ECLI:NL:RBNNE:2015:4355

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
12 juni 2015
Publicatiedatum
16 september 2015
Zaaknummer
3662824 CV EXPL 14-17575
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van verzoek tot verklaring voor recht inzake effectenleaseovereenkomst tussen Dexia Nederland B.V. en gedaagde

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 12 augustus 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen de besloten vennootschap Dexia Nederland B.V. en een gedaagde partij, die een effectenleaseovereenkomst had afgesloten met Bank Labouchere B.V. in 2000. Dexia, als rechtsopvolger van Bank Labouchere, vorderde een verklaring voor recht dat zij aan haar verplichtingen uit de overeenkomst had voldaan en dat zij niets meer aan de gedaagde verschuldigd was. De gedaagde had eerder een 'opt-out'-verklaring ingediend en stelde dat Dexia geen belang had bij de vordering en dat deze misbruik van bevoegdheid zou zijn.

De rechtbank heeft vastgesteld dat Dexia een redelijk belang heeft bij de vordering, omdat zij duidelijkheid wilde over de rechtsverhouding met de gedaagde. De kantonrechter oordeelde dat er geen misbruik van bevoegdheid was, omdat de gedaagde voldoende gelegenheid had gehad om haar aanspraken te onderzoeken. De rechtbank erkende dat er nog onduidelijkheid bestond over de aansprakelijkheid in effectenleasezaken, maar concludeerde dat Dexia niet kon worden vrijgesteld van haar verplichtingen. De vordering van Dexia werd afgewezen, en Dexia werd veroordeeld in de proceskosten van de gedaagde.

De uitspraak benadrukt de complexiteit van effectenleasezaken en de noodzaak voor partijen om duidelijkheid te verkrijgen over hun rechtspositie. De rechtbank gaf aan dat de huidige situatie voortkwam uit de jarenlange juridische debatten en de handelwijze van Dexia, waardoor de risico's en onzekerheden eerder door Dexia dan door de gedaagde gedragen moesten worden.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Privaatrecht
Locatie Groningen
Zaak-/rolnummer: 3662824 CV EXPL 14-17575
Vonnis d.d. 12 augustus 2015
inzake

de besloten vennootschap DEXIA NEDERLAND B.V.,

gevestigd te Amsterdam,
eiseres, hierna Dexia te noemen,
gemachtigde mr. T.R van Ginkel, werkzaam bij USG Legal Professionals, kantoorhoudende te Amsterdam,
tegen

[gedaagde] ,

wonende te [adres] ,
gedaagde, hierna [gedaagde] te noemen,
gemachtigde mr. G. van Dijk, werkzaam bij Leaseproces, kantoorhoudende te Amsterdam.

Procesverloop

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de conclusie van antwoord
- de conclusie van repliek
- de conclusie van dupliek.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

