ECLI:NL:RBNNE:2015:4024

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
7 juli 2015
Publicatiedatum
19 augustus 2015
Zaaknummer
3849802 \ CV EXPL 15-1093
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kennelijk onredelijk ontslag en schadevergoeding in arbeidsrechtelijke geschil tussen werknemer en werkgever

In deze zaak vordert de eiseres, [eiseres], schadevergoeding van haar werkgever, BASIC SUPPLY GROUP B.V. (BSG), na een ontslag dat zij als kennelijk onredelijk beschouwt. De eiseres was sinds 2009 in dienst bij BSG en vervulde de functie van Hoofd Secretariaat. Na een periode van arbeidsongeschiktheid en de beëindiging van een Service Level Agreement met een dochteronderneming, verzocht BSG om een ontslagvergunning bij UWV Werkbedrijf, die op 28 november 2014 werd verleend. De eiseres stelt dat het ontslag onterecht was en dat BSG haar re-integratieverplichtingen niet is nagekomen. De kantonrechter oordeelt dat het ontslag kennelijk onredelijk is, omdat BSG onvoldoende inspanningen heeft geleverd om de gevolgen van het ontslag voor de eiseres te verzachten. De rechter wijst een schadevergoeding van € 5.000,- toe, maar wijst andere vorderingen van de eiseres af, waaronder een schadevergoeding op basis van de kantonrechtersformule. De proceskosten worden gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Privaatrecht
Locatie Assen
zaak-/rolnummer: 3849802 \ CV EXPL 15-1093
vonnis van de kantonrechter van 11 augustus 2015
in de zaak van
[eiseres],
hierna te noemen: [eiseres] ,
wonende te [woonplaats] (Bondsrepubliek Duitsland),
eiseres,
gemachtigde: S. Smit Esq. te Emmen,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
BASIC SUPPLY GROUP B.V.
hierna te noemen: BSG,
gevestigd te Emmen,
gedaagde,
gemachtigde: mr. J.M. Frons te Assen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 5 februari 2015
- de conclusie van antwoord
- de conclusie van repliek tevens wijziging van eis
- de conclusie van dupliek
- de akte van [eiseres] .
1.2.
Hierna is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiseres] , geboren op [geboortedatum] 1958, is met ingang van 23 februari 2009 in dienst getreden van BSG, bij welke onderneming zij laatstelijk de functie van Hoofd Secretariaat heeft vervuld, tegen een salaris van laatstelijk € 3.382,00 bruto per maand, te vermeerderen met 8% vakantietoeslag.
2.2.
BSG was tot oktober 2012 de moeder(holding)maatschappij van de vennootschappen Food Basics B.V. (hierna: FB), Basics OG B.V. en DP Supply B.V. (hierna: DPS). Per 26 oktober 2012 is DPS verkocht aan de Duitse firma DMK.
2.3.
Tussen DPS en BSG heeft een zogeheten "Service Level Agreement" (hierna: de SLA) bestaan, onder meer inhoudende dat BSG secretariaatswerkzaamheden ten behoeve van DPS verrichtte. Deze SLA is met ingang van 31 oktober 2014 geëindigd. Tegen die datum heeft DPS de SLA met BSG namelijk opgezegd. Nadien heeft DPS geen beroep op de secretariaatswerkzaamheden van BSG meer gedaan. Ook FB maakt(e) geen gebruik meer van deze secretariaatswerkzaamheden.
2.4.
Het personeelsbestand van BSG bestond per 1 september 2014 uit een viertal personen, te weten [eiseres] , mevr. [medewerker 1] (F&A), dhr. [medewerker 2] (huismeester/assistent ICT) en mevr. [medewerker 3] (HRM en directiesecretaresse).
2.5.
[eiseres] is vanaf 21 januari 2014 geheel dan wel gedeeltelijk arbeidsongeschikt geweest. De bedrijfsarts meldt in een periodieke evaluatie van 1 augustus 2014 dat zijn advies luidt dat [eiseres] per 18 augustus 2014 weer 100% arbeidsgeschikt is. Per
1 september 2014 heeft [eiseres] zich hersteld gemeld bij BSG.
2.6.
BSG heeft bij brief van 29 september 2014 een ontslagvergunning bij UWV Werkbedrijf aangevraagd ten behoeve van de voorgenomen opzegging van het dienstverband met [eiseres] . Daartoe meldt BSG in deze aanvraag onder meer:
"(…) Dienstverlening houdt o.a. in werkzaamheden secretariaat BSG t.b.v. DP Supply.
Inkomsten BSG bestaan uit enerzijds vergoedingen op basis van SLA, anderzijds dienstverlening aan FB.
Na afloop van de SLA (31 oktober 2014) wordt door DPS geen beroep meer gedaan op de dienstverlening van BSG. FB heeft aangegeven geen gebruik meer te zullen maken van de secretariaatsdiensten van BSG (bijlage 2a en 2 b).
Het grootste deel van de werkzaamheden van Mevrouw [eiseres] bestond uit werkzaamheden ten behoeve van DP Supply.
Het personeelsbestand van de Basic Supply Group bestaat per 1 september uit 4 personen (bijlage 3), waarvan al een medewerkster HRM/directiesecretaresse onderdeel uitmaakt. Daaruit blijkt, dat de secretariaatsbezetting niet in overeenstemming is met de voorhanden zijnde secretariële werkzaamheden.
Over het afgesloten boekjaar 2013 heeft de Basic Supply Group een verlies geleden van € 8.000,00. Dit resultaat is echter inclusief een bijdrage van DP Supply van € 207.000,00 voor geleverde diensten (bijlage 4). Gecorrigeerd voor deze dienstverlening zou dit een verlies hebben betekend van circa
€ 215.000,00. De bijdrage in het resultaat door het leveren van de diensten (waaronder die van mevrouw [eiseres] ) wordt beëindigd per 31 oktober 2014 (bijlage 5).
We hebben getracht voor mevrouw [eiseres] alternatieven te vinden.
We hebben geïnventariseerd of er binnen de organisatie mogelijkheden bestaan om mevrouw een aangepast takenpakket te bieden.
Daarnaast hebben we gesproken met de verkochte dochter DPS. Bij dit bedrijf bestaan geen mogelijkheden mevrouw een (deeltijd)functie aan te bieden.
Tevens hebben wij onze fiscaal adviseur van Adbeco accountants gevraagd bij zijn relaties na te gaan of er belangstelling is voor een secretaresse. Helaas hebben geen van de initiatieven tot succes geleid.
Reden voor ons om per 1 januari 2015 de ontbinding van de arbeidsovereenkomst met mevrouw [eiseres] aan te vragen. (…)".
