Uitspraak
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
1.De procedure
2.De feiten
werkhervatting op de korte termijndat bij een volledige werkhervatting op de korte termijn een 'Plan van Aanpak' niet nodig is. Ten slotte verzoekt de bedrijfsarts de werkgever toestemming te verlenen voor interventie door bedrijfsmaatschappelijk werk.
3.Het geschil
4.De beoordeling van het geschil
omtrent die rechtsverhoudingeen verklaring voor recht uitspreken, in een zogeheten declaratoir vonnis. Een dergelijke vordering strekt er (uitsluitend) toe om het
bestaan van een rechtsverhoudingvast te stellen (HR 30 maart 1951, NJ 1952, 29 en HR 27 juni 1986, NJ 1987, 354). Daarmee wordt een declaratoir oordeel gegeven over wat rechtens is tussen betrokkenen in een bepaalde situatie. De in dezen door [eiseres] gevorderde verklaring voor recht ziet echter niet op het vaststellen van (de inhoud van) een - in geschil zijnde - rechtsverhouding tussen partijen en valt dan ook buiten de reikwijdte van voornoemde wetsbepaling. De vordering zal dan ook reeds daarom worden afgewezen.
rechtsverhoudingin een bepaalde situatie, gelijk hiervoor in r.o. 4.3. is overwogen. Hetgeen daar is overwogen, dient als op deze plaats herhaald en ingelast te worden beschouwd. Ten tweede omdat de vordering van [eiseres] vernietiging van de beslissing van UWV Werkbedrijf beoogt, terwijl hoger beroep tegen een dergelijk, bestuursrechtelijk besluit uitdrukkelijk is uitgesloten in daarop van toepassing zijnde procesrecht (art. 8:5 lid 1 Awb jo. art. 1 Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak en art. 6 lid 10 BBA). In arbeidsrechtelijke zin is tegen een, met gebruikmaking van een afgegeven ontslagvergunning, gedane opzegging van de arbeidsovereenkomst slechts een procedure uit hoofde van kennelijk onredelijk ontslag - ex artikel 7:681 BW - tegen de voormalige werkgever mogelijk. De inhoud van de beslissing van UWV Werkbedrijf kan derhalve niet in rechte worden aangevochten in deze procedure.
daaropvolgendeziekmelding van [eiseres] werd door de ontslagaanzegging als zodanig veroorzaakt. BSG bestrijdt dat zij in strijd heeft gehandeld met de op haar als werkgever rustende re-integratieverplichtingen. Er bestond geen aanleiding om in afwachting van de uitkomst van de ontslagvergunningsprocedure bij UWV Werkbedrijf de re-integratie van [eiseres] ter hand te nemen. Dit klemde te meer, nu de bedrijfsarts een periode van een week of zes had geadviseerd waarin er géén contact tussen partijen moest zijn. Vanwege dit advies en het feit dat de arbeidsovereenkomst na het doorlopen van de ontslagvergunningsprocedure is opgezegd, is het niet tot verdere re-integratie inspanningen gekomen. Beide partijen hadden daar toen ook vrede mee. Zijdens [eiseres] is ook niet aangedrongen op het ter hand nemen van de re-integratie. BSG erkent overigens dat zij heeft verzuimd om [eiseres] ziek uit dienst te melden bij het UWV. Op verzoek van het UWV heeft BSG dit op 26 februari 2015 alsnog gedaan. Vervolgens is er aan [eiseres] , direct aansluitend op haar dienstverband, per
materiële en immateriëlenadelen van de werknemer. De schadevergoeding wegens kennelijk onredelijk ontslag dient als een genoegdoening ("pleister op de wonde") daarvoor te worden beschouwd. Bij het vaststellen van de schadevergoeding zijn de gewone regels omtrent begroting van schadevergoeding (artikel 6:97 BW) van toepassing. In laatstgenoemd arrest heeft de Hoge Raad ook bepaald dat de kantonrechtersformule bij de berekening van de schadevergoeding géén richtsnoer kan zijn. De afzonderlijk, op basis van díe kantonrechtersformule berekende en door [eiseres] gevorderde schadevergoeding dient dan ook te worden afgewezen. Voor het toekennen van, zoals [eiseres] kennelijk beoogt, een afzonderlijke immateriële schadevergoeding naast andere schadevergoedingen, bestaat naar het oordeel van de kantonrechter geen aanleiding. De vraag of aanspraak op een dergelijke schadevergoeding bestaat, dient te worden beantwoord aan de hand van artikel 6:106 BW. Dat [eiseres] door het handelen van BSG in haar eer of goede naam is aangetast, is niet gebleken. Het gaat er dan ook om of zij op andere wijze in haar persoon is aangetast, bijvoorbeeld indien er door toedoen van BSG geestelijk letsel bij [eiseres] is ontstaan. Dat is in dezen gesteld noch gebleken. Voor het ontstaan van geestelijk letsel is in beginsel noodzakelijk dat een psychiatrisch ziektebeeld is ontstaan. Het bestaan van (sterke) gevoelens van onvrede, onbehagen en/of ongenoegen is niet voldoende (HR 21 februari 1997, NJ 1999, 145 en gerechtshof Leeuwarden, 12 december 2011, ECLI:NL:GHLEE:2011:BU8212).