Motivering

De feiten
2. In deze procedure kan van de volgende vaststaande feiten worden uitgegaan.
2.1.
Tussen Bank Labouchere B.V. en [gedaagde] is op 2 mei 2000 de aandelenlease-overeenkomst "Capital Effect Maanbetaling" gesloten met contractnummer [nummer] (hierna te noemen de overeenkomst).
2.2.
Dexia is rechtsopvolgster van (onder meer) Bank Labouchere B.V.
2.3.
De zogenaamde "Duisenberg-regeling" voor aandelenleaseproducten is door het Gerechtshof Amsterdam op 25 januari 2007 verbindend verklaard in de zin van de Wet op de Collectieve Afwikkeling Massaschade. [gedaagde] heeft door middel van een "opt-out"-verklaring aangegeven niet aan deze regeling gebonden te willen zijn.
2.4.
Bij brief van 25 januari 2012 heeft Leaseproces namens [gedaagde] aan Dexia laten weten dat [gedaagde] haar rechten ten aanzien van alle vorderingen op Dexia voorbehoudt.
2.5.
Daarna is [gedaagde] door (de gemachtigde van) Dexia benaderd over de gevolgen voor haar van het Hofmodel en de wijze waarop de overeenkomst kan worden afwikkeld. Dit heeft evenwel niet tot het door Dexia gewenste resultaat geleid.
De vordering
3.1.
Dexia vordert, uitvoerbaar bij voorraad voor wat betreft de proceskosten, te verklaren voor recht dat Dexia ten aanzien van de tussen haar en [gedaagde] gesloten overeenkomst van effectenlease met nummer [nummer] aan al haar verplichtingen heeft voldaan en derhalve niets meer aan [gedaagde] verschuldigd is, met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van het geding.
3.2.
Dexia stelt dat [gedaagde] na de "opt-out"-verklaring in 2007, de ontwikkelingen in de jurisprudentie van 2009 en 2011 en de stuiting in 2012 voldoende tijd en gelegenheid heeft gehad haar (gepretendeerde) vordering op Dexia kenbaar te maken. Inmiddels is duidelijk geworden dat [gedaagde] op basis van het Hofmodel geen recht heeft op enige schadevergoeding. [gedaagde] heeft haar (vermeende) vordering overigens ook nooit onderbouwd. Dexia heeft, zo stelt zij voorts, alle mogelijkheden buiten rechte aangewend en zij heeft belang bij (rechts)zekerheid in de vorm van een definitieve beëindiging van het geschil met [gedaagde] .
4. [gedaagde] heeft verweer gevoerd als na te melden.
De beoordeling van het geschil
5.1.
[gedaagde] stelt voorop dat Dexia geen belang heeft bij de onderhavige vordering (artikel 3:303 BW) en dat zij door het instellen daarvan misbruik maakt van haar bevoegdheid daartoe (artikel 3:13 BW). Bij de beoordeling daarvan zijn de volgende omstandigheden van belang.
5.2.
Dexia heeft onbetwist gesteld dat haar commerciële bedrijfsvoering reeds lange tijd geleden is gestaakt, dat zij thans slechts bestaat om de geschillen rond de effectenlease- producten af te wikkelen en dat aan het in stand houden van de daarvoor noodzakelijke organisatie hoge kosten verbonden zijn. Daarmee is gegeven dat Dexia een redelijk en in rechte te respecteren belang heeft om duidelijkheid te verkrijgen over de vraag of afnemers – waaronder [gedaagde] – aanspraken jegens haar (menen) te hebben. Gelet op de gemotiveerde onderbouwing door Dexia van haar stelling, inhoudende dat zij aan haar verplichtingen jegens [gedaagde] heeft voldaan, vormt het vorderen van een verklaring voor recht een geëigend middel om die duidelijkheid te verkrijgen.
5.3.
Het voorgaande neemt niet weg dat, gelet op het verweer van [gedaagde] , moet worden onderzocht of Dexia misbruik maakt van haar bevoegdheid tot het instellen van een vordering als de onderhavige. Hoewel hiervoor reeds is overwogen dat Dexia voldoende belang heeft bij het verkrijgen van duidelijkheid in de rechtsverhouding tussen haar en (ook) [gedaagde] , kan er toch sprake zijn van misbruik van bevoegdheid, namelijk indien de belangen van [gedaagde] door het op dit moment instellen van de vordering onevenredig worden geschaad of indien dit in strijd is met het belang van een goede procesorde en/of een goede rechtspleging.
5.4.
De onderhavige procedure heeft betrekking op een effectenleaseovereenkomst. De aspecten daarvan zijn behandeld in een groot aantal financiële massaschadezaken. Het overgrote deel van de bovenbedoelde zaken is afgedaan door het algemeen verbindend verklaren van de WCAM-overeenkomst in de beschikking van het Gerechtshof Amsterdam
d.d. 25 januari 2005. [gedaagde] heeft echter door het tijdig inzenden van een opt-outverklaring te kennen gegeven daaraan niet gebonden te willen zijn. Daaruit heeft Dexia mogen begrijpen dat [gedaagde] een hogere schadevergoeding wenste te ontvangen dan waarop de WCAM-overeenkomst in haar geval aanspraak gaf. Voorts heeft Dexia daaruit mogen begrijpen dat, nu Dexia te kennen had gegeven niet bereid te zijn tot een hogere schadevergoeding, daarover zou moeten worden beslist in een procedure tussen partijen, dan wel alsnog een individuele minnelijke regeling zou moeten worden getroffen.
5.5.
In zijn arresten van 28 maart 2008 (LJN BC2837) en 5 juni 2009 (LJN BH 2815) heeft de Hoge Raad uitsluitsel gegeven over de regels en beoordelingsmaatstaven die van toepassing zijn op effectenleasezaken zoals de onderhavige. In de arresten van het Gerechtshof Amsterdam van 1 december 2009 (LJN BK4978, BK4981, BK4982 en BK4983) is daaraan feitelijk invulling gegeven door de ontwikkeling van de zogenoemde Hofformule. In zijn arrest d.d. 29 april 2011 (ECLI:NL:HR:BP4003) heeft de Hoge Raad geoordeeld dat het Gerechtshof daarmee een juiste toepassing heeft gegeven aan de eerder bedoelde maatstaven. Daarmee stond in hoofdlijnen vast en was aan partijen bekend welke beoordelingsmaatstaven in beginsel in effectenleasezaken moeten worden toegepast.