2.7.
Na aanvang van deze ontslagprocedure heeft [eiseres] zich met ingang van
6 oktober ziek gemeld. In de probleemanalyse/het advies van de bedrijfsarts van
10 oktober 2014 wordt gemeld dat het verzuim werk gerelateerd is, naar zeggen van [eiseres] vanwege de ontslagaanzegging. De bedrijfsarts adviseert een oplossend gesprek hierover tussen werkgever en werknemer ná 10 november 2014. Voorts geeft de bedrijfsarts als prognose aan dat het geven van een betrouwbare prognose nu niet mogelijk is, omdat eventueel herstel erg beïnvloed wordt door de problemen rondom de ontslagaanzegging. Tevens meldt de bedrijfsarts in zijn begeleidende brief bij de probleemanalyse/het advies onder het kopje
werkhervatting op de korte termijndat bij een volledige werkhervatting op de korte termijn een 'Plan van Aanpak' niet nodig is. Ten slotte verzoekt de bedrijfsarts de werkgever toestemming te verlenen voor interventie door bedrijfsmaatschappelijk werk.
2.8.
Na gevoerd verweer van de zijde van [eiseres] , repliek en dupliek heeft UWV Werkbedrijf bij beslissing van 28 november 2014 de gevraagde ontslagvergunning aan BSG verleend. In deze beslissing overweegt UWV Werkbedrijf daartoe onder meer:
"Uw aanvraag is gebaseerd op bedrijfseconomische redenen, te weten werkvermindering en een slechte financiële situatie.
Ter onderbouwing heeft u onder meer de Service Level Agreement tussen BSG en DPS overgelegd, de brief aan DPS aan BSG d.d. 13 mei 2013, de jaarrekeningen over 2011, 2012 en 2013 en de resultatenoverzichten over 2013 en de eerste 7 maanden van 2014.
Uit de Service Level Agreement is ons onder meer aannemelijk geworden dat BSG een aantal diensten aan DPS levert, waaronder secretariaatswerkzaamheden, en daarvoor jaarlijks een vergoeding ontvangt ad € 207.178,-.
Voorts is ons aannemelijk geworden dat de Service Level Agreement een vaste looptijd heeft tot 31 oktober 2013 en daarna kan worden opgezegd met inachtneming van een opzegtermijn van twaalf maanden.
Uit de brief van DPS aan BSG d.d. 13 mei 2013 is ons aannemelijk geworden dat DPS de Service Level Agreement per eerst mogelijke datum opzegt. Daarmee is ons aannemelijk geworden dat de overeenkomst per 31 oktober 2014 eindigt.
Aannemelijk is dat door de beëindiging van de overeenkomst de levering van diensten door BSG aan DPS, waaronder secretariaatswerkzaamheden, komt te vervallen. Ons is dan ook aannemelijk dat sprake is van werkvermindering en dat deze structureel is.
Wij zijn van mening dat u aannemelijk heeft gemaakt dat het reeds enkel op deze grond nodig is om op korte termijn op uw kosten te bezuinigen.
Daarbij blijkt uit de door u overgelegde financiële stukken zoals benoemd het volgende beeld:
Geconsolideerd
2011
2012
2013
2014 t/m juli
Omzet
7.765.566
6.115.459
5.599.444
3.591.456
Brutomarge
1.554.369
1.489.959
1.305.469
691.179
Kosten
1.248.514
1.026.775
1.060.477
359.986
Bedrijfsresultaat
305.855
472.184
244.992
331.193
Resultaat voor belasting
430.584
543.436
219.591
329.18
Resultaat na belasting
165.827
1.331.859
-8.442
69.814
Eigen vermogen
8.128.635
1.376.870
339.921
Balanstotaal
8.954.400
3.238.136
1.579.131
Ons is aannemelijk dat de omzet dalende is en dat uw bedrijf, met uitzondering van 2012, ook inclusief de jaarlijkse vergoeding van DPS ad € 207.178 reeds meerjarig marginaal dan wel verliesgevend is. Het eigen vermogen is meerjarig dalende.
Door de beëindiging van de Service Level Agreement zal de jaarlijkse vergoeding van € 208.178 komen te vervallen, waardoor het resultaat verder zal afnemen.
Wij zijn dan ook van mening dat u aannemelijk heeft gemaakt dat het ook op grond van financiële overwegingen nodig is om op korte termijn op uw kosten te bezuinigen.
De stellingen van de accountant van werknemer doen hieraan niet af. Wij zijn van mening dat deze afdoende zijn weerlegd door uw accountant.
De wijze waarop u uw onderneming inricht toetsen wij marginaal: wij gaan niet 'op de stoel van de werkgever zitten'. Wel beoordelen wij of een 'redelijk handelende werkgever' dezelfde keuzes zou kunnen maken.
Het laten vervallen van de functie van afdelingshoofd secretariaat vinden wij niet onredelijk. Wij zijn van mening dat u bij de uitvoering van de kostenbezuiniging redelijkerwijs deze keuze heeft kunnen maken, nu ons aannemelijk is dat (een deel van) de secretariaatswerkzaamheden door de beëindiging van de Service Level Agreement (komt) komen te vervallen. Wij concluderen dat uw aanpassingen niet onredelijk zijn.
De stelling van werknemer dat haar werkzaamheden zich niet vooral op DPS richten, doet hieraan niet af. Aannemelijk is dat minder secretariaatswerkzaamheden voorhanden zijn, hetgeen door werknemer ook niet wordt betwist.
Ons is aannemelijk geworden, nu overige maatregelen onvoldoende zijn gebleken, dat in uw bedrijf op bedrijfseconomische/bedrijfsorganisatorische overwegingen een arbeidsplaats moet komen te vervallen.
(…)
Werknemer is van mening dat haar functie uitwisselbaar is met die van mevrouw [medewerker 3] , werkzaam in de functie van HRM/directiesecretaresse.
Wat daar ook van zij, werknemer komt hoe dan ook voor ontslag in aanmerking. Immers, indien de functie van afdelingshoofd secretariaat niet uitwisselbaar is met die van medewerker HRM/directiesecretariaat heeft werknemer een unieke functie, welke komt te vervallen. In geval een unieke functie komt te vervallen, is afspiegeling niet aan de orde.
Indien de functie van afdelingshoofd secretariaat wel uitwisselbaar is met die van medewerker HRM/directiesecretaresse zijn in de uitwisselbare functiecategorie twee werknemers werkzaam. Volgens het afspiegelingsbeginsel komt degene met het kortste dienstverband voor ontslag in aanmerking. Werknemer is in dienst getreden op 1 februari 2009, mevrouw [medewerker 3] op 1 februari 1995. Werknemer heeft derhalve het kortste dienstverband. (…)".
