ECLI:NL:RBNNE:2015:4153

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
6 augustus 2015
Publicatiedatum
31 augustus 2015
Zaaknummer
Awb 14/4833
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering herziening indicatiebesluit voor verblijf in zorgcentrum

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 6 augustus 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door mr. F. Hofstra, en de Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ), vertegenwoordigd door mr. I.C.J.G. van Maris-Kindt. Eiseres had een verzoek ingediend om herziening van een indicatiebesluit dat haar was toegekend voor verblijf in een zorgcentrum. Dit indicatiebesluit was eerder afgegeven op 20 januari 2014, maar eiseres was eerder dan verwacht teruggekeerd naar haar eigen woning. Eiseres stelde dat deze terugkeer een nieuw feit was dat een herziening van het indicatiebesluit rechtvaardigde.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het verzoek om herziening was afgewezen door het CIZ, omdat eiseres geen nieuwe feiten of omstandigheden had aangevoerd die bij het nemen van het oorspronkelijke besluit bekend waren of konden zijn. De rechtbank heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard, omdat de terugkeer naar huis niet als een novum kon worden aangemerkt. De rechtbank oordeelde dat de omstandigheden ten tijde van het indicatiebesluit op 20 januari 2014 niet wezenlijk waren veranderd en dat de indicatie op dat moment correct was.

De rechtbank concludeerde dat eiseres een nieuwe aanvraag had moeten indienen in plaats van een herzieningsverzoek. De beslissing van de rechtbank houdt in dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling en dat het beroep ongegrond is verklaard. Eiseres kan binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Leeuwarden
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 14/4833

uitspraak van de enkelvoudige kamer van datum 6 augustus 2015 in de zaak tussen

[naam eiseres], te Leeuwarden, eiseres
(gemachtigde: mr. F. Hofstra),
en
Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ), verweerder
(gemachtigde: mr. I.C.J.G. van Maris-Kindt).

