra de feiten en omstandigheden aan verzoeksters bekend zijn geworden. Verzoeksters heeft aldus niet voldaan aan het in artikel 8:16, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht neergelegde vereiste. De aangevoerde gronden kunnen reeds daarom niet leiden tot inwilliging van het verzoek om wraking.
2.3.    Het verzoek om wraking wordt afgewezen.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, Voorzitter, en mr. M.G.J. Parkins-de Vin en mr. W.D.M. van Diepenbeek, Leden, in tegenwoordigheid van mr. F.T.T. van der Heijde, ambtenaar van Staat.
w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Van der Heijde
Voorzitter  ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 7 april 2006
349.