2.9.
BSG heeft [eiseres] bij brief van 3 december 2014 medegedeeld dat de arbeidsovereenkomst, met inachtneming van de geldende opzegtermijn, per 1 februari 2015 wordt opgezegd. Met ingang van die datum is [eiseres] niet meer werkzaam geweest voor BSG.
2.10.
Er was voor [eiseres] een (vervolg)afspraak met de bedrijfsarts gepland voor 13 februari 2015. Deze afspraak is niet doorgegaan, omdat [eiseres] inmiddels uit dienst van BSG was.

3.Het geschil

3.1.
De vordering van [eiseres] strekt er - na wijziging van eis - toe dat de kantonrechter, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
I. voor recht verklaart dat er in het geheel geen sprake is van misbruik van procesrecht door [eiseres] ;
II. voor recht verklaart de vernietigbaarheid van de afgegeven ontslagvergunning door UWV Werkbedrijf;
III. voor recht verklaart de vernietigbaarheid van het ontslag van [eiseres] ;
IV. voor recht verklaart dat het ontslag van [eiseres] per 1 februari 2015 kennelijk onredelijk is;
V. voor recht verklaart de ontbinding van de arbeidsovereenkomst tussen BSG en [eiseres] per 1 augustus 2015;
VI. voor recht verklaart dat BSG gehouden is aan [eiseres] een schadevergoeding te betalen;
VII. BSG veroordeelt tot betaling aan [eiseres] van:
a. salaris over de periode van 1 februari 2015 tot en met 31 juli 2015 van
€ 20.292,- bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente;
b. vakantiegeld ten bedrage van € 1.623,36 bruto over het salaris in de periode
1 februari 2015 tot en met 31 juli 2015, te vermeerderen met de wettelijke rente;
c. een schadevergoeding van € 32.129,- conform de kantonrechtersformule, te vermeerderen met de wettelijke rente;
d. een schadevergoeding van € 70.049,- ter compensatie voor de te verwachten 630 dagen uitstroom naar nieuwe baan conform berekening Hugo Sinzheimer Instituut, te vermeerderen met de wettelijke rente;
e. een schadevergoeding van € 25.000,- voor alle geleden immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente;
VIII. BSG veroordeelt in de kosten van het geding.
3.2.
BSG concludeert tot afwijzing van de vorderingen van [eiseres] , met veroordeling van [eiseres] in de volledige proceskosten, te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van het in dezen te wijzen vonnis, en voor het geval voldoening niet binnen deze termijn plaatsvindt te vermeerderen met de wettelijke rente, alsmede veroordeling van [eiseres] in de nakosten van € 131,-, dan wel - indien betekening van het vonnis plaatsvindt - € 199,-.

4.De beoordeling van het geschil

Vooraf
4.1.
De kantonrechter stelt vast dat [eiseres] in het laatst genomen processtuk, de akte uitlating producties, tal van nieuwe stellingen aanvoert en tevens nader ingaat op het in de eerdere processtukken reeds gevoerde partijdebat, terwijl zij zich in deze akte slechts mocht uitlaten over de bij conclusie van dupliek door BSG nog in het geding gebrachte producties. Voor zover de inhoud van deze akte verder gaat dan een reactie op deze producties, zal de kantonrechter die inhoud dan ook buiten beschouwing laten.
Misbruik van procesrecht
4.2.
[eiseres] vordert een verklaring voor recht dat er géén sprake is van misbruik van procesrecht harerzijds, in reactie op de bij conclusie van antwoord door BSG betrokken stelling dat zij zich schuldig zou maken aan misbruik van procesrecht door het instellen van haar vorderingen. [eiseres] is van mening dat zij enkel voor haar belangen opkomt en daartoe meer dan gerechtigd is.
4.3.
BSG heeft aangevoerd dat [eiseres] in deze procedure misbruik van procesrecht maakt, doordat zij onvoldoende heeft gesteld en heeft onderbouwd waarop haar vorderingen juridisch zijn gebaseerd en uit welke feiten en omstandigheden toewijzing van haar vorderingen zou voortvloeien. Er zijn door [eiseres] diverse juridisch onmogelijke vorderingen ingesteld, waarbij het voor BSG gissen is op welke wetsartikelen en feiten die vorderingen zijn gebaseerd. Gelet op de evidente ongegrondheid van het gevorderde had het instellen van de vorderingen achterwege moeten blijven, aldus BSG.
4.4.
De kantonrechter oordeelt als volgt. Ingevolge artikel 3:302 BW kan de rechter op vordering van een bij een rechtsverhouding onmiddellijk betrokken persoon
omtrent die rechtsverhoudingeen verklaring voor recht uitspreken, in een zogeheten declaratoir vonnis. Een dergelijke vordering strekt er (uitsluitend) toe om het
bestaan van een rechtsverhoudingvast te stellen (HR 30 maart 1951, NJ 1952, 29 en HR 27 juni 1986, NJ 1987, 354). Daarmee wordt een declaratoir oordeel gegeven over wat rechtens is tussen betrokkenen in een bepaalde situatie. De in dezen door [eiseres] gevorderde verklaring voor recht ziet echter niet op het vaststellen van (de inhoud van) een - in geschil zijnde - rechtsverhouding tussen partijen en valt dan ook buiten de reikwijdte van voornoemde wetsbepaling. De vordering zal dan ook reeds daarom worden afgewezen.
Vernietigbaarheid van de door UWV Werkbedrijf afgegeven ontslagvergunning
4.5.
[eiseres] vordert een verklaring voor recht aangaande de vernietigbaarheid van de door UWV Werkbedrijf afgegeven ontslagvergunning. Daartoe voert zij aan dat UWV Werkbedrijf ten onrechte een ontslagvergunning heeft afgegeven, nu BSG op grond van de Verordening (EG) Nr. 44/2001 en artikel 20 EEX-Verordening een ontslagprocedure had moeten instellen voor een gerecht van de lidstaat van de EU waarin [eiseres] woonachtig is, zijnde Duitsland. De beslissing van UWV Werkbedrijf is óók onrechtmatig, nu UWV Werkbedrijf, ten onrechte, de bedrijfseconomische redenen voor het ontslag slechts marginaal heeft getoetst.
4.6.
BSG betwist het gevorderde, bij gebreke van enige juridische grondslag daarvoor. Er is geen wetsbepaling die mogelijk maakt dat een door UWV Werkbedrijf afgegeven ontslagvergunning als vernietigbaar kan worden aangemerkt, te meer nu de beslissing van UWV Werkbedrijf niet als een civielrechtelijke beslissing maar als een bestuursrechtelijk besluit dient te worden aangemerkt, waartegen in dit specifieke geval geen hoger beroep openstaat. De eventuele vernietigbaarheid van een ontslagvergunning zou een verkapt hoger beroep tegen een dergelijke beslissing zijn, hetgeen op grond van het tot 1 juli 2015 geldende ontslagrecht uitgesloten is.
