ECLI:NL:RBNNE:2015:3949

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
13 mei 2015
Publicatiedatum
13 augustus 2015
Zaaknummer
C18/156106/PR RK 15-230
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van rechter wegens vermeende vooringenomenheid tijdens bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft verzoeker op 17 april 2015 een wrakingsverzoek ingediend tegen mr. K. Wentholt, de rechter die een bestuursrechtelijke procedure behandelde. Verzoeker was niet aanwezig op de zitting van 16 maart 2015, waar zijn gemachtigde wel aanwezig was. Tijdens deze zitting heeft de rechter opmerkingen gemaakt die verzoeker als ongepast en vooringenomen beschouwde. Verzoeker stelde dat de rechter een richtinggevende uitspraak deed zonder dat de gemeente dit had voorgesteld, wat volgens hem de rechtsgang belemmerde en geen eerlijk proces garandeerde. Mr. Wentholt heeft het wrakingsverzoek betwist en aangegeven dat verzoeker geen aanleiding had gezien om ter zitting een wrakingsverzoek in te dienen.

De wrakingskamer, bestaande uit mr. M. Griffioen, mr. F. de Jong en mr. P.G. Wijtsma, heeft op 6 mei 2015 de zaak behandeld. De rechtbank overweegt dat een rechter vermoed wordt onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit tegenspreken. De rechtbank concludeert dat er geen feiten of omstandigheden zijn die wijzen op vooringenomenheid van de gewraakte rechter. De opmerkingen van de rechter tijdens de zitting zijn niet als partijdig of vooringenomen beoordeeld, en de rechtbank wijst het wrakingsverzoek af. De hoofdzaak zal worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Meervoudige wrakingskamer
Zittingsplaats Groningen
zaaknummer / rekestnummer: C/18/156106 / PR RK 15-230
Beslissing van 29 mei 2015
op het verzoek van
[naam],
wonende te [woonplaats 1] ,
verzoeker,
verschenen in persoon.

1.De procedure

1.1.
Bij brief van 17 april 2015 heeft verzoeker het verzoek tot wraking ingediend van
mr. K. Wentholt als rechter die de bestuursrechtelijke procedure met registratienummer LEE 14 / 5499 WWB behandelt.
Mr. Wentholt heeft aangegeven niet te berusten in het wrakingsverzoek.
1.2.
Hierop is een wrakingskamer geformeerd, bestaande uit mr. M. Griffioen,
mr. F. de Jong en mr. P.G. Wijtsma.
Op 6 mei 2015 is het verzoek ter zitting behandeld door de wrakingskamer.
1.3.
Ter zitting heeft verzoeker het wrakingsverzoek toegelicht.
Mr. Wentholt heeft haar standpunt schriftelijk toegelicht en is niet ter zitting verschenen.
Het College van burgemeester en wethouders van de gemeente De Friese Meren, het bestuursorgaan inzake de vorengenoemde bestuursrechtelijke procedure, is in de gelegenheid gesteld ter zitting aanwezig te zijn. Het bestuursorgaan heeft daarvan geen gebruik gemaakt.

2.Het standpunt van verzoeker

Aan het wrakingsverzoek heeft verzoeker – verkort en zakelijk weergegeven – het volgende ten grondslag gelegd.
Door een verplaatsing van de zitting in de bestuursrechtelijke procedure kon verzoeker op de zitting van 16 maart 2015 niet aanwezig zijn. Zijn gemachtigde mr.dr. K. Faber is daarbij wel verschenen.
Bij e-mail heeft de gemachtigde het volgende aan hem medegedeeld:
‘De rechter heeft ter zitting het volgende vastgesteld/medegedeeld aan partijen:
- De rechter is van oordeel dat er geen sprake is van een kostgangerrelatie.
- Met terugwerkende kracht bijstand krijgen is een groot probleem.
- Doordat niet meteen aan de gemeente is medegedeeld dat ik in Lemmer woonde bij kostgever is volgens de rechter sprake van schending van de inlichtingenplicht. Of de gemeente hierdoor is benadeeld is niet bekend.
De rechter vond het niet nodig dat ik en de gemeente elkaar met allerlei procedures gaan bezighouden. Zij stelde daarom voor om mij en de gemeente om deze procedure (en de procedure omtrent de aanvulling op de uitkering) in te trekken, tegenover de toezegging van de gemeente om niets te doen met de schending van de inlichtingenplicht.’
Verzoeker heeft verder onder meer het volgende aangegeven:
‘ik ben erg teleurgesteld in stelling, houding en ongepaste sturing van de rechter (…..).
Door dat de rechter in deze richtinggevend uitspraken doet, zonder dat de gemeente hiermee zelf is gekomen en te beïnvloed door te zinspelen: schending inlichtingenplicht en fraude door mijn kostgever. (…..) [met] deze onterechte vooringenomen verdachtmaking [wordt] een ongefundeerde richting gegeven en daarmee wordt onder meer een correcte rechtsgang belemmerd en is geen sprake van een eerlijk proces. Van een neutrale rechter is hier geen sprake.’