Procesverloop

Bij besluit van 2 juli 2014 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek om herziening van het indicatiebesluit van 20 januari 2014 afgewezen.
Bij besluit van 20 oktober 2014 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 april 2015. Namens eiseres zijn haar gemachtigde en haar dochter verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat bij de beoordeling van het geschil uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Eiseres ontving in 2013 zorg op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) in de vorm van een persoonsgebonden budget (pgb).
Namens eiseres is op 9 januari 2014 een spoedaanvraag ingediend voor AWBZ-zorg voor verblijf in een zorgcentrum in de vorm van zorgzwaartepakket VV06 voor de duur van 180 dagen.
1.2.
Bij besluit van 20 januari 2014 heeft verweerder voor eiseres een zorgzwaartepakket VV05 geïndiceerd voor de periode 20 januari 2014 tot 19 april 2014. Dit besluit is onherroepelijk geworden.
1.3.
Op 19 juni 2014 heeft eiseres verzocht om herziening van het indicatiebesluit van 20 januari 2014. Zij stelt dat er sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden, omdat zij al medio februari 2014, anders dan op 20 januari 2014 te verwachten was, uit het zorgcentrum is ontslagen en is teruggekeerd naar haar woning.
1.4.
Bij besluit van 2 juli 2014 heeft verweerder het verzoek om herziening afgewezen.
Verweerder heeft aan dit besluit ten grondslag gelegd dat eiseres geen nieuwe feiten en omstandigheden heeft aangevoerd die bij het nemen van het besluit bekend waren of konden zijn.
1.5.
Op 11 augustus 2014 heeft eiseres bezwaar ingediend tegen het besluit van 2 juli 2014 en op 8 september 2014 heeft zij de gronden van bezwaar aangevuld.
Eiseres voert aan dat de slechts korte opname in het zorgcentrum van zes weken een herziening van het besluit van 20 januari 2014 met terugwerkende kracht rechtvaardigt. Het tijdelijke karakter van de opname was op 20 januari 2014 nog niet te voorzien. Eiseres heeft vertrouwd op de, achteraf onjuist gebleken, informatie van het Zorgkantoor dat actie niet nodig was, omdat de indicatie van 20 januari 2014 een tijdelijke was en bij terugkeer naar huis het voormalige indicatiebesluit weer zou gelden. Toen eiseres terugging naar huis liep haar pgb nog en de zorginstelling zou haar terugkeer naar huis doorgeven.
1.6.
Op 6 oktober 2014 heeft naar aanleiding van het bezwaarschrift een telefonische hoorzitting plaatsgevonden.
1.7.
Op 7 oktober 2014 heeft verweerder een concept beslissing op bezwaar genomen en dit besluit voor advies voorgelegd aan het Zorginstituut Nederland.
1.8.
Op 13 oktober 2014 heeft het Zorginstituut Nederland verweerder bericht gezien de aard van het geschil geen advies uit te brengen.
2. In het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Bij de aanvraag was opname van eiseres noodzakelijk. Ten tijde van het indicatiebesluit op 20 januari 2014 was een spoedige terugkeer van eiseres naar huis niet voorzienbaar en daarom was er ten tijde van het nemen van het besluit geen sprake van een onjuist feitelijk uitgangspunt. Eiseres heeft geen bezwaar gemaakt tegen het besluit van 20 januari 2014.
Zij kan een nieuwe aanvraag indienen. Dat zij dit niet heeft gedaan door de informatie die zij van het Zorgkantoor heeft gekregen, kan verweerder niet worden tegengeworpen.
3. Eiseres voert in beroep het volgende aan. De aanvraag door de huisarts ziet op de
spoedprocedure, die mag maximaal 14 dagen duren en kan geen rol spelen bij het bepalen of er sprake is van een novum. Eiseres heeft zelf geen aanvraag voor permanent verblijf gedaan. Hiermee zou zij nooit ingestemd hebben. Het Zorgkantoor/verweerder hebben gezegd dat geen nadere actie nodig was na terugkeer naar huis. Voor herziening is vereist dat het nieuwe feit destijds nog niet bekend was of had kunnen zijn. Een nieuwe aanvraag baat eiseres onvoldoende, doordat het recht op budgetgarantie en ZZP-toeslag inmiddels is vervallen.
4.1.
In artikel 4:6, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepaald dat, indien na een geheel of gedeeltelijk afwijzende beschikking een nieuwe aanvraag wordt gedaan, de aanvrager gehouden is nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden. Op grond van het tweede lid kan het bestuursorgaan, wanneer geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld, zonder toepassing te geven aan artikel 4:5 van de Awb, de aanvraag afwijzen onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende besluit.
4.2.
Overeenkomstig hetgeen voor herhaalde aanvragen is bepaald in artikel 4:6 van de Awb, mag van degene die een bestuursorgaan verzoekt van een eerder genomen besluit terug te komen worden verlangd dat bij dit verzoek nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld die zulk een terugkomen kunnen rechtvaardigen.
De rechtbank dient in een dergelijk geval het oorspronkelijke besluit tot uitgangspunt te nemen en zich in beginsel te beperken tot de vraag of er sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden en, zo ja, of het bestuursorgaan daarin aanleiding had behoren te vinden om het oorspronkelijke besluit te herzien, zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 13 januari 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BV2024.
4.3.
Onder nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden begrepen feiten of omstandigheden die na het eerdere besluit zijn voorgevallen of die niet vóór het nemen van dat besluit konden en derhalve behoorden te worden aangevoerd, alsmede bewijsstukken van reeds eerder gestelde feiten of omstandigheden die niet vóór het nemen van het eerdere besluit konden en derhalve behoorden te worden overgelegd.
5.1.
Gelet op het hiervoor weergegeven beoordelingskader ligt ter beoordeling aan de rechtbank voor of aan het herzieningsverzoek nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden als bedoeld in artikel 4:6, eerste lid, van de Awb ten grondslag zijn gelegd. Concreet betekent dit dat het op de weg van eiseres ligt om aan het verzoek om herziening nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden ten grondslag te leggen, die ten tijde van het besluit van 20 januari 2014 nog niet bekend waren of konden zijn.
5.2.
De rechtbank overweegt dat, zoals op de zitting duidelijk is geworden, het belang van eiseres bij een geslaagd beroep is gelegen in een gunstigere financiële regeling als het indicatiebesluit wordt herzien naar de indicatie van vóór 20 januari 2014. Juridisch geldt dat er voor herziening sprake moet zijn van nieuwe feiten en omstandigheden (nova) als bedoeld in artikel 4:6 van de Awb, zoals hiervoor onder de rechtsoverwegingen 4.1, 4.2 en 4.3 is weergegeven. Naar het oordeel van de rechtbank kan de terugkeer van eiseres naar huis zes weken na het indicatiebesluit van 20 januari 2014 niet worden aangemerkt als novum. Hiertoe overweegt de rechtbank dat ten tijde van de indicatie de verwachting was dat eiseres niet meer naar haar eigen huis zou kunnen terugkeren. Bovendien heeft eiseres ook daadwerkelijk de op dat moment voor haar noodzakelijke zorg in het zorgcentrum ontvangen conform het zorgzwaartepakket dat haar met de indicatie van 20 januari 2014 was toegekend. De omstandigheid dat eiseres zelf ten tijde van de opname dacht dat zij snel weer naar huis zou kunnen en de omstandigheid dat zij na een aantal weken ook daadwerkelijk terug naar huis kon, doen niet af aan de juistheid van de indicatie op 20 januari 2014, toen een zorgzwaartepakket voor haar vanwege de op dat moment noodzakelijk opname in een zorgcentrum nodig was. De terugkeer naar huis van eiseres was op dat moment niet bekend en ook niet voorzienbaar. De nieuwe feiten en omstandigheden die eiseres thans inbrengt zijn geen feiten en omstandigheden die tot een herziening van het besluit van 20 januari 2014 zouden moeten leiden, maar tot een nieuwe aanvraag.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.G. Wijtsma, rechter, in aanwezigheid van
mr. M.J.C. ten Hoopen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 6 augustus 2015.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.