4.7.
De kantonrechter is van oordeel dat de onderhavige verklaring voor recht om meerdere redenen dient te worden afgewezen. Ten eerste omdat hier geen verklaring voor recht wordt gevorderd omtrent het bestaan van een
rechtsverhoudingin een bepaalde situatie, gelijk hiervoor in r.o. 4.3. is overwogen. Hetgeen daar is overwogen, dient als op deze plaats herhaald en ingelast te worden beschouwd. Ten tweede omdat de vordering van [eiseres] vernietiging van de beslissing van UWV Werkbedrijf beoogt, terwijl hoger beroep tegen een dergelijk, bestuursrechtelijk besluit uitdrukkelijk is uitgesloten in daarop van toepassing zijnde procesrecht (art. 8:5 lid 1 Awb jo. art. 1 Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak en art. 6 lid 10 BBA). In arbeidsrechtelijke zin is tegen een, met gebruikmaking van een afgegeven ontslagvergunning, gedane opzegging van de arbeidsovereenkomst slechts een procedure uit hoofde van kennelijk onredelijk ontslag - ex artikel 7:681 BW - tegen de voormalige werkgever mogelijk. De inhoud van de beslissing van UWV Werkbedrijf kan derhalve niet in rechte worden aangevochten in deze procedure.
Ten overvloede merkt de kantonrechter nog op dat UWV Werkbedrijf, anders dan [eiseres] meent, wel degelijk bevoegd was om kennis te nemen van de ontslagaanvraag voor [eiseres] . BSG had voor opzegging van de arbeidsovereenkomst met [eiseres] de (voorafgaande) toestemming van UWV Werkbedrijf nodig, zo volgt uit artikel 6 BBA. De toepasselijkheid van het BBA hangt (zie HR 23 oktober 1987, NJ 1988/842 en HR 24 februari 2012, NJ 2012/274), af van de mate van betrokkenheid van de sociaaleconomische verhoudingen in Nederland en in het bijzonder de belangen van de Nederlandse arbeidsmarkt bij de arbeidsovereenkomst en het ontslag. Die betrokkenheid was in onderhavig geval zonder meer aanwezig, nu de arbeid gedurende het dienstverband in Nederland werd verricht en BSG in Nederland is gevestigd. De enkele omstandigheid dat [eiseres] in Duitsland woonachtig was, legt daartegenover onvoldoende gewicht in de schaal. Kort en goed, in dit geding dient van de rechtsgeldigheid van de afgegeven ontslagvergunning te worden uitgegaan.
Vernietigbaarheid van het ontslag van [eiseres]
4.8.
stelt dat het gegeven ontslag vernietigbaar is, nu het ontslag heeft plaatsgevonden op basis van een niet-rechtsgeldige ontslagvergunning. In verband daarmee dient voor recht te worden verklaard dat het gegeven ontslag vernietigbaar is, aldus [eiseres] .
4.9.
BSG betwist de vernietigbaarheid van het gegeven ontslag. Er is sprake geweest van een rechtsgeldig gegeven ontslag, nu voorafgaand aan de opzegging van de arbeidsovereenkomst een ontslagvergunning aan BSG is afgegeven door UWV Werkbedrijf. Deze ontslagvergunning bevat(te) geen gebreken.
4.10.
De kantonrechter acht ook deze vordering van [eiseres] niet toewijsbaar. Hiervoor is reeds geoordeeld dat van de rechtsgeldigheid van de door UWV Werkbedrijf verstrekte ontslagvergunning dient te worden uitgegaan. Met gebruikmaking van die ontslagvergunning heeft BSG - met inachtneming van de opzegtermijn - vervolgens de arbeidsovereenkomst met [eiseres] rechtsgeldig opgezegd, waarmee de arbeidsovereenkomst tussen partijen per 1 februari 2015 is geëindigd. Gesteld noch gebleken is dat in het onderhavige geval enig opzegverbod aan deze opzegging in de weg stond. Meer in het bijzonder was in dezen het ontslagverbod van artikel 7:670 lid 1 BW (opzegging tijdens ziekte van de werknemer gedurende de eerste twee jaar van arbeidsongeschiktheid) niet van toepassing, nu [eiseres] vóór de indiening van de aanvraag voor een ontslagvergunning (weer) volledig arbeidsgeschikt was - immers: zij was weer hersteld verklaard per 1 september 2014 - en zij heeft zich pas ná het indienen van deze aanvraag ziek gemeld. In dat geval geldt, zo volgt uit het eerste lid onder b van genoemd wetsartikel, het ontslagverbod tijdens ziekte niet.
Ontbinding van de arbeidsovereenkomst/doorbetaling van salaris + vakantiegeld
4.11.
[eiseres] vordert voor recht te verklaren de ontbinding van de arbeidsovereenkomst per 1 augustus 2015. Daartoe stelt zij het volgende. In het verlengde van de vernietigbaarheid van de ontslagvergunning en de op basis van die ontslagvergunning plaatsgevonden hebbende, eveneens vernietigbare, opzegging van de arbeidsovereenkomst moet de nog bestaande arbeidsovereenkomst per de hiervoor vermelde datum worden ontbonden, onder veroordeling van BSG tot betaling van het salaris over de periode van 1 februari 2015 tot 1 augustus 2015, te vermeerderen met 8% vakantiegeld.
4.12.
BSG voert verweer en stelt dat de vorderingen van [eiseres] rechtens onmogelijk zijn. Een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst dient in een procedure ex artikel 7:685 BW aan de kantonrechter te worden voorgelegd en kan niet in een dagvaardingsprocedure worden voorgelegd. Bovendien valt er niets meer te ontbinden, omdat de arbeidsovereenkomst van partijen als gevolg van de (rechtsgeldige) opzegging daarvan door BSG reeds per 1 februari 2015 is geëindigd.
4.13.
