Uitspraak
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
1.De procedure
mr. M.J. Oostveen als behandelend kinderrechter van het door verzoekster ingediende verzoek om vervallenverklaring aanwijzing ex artikel 1:259 BW (registratienummer C/18/155736/JE RK 15-21).
mr. D.W.J. Vinkes en mr. A.W. Wassink.
Mr. Oostveen heeft haar standpunt schriftelijk toegelicht en is niet ter zitting verschenen.
[B] , vader van de minderjarige kinderen van verzoekster en hem, is als belanghebbende ter zitting verschenen. [B] heeft aangegeven zich niet te herkennen in het beeld dat verzoekster van de zitting van 21 april 2015 heeft geschetst.
2.Beoordeling
Dat wrakingsverzoek heeft verzoekster gedaan bij op 1 mei 2015 gedateerde brief die door de rechtbank op dezelfde datum is ontvangen.
Ingevolge artikel 37, eerste lid, Rv wordt het verzoek gedaan zodra de feiten of omstandigheden aan de verzoeker bekend zijn geworden.
Kamerstukken II1999/00, 26 855, nr. 3, p. 66) staat dienaangaande dat een wrakingsverzoek kan worden ingediend in elke stand van het geding, dus ook nog na afloop van de behandeling. Het is namelijk zeer wel mogelijk dat dan pas feiten of omstandigheden blijken waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. De rechtbank leest de toelichting aldus dat de mogelijkheid om na afloop van de behandeling een wrakingsverzoek in te dienen niet geboden hoeft te worden indien terstond tijdens de zitting zich dergelijke feiten of omstandigheden voordoen.
De rechtbank vindt hiervoor steun in de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 7 april 2006, ECLI:NL:RVS:2006:AW1287, waarin de Raad van State heeft geoordeeld dat indien de feiten en omstandigheden die aan het wrakingsverzoek ten grondslag zijn gelegd zich ten laatste tijdens de zitting hebben voorgedaan, dit betekent dat indien het verzoek enige tijd na de zitting wordt gedaan, niet is voldaan aan het vereiste van een tijdige indiening.
3.De beslissing
3.2. bepaalt dat de hoofdzaak (met registratienummer C/18/155736/JE RK 15-21) wordt voortgezet in de stand waarin het zich ten tijde van het indienen van het verzoek tot wraking, bevond;
3.3. beveelt onverwijlde mededeling van deze beslissing aan verzoekster, mr. Oostveen, [B] , Jeugdzorg Noord en de Hoofdofficier van Justitie.