3.Het standpunt van mr. Wentholt

In de schriftelijke toelichting heeft mr. Wentholt onder meer het volgende aangegeven:
‘ [verzoeker] was niet aanwezig ter zitting van 16 maart 2015. De zaak is behandeld in
aanwezigheid van zijn gemachtigde. Zijn gemachtigde heeft ingestemd met een schorsing van het onderzoek ter zitting om te bezien of, mede gelet op de mededelingen van het
bestuursorgaan over vervolgprocedures, een oplossing anders dan het doen van uitspraak in de voorliggende zaak tot de mogelijkheden behoorde. Zijn gemachtigde heeft in de behandeling ter zitting geen aanleiding gezien een wrakingsverzoek in te dienen.
Tussen het moment van schorsing van het onderzoek ter zitting en de indiening van het wrakingsverzoek heb ik geen proceshandelingen verricht. Het enige dat na de schorsing ter
zitting in dit dossier is gebeurd, is dat de brieven die na de zitting zijn ingekomen van het
bestuursorgaan, van de gemachtigde van [verzoeker] (waaronder de mededeling dat zij niet langer optreedt als zijn gemachtigde) en van [verzoeker] zelf, zijn doorgestuurd naar de andere partij.
Nu de gemachtigde van [verzoeker] mij ter zitting niet heeft gewraakt en nadien geen
proceshandelingen zijn verricht, hoef ik naar mijn mening verder niet inhoudelijk in te gaan
op het wrakingsverzoek.
4. Beoordeling
4.1.
Ingevolge artikel 8:15 Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan op verzoek van een partij elk van de rechters die een zaak behandelen, worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
4.2.
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter dient uitgangspunt te zijn dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een rechtzoekende een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij een rechtzoekende dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. Daarbij kan rekening worden gehouden met de uiterlijke schijn. Het enkele subjectieve oordeel van verzoeker is niet doorslaggevend.
4.3.
De rechtbank overweegt dat uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting geen feiten of omstandigheden zijn gebleken waaruit kan worden geconcludeerd tot vooringenomenheid aan de zijde van de gewraakte rechter.
4.4.
Uit hetgeen beide partijen naar voren hebben gebracht, volgt in ieder geval dat de rechter op de zitting van 16 maart 2015 heeft getracht in der minne een oplossing van het geschil tot stand te doen komen, in welk verband een schorsing van het onderzoek ter zitting is voorgesteld waarmee de gemachtigde van verzoeker en de gemeente hebben ingestemd.
4.5.
In het algemeen moet de rechter tijdens de mondelinge behandeling een zekere mate van vrijheid worden gegeven bij de voorlopige beoordeling van de overgelegde stukken en de aangevoerde argumenten, waarbij het niet getuigt van partijdigheid of vooringenomenheid als die stukken en argumenten – bij wijze van voorlopig oordeel – kwalitatief worden beoordeeld. Dat geldt zeker indien de rechter pogingen in het werk stelt een oplossing in de voorliggende zaak te bereiken anders dan het doen van een uitspraak.
4.6.
Naar het oordeel van de rechtbank gaan de door verzoeker aangehaalde mededelingen van de rechter – zoals onder 2. is vermeld – de zojuist bedoelde vrijheid van de rechter niet te buiten.
Dit geldt ook voor zover deze mededelingen de inlichtingenplicht van de kostgever betroffen, ook al was deze inlichtingenplicht strikt genomen geen onderwerp van geschil tussen verzoeker en de gemeente.
4.7.
Voor zover verzoeker door de verwijzing naar artikel 365 Sr. heeft willen aanvoeren dat de rechter dwang heeft uitgeoefend teneinde partijen te bewegen in te stemmen met een schorsing van de zitting, is de rechtbank van oordeel dat deze stelling niet nader – met objectieve, verifieerbare stukken – is onderbouwd, zodat daaraan verder geen betekenis wordt toegekend.
4.8.
Voor het overige heeft verzoeker ten aanzien van het verzoek tot wraking stellingen ingenomen die betrekking hebben op de inhoudelijke kant van het bestuursrechtelijke geschil, zoals de handelwijze van de gemeente in dezen waarnaar verzoeker heeft verwezen. Deze stellingen doen voor de beoordeling van het onderhavige wrakingsverzoek niet ter zake. De rechtbank zal daaraan verder dan ook voorbijgaan.
4.9.
Gelet op het vorenstaande is naar het oordeel van de rechtbank niet gebleken van uitzonderlijke omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat mr. Wentholt jegens verzoeker een vooringenomenheid koestert of waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
4.10.
Het verzoek tot wraking wordt dan ook afgewezen.

5.De beslissing

De rechtbank
- wijst het verzoek af;
- bepaalt dat de hoofdzaak (met registratienummer LEE 14 / 5499 WWB) wordt voortgezet in de stand waarin het zich ten tijde van het indienen van het verzoek tot wraking, bevond.
- beveelt onverwijlde mededeling van deze beslissing aan verzoeker, mr. Wentholt en het College van burgemeester en wethouders van de gemeente De Friese Meren.
Deze beschikking is gegeven door mr. M. Griffioen, voorzitter, mr. F. de Jong en
mr. P.G. Wijtsma en in het openbaar uitgesproken op 13 mei 2015.
js