De kantonrechter zal de vorderingen van [eiseres] afwijzen. Zoals hiervoor in r.o. 4.10. reeds is geoordeeld, is de arbeidsovereenkomst van partijen per 1 februari 2015, als gevolg van de rechtsgeldige opzegging daarvan door BSG tegen die datum, geëindigd. Daarmee is de door [eiseres] gewenste ontbinding van de arbeidsovereenkomst rechtens niet meer mogelijk. Er bestaat simpelweg geen arbeidsovereenkomst meer die nog zou kunnen worden ontbonden. Overigens kan een arbeidsovereenkomst, anders dan [eiseres] meent, ook niet in een dagvaardingsprocedure worden ontbonden, laat staan door een verklaring voor recht. Voor ontbinding zou een verzoekschriftprocedure ex artikel 7:685 BW de voorgeschreven weg zijn geweest. Die weg heeft [eiseres] echter niet gevolgd. Nu er per 1 februari 2015 geen arbeidsovereenkomst meer bestond, was BSG vanaf die datum niet meer gehouden tot betaling van salaris en vakantiegeld aan [eiseres] .
Kennelijk onredelijk ontslag
4.14.
[eiseres] stelt dat er sprake is van een kennelijk onredelijk ontslag en vordert - naar de kantonrechter begrijpt - in verband daarmee een drieledige schadevergoeding. Ten eerste een schadevergoeding ad € 32.129,- conform de kantonrechtersformule, ten tweede een schadevergoeding van € 70.049,- ter compensatie voor de te verwachten 360 dagen uitstroom naar een nieuwe baan conform een berekening van het Hugo Sinzheimer Instituut en ten derde een schadevergoeding van € 25.000,- in verband met geleden immateriële schade. Aan deze vorderingen legt [eiseres] - mede onder verwijzing naar de uit de rechtspraak bekende "gezichtspuntencatalogus" - samengevat - het volgende ten grondslag. BSG heeft zich niet als een goed werkgever opgesteld ter zake van het ontslag van [eiseres] . Het ontslag dient niet alleen tegen een bedrijfseconomische achtergrond, maar ook vanuit persoonlijke onmin tussen mevrouw [medewerker 3] , de zus van de DGA van BSG, jegens [eiseres] te worden bezien. Het ontslag is daardoor ingegeven en gevoed, aldus [eiseres] . Met betrekking tot de aan het ontslag ten grondslag gelegde bedrijfseconomische omstandigheden stelt [eiseres] dat de economische teruggang van de onderneming van BSG berust op een eigen keuze van BSG en niet is ontstaan door enigerlei marktwerking. Er is bewust een negatief beeld van de onderneming geschetst, om [eiseres] te kunnen ontslaan. In dat verband verzoekt [eiseres] om extra aandacht te besteden aan de analyse van de jaarrekeningen van BSG, zoals uitgevoerd door Focus Accountancy op verzoek van [eiseres] . Ondanks de in de ontslagaanvraag geschetste bedrijfseconomische omstandigheden heeft BSG toch een nieuwe vacature doen uitgaan, die van financieel administratief medewerker. Deze functie vertoont veel gelijkenis met de voorheen door [eiseres] verrichte werkzaamheden. In de aanloop naar het ontslag is [eiseres] door BSG bovendien misleid. Na de herstelmelding per 1 september 2014 heeft BSG binnen een paar weken daarna al een ontslagvergunning voor haar aangevraagd. Er is druk op [eiseres] uitgeoefend om zich weer hersteld te melden. Als gevolg van de ontslagaanzegging heeft [eiseres] zich wederom ziek moeten melden. Er was in dezen sprake van een vooropgezet plan om haar te kunnen ontslaan. BSG heeft nagelaten om haar re-integratieverplichtingen jegens [eiseres] na te komen. Er is geen plan van aanpak opgesteld, geen re-integratieverslag bij UWV ingediend én er is bij UWV geen melding ex artikel 38 lid 2 ZW gedaan dat [eiseres] ziek uit dienst trad. Vanwege het verzuim om [eiseres] ziek uit dienst te melden heeft [eiseres] ernstige financiële schade geleden. Ten slotte heeft BSG geen gevolg gegeven aan het advies van de bedrijfsarts om maatschappelijk werk voor [eiseres] in te schakelen. [eiseres] is door het ontslag financieel hard getroffen. Zij heeft een enorme inkomstenderving geleden en, gezien haar leeftijd, een slecht toekomstperspectief op de arbeidsmarkt.
4.15.
BSG betwist dat sprake is van een kennelijk onredelijk ontslag. Er is door BSG geen valse of voorgewende reden aan het ontslag ten grondslag gelegd. Er was aantoonbaar sprake van bedrijfseconomische en -organisatorische redenen om het dienstverband te moeten beëindigen. Er was onvoldoende werk voor [eiseres] meer voorhanden na beëindiging van de SLA door DPS per 1 november 2014. De financiële positie van BSG liet bovendien te wensen over. Het ontslag van [eiseres] was niet ingegeven door persoonlijke onmin, welk verwijt door [eiseres] overigens ook niet nader is onderbouwd. BSG betwist de financiële analyse van de door [eiseres] ingeschakelde accountant. Deze analyse wordt bovendien gemotiveerd weerlegd door een analyse van de eigen accountant van BSG. BSG verwijst ten aanzien van de bedrijfseconomische- en organisatorische redenen voor het ontslag ook naar de overwegingen daaromtrent in de beslissing van UWV Werkbedrijf. Van misleiding van [eiseres] in de fase voorafgaand aan de ontslagaanzegging is geen sprake geweest. Evenmin is er druk op haar uitgeoefend door BSG om zich weer hersteld te melden. BSG wijst er in dit verband op dat [eiseres] door de bedrijfsarts per
1 september 2014 volledig arbeidsgeschikt werd geacht. Ten tijde van het indienen van de ontslagaanvraag was [eiseres] niet arbeidsongeschikt. De
daaropvolgendeziekmelding van [eiseres] werd door de ontslagaanzegging als zodanig veroorzaakt. BSG bestrijdt dat zij in strijd heeft gehandeld met de op haar als werkgever rustende re-integratieverplichtingen. Er bestond geen aanleiding om in afwachting van de uitkomst van de ontslagvergunningsprocedure bij UWV Werkbedrijf de re-integratie van [eiseres] ter hand te nemen. Dit klemde te meer, nu de bedrijfsarts een periode van een week of zes had geadviseerd waarin er géén contact tussen partijen moest zijn. Vanwege dit advies en het feit dat de arbeidsovereenkomst na het doorlopen van de ontslagvergunningsprocedure is opgezegd, is het niet tot verdere re-integratie inspanningen gekomen. Beide partijen hadden daar toen ook vrede mee. Zijdens [eiseres] is ook niet aangedrongen op het ter hand nemen van de re-integratie. BSG erkent overigens dat zij heeft verzuimd om [eiseres] ziek uit dienst te melden bij het UWV. Op verzoek van het UWV heeft BSG dit op 26 februari 2015 alsnog gedaan. Vervolgens is er aan [eiseres] , direct aansluitend op haar dienstverband, per
2 februari 2015 een ZW-uitkering toegekend. Enige schade ter zake is derhalve niet geleden. De vacante functie waaraan [eiseres] refereert, was niet te vergelijken met de eerder door haar uitgeoefende functie. De nadelige gevolgen van het ontslag zijn door [eiseres] niet voldoende concreet onderbouwd. Weliswaar verwijst [eiseres] naar de "gezichtspuntencatalogus", maar zij laat na om een en ander nader in te vullen. Ten aanzien van de door [eiseres] gevorderde schadevergoeding is BSG van mening dat deze "kant noch wal raakt". In kennelijk onredelijk ontslag procedures wordt de kantonrechtersformule niet toegepast. Voor de daarnaast gevorderde schadevergoeding voor de te verwachten duur van de werkloosheid is geen plaats. Een arbeidsovereenkomst is geen inkomensverzekering, aldus BSG. De aan deze schadevergoeding ten grondslag gelegde berekening is ook niet juist. In de gevorderde schadevergoeding wordt ook geen rekening gehouden met de door [eiseres] ontvangen ZW-/WW-uitkering. Ten slotte is de gevorderde immateriële schadevergoeding nergens op gebaseerd. Het bestaan (en de hoogte) van zodanige schade is niet aangetoond. Voor immateriële schade is een kennelijk onredelijk ontslag procedure ook geen plaats.