5.6.
Dexia ziet zich geconfronteerd met de situatie dat [gedaagde] een vordering op haar pretendeert, dat [gedaagde] de verjaring van die vordering heeft gestuit, dat partijen geen overeenstemming hebben bereikt over afhandeling van een mogelijke vordering van [gedaagde] maar dat [gedaagde] evenmin een vordering tegen Dexia instelt. Dexia wil een einde maken aan deze onzekere situatie tussen haar en [gedaagde] . Nu er klaarblijkelijk sprake is van een patstelling maakt Dexia naar het oordeel van de kantonrechter geen misbruik van haar bevoegdheid om [gedaagde] , teneinde die duidelijkheid te verkrijgen, in rechte te betrekken. De belangen van [gedaagde] worden door het instellen van die vordering niet onevenredig geschaad, nu [gedaagde] voldoende de gelegenheid heeft gehad om de feiten en omstandigheden te onderzoeken die bepalend zijn voor haar aanspraken en er inmiddels voldoende duidelijkheid bestaat over de in zijn algemeenheid in rechte toe te passen beoordelingsmaatstaven. Evenmin is er naar het oordeel van de kantonrechter gebleken dat er sprake is van een handelen in strijd met de goede procesorde en/of een goede rechtspleging.
5.7.
Mede gelet op het voorgaande wordt geconcludeerd dat Dexia in het onderhavige geval voldoende redelijk belang heeft bij haar vordering en voorts dat Dexia geen misbruik maakt van haar bevoegdheid.
5.8.
De vordering van Dexia beoogt Dexia duidelijkheid te verschaffen of [gedaagde] nog een vordering op haar heeft. De stellingen van (de gemachtigde van) [gedaagde] komen er op neer dat [gedaagde] thans niet in een procedure behoort te worden betrokken waarin wordt vastgesteld of [gedaagde] nog aanspraken heeft jegens Dexia, en zo ja welke. Ter onderbouwing daarvan heeft [gedaagde] aangevoerd dat [gedaagde] de mogelijkheid behoort te hebben om arresten van gerechtshoven en van de Hoge Raad af te wachten waarin op bepaalde beslispunten duidelijkheid zal worden verkregen. Daarnaast wordt in essentie aangevoerd dat een behandeling van (en beslissing op) de vordering van Dexia tot gevolg kan hebben dat [gedaagde] aanspraken op Dexia verliest waarvan het bestaan in de toekomst kan blijken. Zo heeft haar echtgenoot bij brief van 17 februari 2006 de vernietiging van de overeenkomst ingeroepen. Bovendien bestaat er bij de rechtsinstanties nog onduidelijkheid over (onder meer) de aankoop van de aandelen door Dexia, de juistheid van de afrekenkoersen, de beleggingstechnische gebreken en de buitengerechtelijke kosten, aldus nog steeds [gedaagde] .
5.9.
Het feit dat er een mogelijkheid bestaat dat de jurisprudentie zich op enig moment in de toekomst in een voor [gedaagde] gunstiger zin zal kunnen ontwikkelen, betekent naar het oordeel van de kantonrechter dat thans niet als vaststaand kan worden aangenomen dat Dexia ten aanzien van de in het geding zijnde overeenkomst aan al haar verplichtingen heeft voldaan en derhalve niets meer aan [gedaagde] verschuldigd is.
5.10.
Evenmin bestaat er aanleiding om op de voorgelegde geschilpunten te beslissen. [gedaagde] wenst de door haar gestelde aanspraken thans nog niet aan de rechter voor te leggen. [gedaagde] wil haar stellingen (mede) laten afhangen van nog te verwachten rechterlijke uitspraken. Naar het oordeel van de kantonrechter staat niet vast dat [gedaagde] tegen beter weten in afwacht. Het met de effectenleaseovereenkomsten samenhangende aansprakelijkheidsvraagstuk is nog niet uitgekristalliseerd. De kantonrechter stelt vast dat er nog diverse procedures lopen waarin dit vraagstuk speelt, waaronder de door Dexia in een hoger beroep aan de orde gestelde vraag of het hiervoor genoemde Amsterdamse Hofmodel telkens en onverkort kan worden toegepast, zo blijkt uit het arrest van het Gerechtshof
's-Hertogenbosch van 10 juni 2014 (ECLI:NL:GHSHE:2014:1736). Bovendien heeft op 20 januari 2015 het Gerechtshof Amsterdam de prejudiciële vraag aan de Hoge Raad gesteld of de bevoegdheid tot buitengerechtelijke vernietiging van rechtshandelingen collectief kan worden gestuit (ECLI:NL:GHAMS:2015:105). Omdat [gedaagde] , gelet op haar mogelijke belangen daarbij, dient te worden gegund dat zij de verdere ontwikkelingen in de rechtspraak afwacht, kan thans niet worden uitgesproken dat Dexia jegens haar aan al haar verplichtingen heeft voldaan. Dit betekent dat de vordering van Dexia dient te worden afgewezen.
5.11.
Tot slot overweegt de kantonrechter dat de huidige situatie uiteindelijk terug te voeren is op de, op winst gerichte, handelwijze van (de rechtsvoorganger van) Dexia en de jarenlange juridische debatten zijn vooral het gevolg van de nalatigheid van Dexia. Dat brengt mee dat risico's en onzekerheden omtrent de juridische posities en daaruit volgende aanspraken eerder door Dexia dan door [gedaagde] gedragen dienen te worden.
5.12.
Dexia zal als de in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de proceskosten.

Beslissing

De kantonrechter:
wijst de vorderingen van Dexia af;
veroordeelt Dexia in de proceskosten, tot op heden aan de zijde van [gedaagde] begroot op
€ 300,- aan salaris van de gemachtigde;
verklaart dit vonnis voor wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Aldus gewezen door mr. B. van den Bosch, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 12 augustus 2015 in tegenwoordigheid van de griffier.
MH