4.16.
De kantonrechter stelt bij zijn beoordeling het navolgende voorop. Ingevolge artikel 7:681 lid 1 BW kan de rechter, indien één van de partijen de arbeidsovereenkomst, al dan niet met inachtneming van de voor opzegging geldende bepalingen, kennelijk onredelijk opzegt, aan de wederpartij een schadevergoeding toekennen. Eerst indien het ontslag kennelijk onredelijk wordt geoordeeld, komt een schadevergoeding aan de orde. De enkele omstandigheid dat de werkgever de werknemer geen vergoeding heeft betaald ter gelegenheid van diens ontslag, maakt het ontslag nog niet kennelijk onredelijk. Ook dan hangt het af van alle door de rechter vast te stellen omstandigheden, of voldaan is aan de in de wet neergelegde maatstaf dat het ontslag is gegeven in strijd met algemeen aanvaarde normen van goed werkgeverschap.
Valse/voorgewende reden
4.17.
De kantonrechter begrijpt het betoog van [eiseres] over het ontbreken van bedrijfseconomische/organisatorische redenen voor het ontslag aldus, dat er sprake is geweest van een ontslag onder opgave van een valse of voorgewende reden, als bedoeld in artikel 7:681 lid 2 sub a BW.
4.18.
Dienaangaande wordt het volgende overwogen. Een valse reden is een reden die niet bestaat (vgl. HR 18 juni 1999, NJ 2000, 31). Een voorgewende reden is een reden die weliswaar bestaat, maar die slechts wordt aangevoerd om een andere reden, die in werkelijkheid heeft voorgezeten, te camoufleren. De werknemer dient te stellen en bij betwisting te bewijzen dat de reden voor ontslag vals of voorgewend is (vgl. HR 23 juni 2006, JAR 2006, 173).
4.19.
De kantonrechter stelt vast dat de (in de procedure bij UWV Werkbedrijf) aangevoerde reden voor het ontslag van [eiseres] de verslechterde financiële positie van de onderneming, in samenhang bezien met teruglopende werkzaamheden op het secretariaat was. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft BSG, mede aan de hand van de overgelegde cijfers over de boekjaren 2011 t/m 2013 en de cijfers t/m juli 2014 voldoende onderbouwd dat de bedrijfseconomische positie van de onderneming in deze periode aanmerkelijk is verslechterd. Uit genoemde cijfers volgt (i) dat de omzet en de brutomarge van BSG al enkele jaren dalende waren, (ii) het bedrijfsresultaat
- met uitzondering van het jaar 2012 - al enkele jaren, indien rekening wordt gehouden met de door DPS jaarlijks betaalde vergoeding voor verrichte diensten, marginaal dan wel verliesgevend was. Voorts heeft BSG voldoende onderbouwd dat er sprake was van een structurele vermindering van secretariaatswerkzaamheden, vanwege de beëindiging van de SLA met BSG door DPS. De door [eiseres] in het geding gebrachte verklaring van haar accountant over de financiële positie van BSG, brengt de kantonrechter niet tot een ander oordeel in dezen. Deze verklaring is bovendien gemotiveerd weerlegd door de verklaring van de accountant van BSG. Ook overigens heeft [eiseres] onvoldoende gesteld ter onderbouwing van een valse reden voor het ontslag.
4.20.
[eiseres] heeft voorts aangevoerd dat de werkelijke reden voor het ontslag was gelegen in persoonlijke animositeit van haar collega mevrouw [medewerker 3] , de zuster van de DGA van BSG. Dit verwijt is door haar echter niet behoorlijk onderbouwd en is bovendien uitdrukkelijk door BSG betwist.
4.21.
Nu [eiseres] haar stellingen in dezen onvoldoende heeft onderbouwd, is bewijslevering ter zake een valse of voorgewende reden voor het ontslag niet aan de orde. Aldus is in rechte niet komen vast te staan dat er sprake is geweest van een valse of voorgewende reden voor het ontslag. Voor zover de vorderingen uit hoofde van kennelijk onredelijk ontslag hierop gebaseerd zijn, falen zij.
Misleiding
4.22.
Wanneer een ontslagvergunning door misleiding is verkregen, kan de opzegging om die reden kennelijk onredelijk zijn (vgl. HR 3 december 1999, JAR 2000, 18).
4.23.
Naar het oordeel van de kantonrechter heeft [eiseres] onvoldoende gesteld, om te kunnen concluderen dat zij in de aanloop naar de ontslagvergunningsprocedure is misleid. Het enkele feit dat er binnen een aantal weken na de volledige herstelmelding van [eiseres] per 1 september 2014 een aanvraag voor een ontslagvergunning in verband met de voorgenomen opzegging van haar dienstverband de deur is uitgegaan, brengt niet met zich dat [eiseres] door BSG zou zijn misleid. [eiseres] stelt weliswaar dat zij ten tijde van de ontslagaanvraag nog niet volledig zou zijn hersteld, maar die stelling wordt niet geschraagd door enig document van de zijde van de bedrijfsarts, waaruit dit zou kunnen blijken. Integendeel, volgens de periodieke evaluatie van de bedrijfsarts d.d. 1 augustus 2014 was [eiseres] per 18 augustus 2014 weer 100% arbeidsgeschikt. [eiseres] meldt zelf bovendien in een e-mail aan BSG van 29 augustus 2014, dat zij per 1 september 2014 weer beter kan worden gemeld. Dat [eiseres] door BSG onder druk zou zijn gezet om zich hersteld te melden, blijkt bovendien uit niets. Van enig vooropgezet plan om [eiseres] snel na haar herstelmelding te (kunnen) ontslaan is evenmin gebleken.
Gevolgencriterium
4.24.
Een ontslag kan onder meer kennelijk onredelijk worden geacht, wanneer, mede in aanmerking genomen de voor de werknemer getroffen voorzieningen en de voor hem/haar bestaande mogelijkheden om ander passend werk te vinden, de gevolgen van de opzegging voor hem/haar te ernstig zijn in vergelijking met het belang van de werkgever bij de opzegging. Bij de beoordeling van die vraag dient de rechter alle omstandigheden van het geval ten tijde van het ontslag in aanmerking te nemen (vgl. HR 27 november 2009, JAR 2009, 305).
4.25.
Hierbij kunnen in een geval als het onderhavige onder meer de hierna genoemde gezichtspunten een rol spelen:
1. Algemeen: dienstverband en opzegging
- opzeggingsgrond: risicosfeer werkgever/werknemer;
- de noodzaak voor de werkgever het dienstverband te beëindigen;
- de duur van het dienstverband;
- de leeftijd van de werknemer bij einde dienstverband;
- de wijze van functioneren van de werknemer;
- de door de werkgever bij de werknemer gewekte verwachtingen;
- de financiële positie van de werkgever;
- ingeval van een arbeidsconflict: pogingen van partijen om een oplossing te bereiken ter vermijding van een ontslag;
- bij arbeidsongeschiktheid zijn specifieke omstandigheden:
o de relatie tussen de arbeidsongeschiktheid en het werk ;
o de verwijtbaarheid van de werkgever ten aanzien van de arbeidsongeschiktheid;
o de aard, de duur en de mate van de arbeidsongeschiktheid (kansen op (volledig) herstel);
o de opstelling van de werkgever ten aanzien van de arbeidsongeschiktheid, met name voor wat betreft de reïntegratie;
o de inspanningen van de werknemer ten behoeve van zijn reïntegratie;
o de geboden financiële compensatie tijdens de arbeidsongeschiktheid (bijvoorbeeld aanvulling loon, lengte van het dienstverband na intreden arbeidsongeschiktheid).
2. Ander (passend) werk
- de inspanningen van de werkgever en de werknemer om binnen de onderneming van de werkgever ander (passend) werk te vinden (bijvoorbeeld door om- of bijscholing);
- flexibiliteit van de werkgever/werknemer ;
- de kansen van de werknemer op het vinden van ander (passend) werk (waarbij opleiding, arbeidsverleden, leeftijd, arbeidsongeschiktheid en medische beperkingen een rol kunnen spelen);
- de inspanningen van de werknemer om elders (passend) werk te vinden (bijvoorbeeld outplacement);
- vrijstelling van werkzaamheden gedurende de (opzeg)termijn.
3. Financiële gevolgen van een opzegging
- de financiële positie waarin de werknemer is komen te verkeren, waarbij van belang kunnen zijn eventuele inkomsten op grond van sociale wetgeving en eventuele pensioenschade.
4. Getroffen voorzieningen en financiële compensatie
- reeds aangeboden/betaalde vergoeding;
- vooraf individueel overeengekomen afvloeiingsregeling;
- sociaal plan (eenzijdig opgesteld of overeengekomen met vakorganisaties of ondernemingsraad.
4.26.
Wanneer de hiervoor genoemde omstandigheden worden toegepast op het onderhavige ontslag, ontstaat het volgende beeld.
A. De arbeidsovereenkomst is opgezegd vanwege een reden die volledig in de risicosfeer van BSG ligt, te weten een bedrijfseconomische/-organisatorische noodzaak. Zoals hiervoor reeds is overwogen, was die noodzaak er overigens daadwerkelijk. Gesteld noch anderszins gebleken is dat [eiseres] niet naar behoren zou hebben gefunctioneerd gedurende het dienstverband. Het dienstverband heeft circa zes jaar geduurd. Ten tijde van de einddatum van het dienstverband (1 februari 2015) was [eiseres] 56 jaar oud, waarmee zij op de arbeidsmarkt als "oudere werknemer" kan worden aangemerkt.
B. Niet gesteld noch anderszins is gebleken dat het ontslag van [eiseres] ingegeven was door haar (voorafgaande) arbeidsongeschiktheid. Van een relatie tussen de uitgevoerde werkzaamheden bij BSG en de arbeidsongeschiktheid is niet gebleken. Op grond van artikel 7:658a lid 1 jo. lid 2 BW dient de werkgever de re-integratie van een arbeidsongeschikte werknemer binnen de onderneming te bevorderen, opdat de werknemer in staat wordt gesteld de eigen of andere passende arbeid te verrichten. Uit hoofde van zijn re-integratietaak dient de werkgever, zo volgt uit het derde lid van genoemd wetsartikel, in overeenstemming met de werknemer een plan van aanpak voor de re-integratie op te stellen, welk plan met medewerking van de werknemer regelmatig dient te worden geëvalueerd en zo nodig bijgesteld. Tegen deze achtergrond overweegt de kantonrechter het volgende. [eiseres] heeft zich ná de ontslagaanzegging met ingang van 6 oktober 2014 ziek gemeld. Vervolgens is zij op 10 oktober 2014 door de bedrijfsarts gezien, die inachtneming van een "time-out" jegens [eiseres] tot en met 10 november 2014 adviseert. Tot en met laatstgenoemde datum kón er derhalve niet een plan van aanpak worden vastgesteld. Daarvoor was immers ook de medewerking van [eiseres] vereist en BSG moet juist enige weken afstand tot haar houden van de bedrijfsarts. Ná 10 november 2014 is er geen plan van aanpak voor de re-integratie opgesteld. Dat verzuim kan BSG naar het oordeel van de kantonrechter in zekere mate worden aangerekend. Tot aan de einddatum van het dienstverband (1 februari 2015) was zij gehouden om de re-integratie van [eiseres] , intern dan wel extern te bevorderen. Tevens blijkt niet dat BSG gevolg heeft gegeven aan de suggestie van de bedrijfsarts om maatschappelijk werk voor [eiseres] in te schakelen. Tegelijkertijd dient echter ook te worden bedacht dat [eiseres] zelf niet op re-integratie heeft aangedrongen. Ten slotte staat vast dat BSG aanvankelijk heeft nagelaten om [eiseres] ziek uit dienst te melden bij UWV. Dat verzuim heeft zij nadien echter hersteld. BSG heeft in dat verband onweersproken gesteld dat er vanaf de einddatum van het dienstverband een ZW-uitkering aan [eiseres] is betaald. Van enig concreet door [eiseres] geleden nadeel in dezen is daarmee niet gebleken.
C. Herplaatsing van [eiseres] binnen de organisatie van BSG na het vervallen van haar arbeidsplaats was, gelet op de geringe omvang van de onderneming van BSG, niet mogelijk. Uit de als productie 5 bij de conclusie van antwoord overgelegde stukken volgt dat BSG wel pogingen in het werk heeft gesteld om buiten de organisatie een baan voor [eiseres] te vinden. Hieruit blijkt dat BSG zowel Adbeco als DPS heeft benaderd met de vraag of er ruimte was binnen hun organisaties voor [eiseres] . Het rondvragen in eigen (zakelijke) kring naar vacatures is echter niet voldoende (vgl. gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 7 juli 2015, ECLI:NL:GHARL:2015:5052). Van de werkgever mogen meer inspanningen in dezen worden gevergd. Anders dan [eiseres] kennelijk meent, was BSG niet gehouden haar de vacante functie van financieel administratief medewerkster aan te bieden. Voldoende vast is komen te staan dat die functie inhoudelijk niet (voldoende) gelijk te stellen was aan de voorheen door [eiseres] beklede functie van Hoofd Secretariaat.
D. [eiseres] heeft weliswaar gesteld dat zij enorme financiële schade lijdt als gevolg van de opzegging van het dienstverband, maar zij heeft nagelaten om deze stelling concreet en specifiek - aan de hand van cijfers - nader te onderbouwen. Aldus heeft zij geen, althans onvoldoende inzicht in de gestelde financiële schade verschaft.
4.27.
Gelet op de (gevorderde) leeftijd van [eiseres] , haar positie op de arbeidsmarkt als oudere werkneemster, het functioneren van [eiseres] , de duur van het dienstverband, het feit dat de ontslaggrond geheel in de risicosfeer van BSG ligt, de vaststelling dat BSG in het kader van de re-integratie van [eiseres] een aantal steken heeft laten vallen (het niet opstellen van een plan van aanpak en het ondanks de suggestie van de bedrijfsarts niet inschakelen van maatschappelijk werk), alsmede de te geringe inspanning van BSG om naar ander werk voor [eiseres] om te zien, is de kantonrechter van oordeel dat dit ontslag, zonder in redelijkheid te treffen voorzieningen om de gevolgen van het ontslag enigszins te verzachten, kennelijk onredelijk is. Onder de hiervoor genoemde omstandigheden had van BSG als goed werkgever mogen worden verwacht dat zij enig "flankerend beleid" had getroffen ter verzachting van de schadelijke gevolgen van het ontslag voor [eiseres] (vgl. gerechtshof Leeuwarden, 2 november 2010, ECLI:NL:GHLEE:2010:BO4524). Hierbij had kunnen worden gedacht aan een tijdelijke aanvulling op een door [eiseres] na het ontslag te ontvangen uitkering of het bekostigen van een outplacementtraject. BSG heeft ook niet gesteld dat zij financieel gezien daartoe niet in staat was.
4.28.
Nu het ontslag kennelijk onredelijk wordt geoordeeld, dient thans een schadevergoeding te worden vastgesteld. Volgens HR 27 november 2009 (JAR 2009, 305) dient de hoogte van de toe te kennen vergoeding te worden gerelateerd aan de aard en ernst van het tekortschieten van de werkgever in zijn verplichting om als goed werkgever te handelen en aan de daaruit voortvloeiende
materiële en immateriëlenadelen van de werknemer. De schadevergoeding wegens kennelijk onredelijk ontslag dient als een genoegdoening ("pleister op de wonde") daarvoor te worden beschouwd. Bij het vaststellen van de schadevergoeding zijn de gewone regels omtrent begroting van schadevergoeding (artikel 6:97 BW) van toepassing. In laatstgenoemd arrest heeft de Hoge Raad ook bepaald dat de kantonrechtersformule bij de berekening van de schadevergoeding géén richtsnoer kan zijn. De afzonderlijk, op basis van díe kantonrechtersformule berekende en door [eiseres] gevorderde schadevergoeding dient dan ook te worden afgewezen. Voor het toekennen van, zoals [eiseres] kennelijk beoogt, een afzonderlijke immateriële schadevergoeding naast andere schadevergoedingen, bestaat naar het oordeel van de kantonrechter geen aanleiding. De vraag of aanspraak op een dergelijke schadevergoeding bestaat, dient te worden beantwoord aan de hand van artikel 6:106 BW. Dat [eiseres] door het handelen van BSG in haar eer of goede naam is aangetast, is niet gebleken. Het gaat er dan ook om of zij op andere wijze in haar persoon is aangetast, bijvoorbeeld indien er door toedoen van BSG geestelijk letsel bij [eiseres] is ontstaan. Dat is in dezen gesteld noch gebleken. Voor het ontstaan van geestelijk letsel is in beginsel noodzakelijk dat een psychiatrisch ziektebeeld is ontstaan. Het bestaan van (sterke) gevoelens van onvrede, onbehagen en/of ongenoegen is niet voldoende (HR 21 februari 1997, NJ 1999, 145 en gerechtshof Leeuwarden, 12 december 2011, ECLI:NL:GHLEE:2011:BU8212).
4.29.
Bij het begroten van het bedrag aan vergoeding dat aan [eiseres] toekomt slaat de kantonrechter in het bijzonder acht op de omstandigheden die hem tot het oordeel over de kennelijke onredelijkheid van het ontslag hebben geleid. Dat bedrag moet in overeenstemming zijn met de aard en ernst van de aan BSG verweten tekortkoming.
Met inachtneming van het voorgaande, begroot de kantonrechter de schadevergoeding op een bedrag van € 5.000,-. De meer of anders gevorderde (materiële) schadevergoeding wordt afgewezen.
Proceskosten
4.3
Gelet op de uitkomst van de procedure ziet de kantonrechter aanleiding om de proceskosten tussen partijen te compenseren, in dier voege dat iedere partij de eigen kosten draagt.
BESLISSING
De kantonrechter:
5.1.
verklaart voor recht dat het per 1 februari 2015 aan [eiseres] gegeven ontslag kennelijk onredelijk is;
5.2.
veroordeelt BSG deswege tot betaling aan [eiseres] van een schadevergoeding ten bedrage van € 5.000,-, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
5.3.
verklaart het vonnis voor wat betreft de veroordeling sub 5.2. uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.5.
wijst af al het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door de kantonrechter mr. G.J.J. Smits en in het openbaar uitgesproken op 11 augustus 2015.
typ/conc: 744/MP
coll: