ECLI:NL:RBNNE:2015:3613

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
3 juli 2015
Publicatiedatum
22 juli 2015
Zaaknummer
18.730010-15
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor overtreding van artikel 6 Wegenverkeerswet 1994 na verkeersongeval met zwaar lichamelijk letsel

Op 3 juli 2015 heeft de Rechtbank Noord-Nederland een man veroordeeld voor het overtreden van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, na een verkeersongeval op 24 september 2014 in Leeuwarden. De verdachte, bestuurder van een bedrijfsauto met aanhangwagen, heeft een bromfietser, [slachtoffer], zwaar lichamelijk letsel toegebracht door roekeloos en onvoorzichtig rijgedrag. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich onvoldoende had vergewist van de aanwezigheid van de bromfietser voordat hij rechtsaf wilde slaan. De rechtbank stelde vast dat de verdachte zich bewust was van de bromfietser, maar niet de nodige voorzichtigheid in acht nam bij het oversteken van het fietspad. De rechtbank legde de verdachte een taakstraf van 120 uren op, met een voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor de duur van zes maanden. De rechtbank overwoog dat de verdachte, als first-offender, zijn rijbewijs nodig had voor zijn werk als zzp'er in de tuinonderhoud.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18/730010-15
vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 3 juli 2015 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonadres] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 19 juni 2015.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. J. Houwink, advocaat te Leeuwarden.
Het openbaar ministerie werd ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. I. van Overbeeke.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 24 september 2014, te [pleegplaats] , in de gemeente Leeuwarden,
als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (bedrijfsauto met daaraan gekoppelde aanhangwagen), daarmede rijdende over de weg, de [naam weg 1] , zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, doordat verdachte roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk,
onvoorzichtig en/of onoplettend is geweest, aangezien verdachte, rijdende in zuidelijke richting, op rijbaan van die [naam weg 1] en gekomen (na)bij en/of ter hoogte van een voor, verdachte, rechts gelegen inrit, naar rechts is gaan afslaan, teneinde met dat door, hem, verdachte, bestuurde voertuig, die inrit op te rijden en waartoe hij, verdachte, een
- gezien zijn rijrichting - een rechts naast die rijbaan gelegen fietspad moest kruisen,
daarbij niet en/of in onvoldoende mate zich er van heeft vergewist, dat dit afslaan kon geschieden zonder overige weggebruikers te hinderen, immers heeft hij, verdachte, een bestuurder van bromfiets, die reed in zuidelijke richting, over dat naast de hoofdrijbaan van die [naam weg 1] gelegen fietspad, en die de plaats waar hij, verdachte, dat
fietspad en/of die inrit, wilde oprijden reeds (zeer) dicht was genaderd, niet de vrije doorgang verleend, immers is hij, verdachte, met dat door hem bestuurde voertuig dat fietspad opgereden, waardoor, in elk geval mede waardoor, een aanrijding of botsing tussen het door hem, verdachte, bestuurde voertuig en de hem, verdachte, over dat fietspad achteropkomende bromfiets en/of de bestuurder van die bromfiets heeft plaatsgevonden, ten gevolge waarvan, in elk geval mede ten gevolge waarvan de bestuurder van die bromfiets, [slachtoffer] geheten, zwaar lichamelijk letsel te weten, vier gebroken ribben en/of zodanig (zwaar) lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan;
althans, indien ter zake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 24 september 2014, te [pleegplaats] , in de gemeente Leeuwarden,
als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (bedrijfsauto met daaraan gekoppelde aanhangwagen), daarmede rijdende over de weg, de [naam weg 1] , rijdende in zuidelijke richting, op rijbaan van die [naam weg 1] en gekomen (na)bij en/of ter hoogte van een voor, verdachte, rechts gelegen inrit, naar rechts is gaan afslaan, teneinde met dat door, hem, verdachte, bestuurde voertuig, die inrit op te rijden en waartoe hij, verdachte, een - gezien zijn rijrichting - een rechts naast die rijbaan gelegen fietspad moest kruisen, daarbij niet en/of in onvoldoende mate zich er van heeft vergewist, dat dit afslaan kon geschieden zonder overige weggebruikers te hinderen, immers heeft hij, verdachte, een bestuurder van bromfiets, die reed in zuidelijke richting, over dat naast de hoofdrijbaan van die [naam weg 1] gelegen fietspad, en die de plaats waar hij, verdachte, dat fietspad en/of die inrit, wilde oprijden reeds (zeer) dicht was genaderd,
niet de vrije doorgang verleend, immers is hij, verdachte, met dat door hem bestuurde voertuig dat fietspad opgereden, waardoor, in elk geval mede waardoor, een aanrijding of botsing tussen het door hem, verdachte, bestuurde voertuig en de hem, verdachte, over dat
fietspad achteropkomende bromfiets en/of de bestuurder van die bromfiets heeft plaatsgevonden door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd,
althans kon worden gehinderd.
In de tenlastelegging voorkomende schrijffouten of kennelijke misslagen worden verbeterd gelezen. De verdachte is hierdoor niet in zijn belangen geschaad.

Vordering officier van justitie

De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd:
- veroordeling voor het primair ten laste gelegde;
- oplegging van een geldboete van € 1.500,-- subsidiair 25 dagen vervangende hechtenis;
- oplegging van een voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van drie maanden met een proeftijd van twee jaren.

Beoordeling van het bewijs

Door de raadsman is vrijspraak voor het primair ten laste gelegde bepleit. De raadsman heeft hiertoe onder meer het volgende aangevoerd. Verdachte heeft de bromfietser aanvankelijk opgemerkt, maar dat was veel eerder dan het moment waarop verdachte is afgeslagen. Ten tijde van het afslaan heeft verdachte de bromfietser niet gezien. Hij had de bromfietser echter wel voorrang moeten verlenen en verdachte heeft derhalve één enkele verkeersfout gemaakt. De raadsman is van mening dat deze enkele inschattingsfout niet is aan te merken als aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend en dat derhalve niet kan worden bewezen dat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994.
De rechtbank overweegt het volgende.
Krachtens vaste rechtspraak van de Hoge Raad is voor het aannemen van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid of onachtzaamheid vereist. Het moet -kort gezegd- gaan om een min of meer grove of aanmerkelijke schuld. Hiervoor is meer nodig dan het veronachtzamen van de voorzichtigheid en de oplettendheid die van een normaal oplettende bestuurder mag worden verwacht. Een tijdelijke onoplettendheid in het verkeer is onvoldoende. De schuld moet blijken uit het geheel van gedragingen van verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval.
Niet valt in zijn algemeenheid aan te geven of één verkeersovertreding voldoende kan zijn voor de bewezenverklaring van aanmerkelijke onoplettendheid en/of onachtzaamheid. Daarvoor zijn verschillende factoren van belang, zoals de aard en de concrete ernst van de verkeersovertreding en de omstandigheden waaronder die overtreding is begaan. De ernst van de gevolgen van het met verkeersregels strijdig verkeersgedrag is niet redengevend (ECLI:NL:HR:2004:AO5822).
Uit de verklaring van verdachte ter terechtzitting en overige bewijsmiddelen blijkt het volgende. Verdachte heeft op de kruising [naam weg 2] met de [naam weg 1] te [pleegplaats] een bromfietser zien staan. Vervolgens is verdachte vanaf de [naam weg 2] met zijn voertuig, een Ford Transit met daaraan gekoppeld een zware aanhanger met daarop een bladerkorf, een voertuig van in totaal ongeveer 10 meter lang, de [naam weg 1] opgereden. Het was regenachtig weer. Na ongeveer 50 à 75 meter zag verdachte via zijn rechter buitenspiegel dat de bromfietser achter hem op het fietspad reed. De bromfietser reed in dezelfde richting als verdachte. Verdachte heeft zijn knipperlicht aangedaan en toen hij na 230 meter vanaf voornoemd kruispunt een inrit wilde oprijden - waarbij hij een busbaan en het fietspad waarop de bromfietser reed moest oversteken - is hij kort gestopt, heeft hij in zijn rechter buitenspiegel gekeken en hij heeft voor zich gekeken. Volgens verdachte heeft hij op dat moment de bromfietser niet gezien. Verdachte is vervolgens met zijn voertuig afgeslagen. Nadat verdachte de busbaan was overgestoken is hij gelijk doorgereden om het fietspad over te steken. Toen verdachte met de Ford Transit op het fietspad reed is de bromfietser op de rechter voorkant van de Ford Transit gebotst en is hij onder het voertuig van verdachte terechtgekomen.
Verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij rechtsaf wilde slaan en dat hij in zijn rechter spiegel keek. Hij zag op dat moment een scooter achter hem op het fietspad rijden. Hij heeft toen richting aangegeven. Hij zag dat de scooter op een dusdanige afstand achter hem reed dat hij daar gemakkelijk voor langs kon.
Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat verdachte in die verklaring bij de politie geen ander scenario geeft dan ter terechtzitting. De rechtbank is van mening dat de verklaring van verdachte bij de politie kan passen bij de verklaring van verdachte ter terechtzitting. Op het moment dat hij na 50 à 75 meter de bromfietser opmerkte heeft hij de inschatting gemaakt dat deze op een dusdanige afstand achter hem reed dat hij daar gemakkelijk voor langs kon. Dit sluit niet uit dat verdachte nabij de inrit nogmaals heeft gekeken en op dat moment de bromfietser niet heeft waargenomen.
Anders dan de raadsman is de rechtbank van oordeel dat de jurisprudentie met betrekking tot de momentane onoplettendheid in casu niet aan de orde is. Verdachte heeft de bromfietser namelijk op een eerder moment over het fietspad dat hij wilde oversteken zien rijden. Hij was zich bewust van de aanwezigheid van de bromfietser en heeft toen de inschatting gemaakt dat hij nog wel voor de bromfietser langs kon oversteken. Op het moment dat verdachte de busbaan wilde oversteken is hij kort gestopt en heeft hij opnieuw in zijn rechter buitenspiegel gekeken. Op dat moment zag verdachte de bromfietser niet. Uit de verkeersongevalsanalyse blijkt niet dat er sprake was van obstakels of omstandigheden die het zicht belemmerden. Wel had verdachte door de constructie van zijn voertuig beperkt zicht op de hem rechts van achteren naderende bromfietser. Voor dit zicht was de bestuurder, als gevolg van de dichte cabine, grotendeels afhankelijk van de rechter buitenspiegel. Tevens was sprake van regenachtig weer, waardoor naar het oordeel van de rechtbank het zicht minder zal zijn geweest.
De rechtbank is van oordeel dat op het moment dat verdachte de bromfietser niet meer waarnam, hij zich had moeten afvragen waar de bromfietser was gebleven. De weg die verdachte had afgelegd was nagenoeg recht zonder kruisende wegen (anders dan een inrit naar een bedrijf). Het was derhalve niet voor de hand liggend dat de bromfietser zich niet meer op het fietspad bevond.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte, terwijl hij zich bewust was van de aanwezigheid van de bromfietser, zich er onvoldoende van heeft vergewist dat deze niet meer aanwezig was toen hij wilde afslaan. Verdachte had zichzelf in de gelegenheid moeten stellen vast te stellen dat hij zonder gevaar te veroorzaken het fietspad kon oversteken. Verdachte is slechts kort gestopt en heeft toen in zijn rechter spiegel gekeken. Vervolgens heeft hij zijn zware voertuig in beweging gezet en is hij in één keer, zowel de busbaan als het fietspad, overgestoken. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij zo snel mogelijk de busbaan vrij wilde maken. Op het moment dat verdachte haaks op de busbaan reed moet hij, naar het oordeel van de rechtbank, een goed zicht op het fietspad hebben gehad en had hij de dicht genaderde bromfietser, die hij eerder al had waargenomen, in ieder geval ook op dat moment kunnen waarnemen. Van deze mogelijkheid heeft verdachte geen gebruik gemaakt en hij is gelijk doorgereden het fietspad op en is direct in botsing gekomen met de bromfietser.
Gelet op deze gedragingen onder deze omstandigheden acht de rechtbank bewezen dat verdachte aanmerkelijke onvoorzichtig heeft gehandeld. Er is derhalve sprake van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. De rechtbank heeft hierbij in aanmerking genomen dat verdachte deze onvoorzichtige handelingen heeft gepleegd, terwijl hij een zware combinatie van 10 meter lang bestuurde waarvan hij wist dat hij hiermee niet snel tot stilstand kon komen. Voorts heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat extra voorzichtigheid van de bestuurder mag worden verlangd wanneer met zo'n zware combinatie als verdachte bestuurde de rijbaan van zwakkere verkeersdeelnemers wordt gekruist. Tenslotte neemt de rechtbank daarbij in aanmerking dat verdachte ter terechtzitting heeft aangegeven dat hij ter plaatse bekend is en dat het een zeer lastige kruising is, omdat het verkeer van verschillende kanten kan komen.
Gelet op de voorgaande overwegingen acht de rechtbank bewezen dat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994.

Bewijsmiddelen

De rechtbank past bij de beoordeling van het ten laste gelegde de volgende bewijsmiddelen toe.
1.
De door verdachte op de terechtzitting van 19 juni 2015 afgelegde verklaring, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op 24 september 2015 reed ik met mijn bedrijfsauto, een Ford Transit, met daaraan gekoppeld een zware aanhanger met een bladerkorf erop, over de [naam weg 2] te [pleegplaats] . Ik kan met zo'n combinatie niet onverhoeds tot stilstand komen. Het was regenachtig weer. Bij de kruising met de [naam weg 1] moest ik voor de stoplichten wachten. Ik zag dat bij de stoplichten ook een bromfietser stond te wachten. Toen het licht groen werd ben ik linksaf de [naam weg 1] opgereden. Ik reed in zuidelijke richting en ik was op weg naar de inrit bij [adres] . Deze inrit is gelegen op een afstand van 230 meter vanaf de kruising waar ik vandaan kwam. Na een afstand van ongeveer 50 à 75 meter keek ik via mijn buitenspiegel rechtsachter mij. Ik zag dat de bromfietser achter mij reed in dezelfde richting, maar dan op het fietspad.
Ik was voornemens om rechtsaf te slaan en ik heb mijn knipperlicht vast aangedaan. Ik reed door en ik naderde de inrit die ik wilde inslaan. Ik heb daarom teruggeschakeld. Voor de afslag heb ik een fractie stil gestaan, omdat ik met mijn zware lading een scherpe bocht moest maken. Ik moest om de inrit in te rijden een busbaan en een fietspad oversteken. Ik ben ter plaatse bekend en ik heb in mijn rechter buitenspiegel gekeken en ik heb recht voor mij gekeken, omdat het verkeer daar van beide kanten komt. Dit maakt het een lastige afslag. Ik stond tijdens het kijken met mijn voertuig nog op mijn rijbaan in de rijrichting. Er stonden haaientanden voor de busbaan. De bussen hebben daar voorrang. Ik ben vervolgens rechtsaf richting de inrit gereden. Ik heb de busbaan overgestoken en ik ben gelijk doorgereden om het fietspad over te steken. Omdat ik met een zwaar voertuig van ongeveer 10 meter lang reed wilde ik zo snel mogelijk de busbaan oversteken en de inrit oprijden. Ik reed net op het fietspad, ik zal ongeveer een afstand van 4 meter hebben afgelegd vanaf stilstand, toen ik een luide klap hoorde. Ik heb op het fietspad iets geraakt. Ik heb vervolgens de koppeling ingetrapt en ik heb naar links gestuurd. Vervolgens ben ik tegen de muur van een woning tot stilstand gekomen. Ik ben uitgestapt en ik zag een bromfiets liggen. Deze was beschadigd. Ik hoorde iemand roepen van: "Hier ben ik". Dit geluid kwam onder mijn bedrijfsauto vandaan. Later bleek dat het bromfietsbestuurder, [slachtoffer] , was die onder mijn bedrijfsauto klem zat. Ik zag aan mijn voertuig dat ik de bromfiets met de rechter voorkant heb geraakt. Ik had de bromfietser toen ik het fietspad overstak voorrang moeten verlenen. Dit heb ik niet gedaan.
2.
De inhoud van een zaaksdossier, OPS-dossiernummer PL02GL 2014105675-1, gesloten op 25 november 2014, bestaande uit diverse processen-verbaal waaronder:
een ambtsedig proces-verbaal, nummer PL0200-2014105675-5, d.d. 24 september 2014 opgemaakt in wettelijke vorm een door daartoe bevoegde opsporingsambtenaar, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van verdachte:
Op 24 september 2014 op de [naam weg 1] wilde ik rechtsafslaan. Ik moet dan de busbaan en het fietspad oversteken. Ik keek in mijn rechterspiegel. Ik zag de scooter achter mij op het fietspad rijden. Ik heb richting aangegeven.
een ambtsedig proces-verbaal, nummer PL0200-2014105675-8, d.d. 30 september 2014 opgemaakt in wettelijke vorm door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van [slachtoffer] :
Op 24 september 2014 reed ik op mijn scooter uit de richting van [plaats] . Ik zag een bestelbus voor het stoplicht wachten. De bestelbus kwam uit de richting van de [naam weg 2] . Ik stond voor hetzelfde stoplicht, alleen dan op het fietspad. Ik heb de bestelbus laten passeren toen de lichten op groen gingen. Ik zag de bestelbus rijden en ik zag dat het knipperlicht rechts van de bestelbus aanging. Ik dacht toen nog: "Ik moet even opletten, wat gaat hij doen?" Ik zag de bestelbus de busbaan afslaan naar rechts. Ik keek op mijn kilometerteller en ik zag dat ik ongeveer 30 kilometer per uur reed. Ik dacht: "Hij zal wel stoppen". Ik zag dat de bestelbus het fietspad overstak. Ik remde en ik probeerde uit te wijken het voetpad op. Ik kon niet heel erg hard remmen in verband met het natte weer. Het uitwijken lukte niet en ik raakte de voorzijde bij het spatbord van de bestelbus. Toen ben ik onder de bus geraakt. Daar raakte ik klem.
2.3.
een geneeskundige verklaring, op 22 oktober 2014 opgemaakt en ondertekend door R.J. de Haan, chirurg, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als zijn/haar verklaring:
[slachtoffer] werd op 24 september 2014 opgenomen en onderzocht en ontslagen. Bij controle op 2 oktober 2014 blijkt van vier keer een ribfractuur. Hierop volgde een opname. Geschatte duur van de genezing is 12 weken.
een ambtsedig proces-verbaal, nummer PL0200-2014105675-1, d.d. 25 november 2014 opgemaakt in wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van [verbalisant] :
Op 14 november 2014 heb ik gesproken met [slachtoffer] . Ik hoorde hem zeggen dat hij veel lichamelijke klachten heeft overgehouden aan het ongeval. [slachtoffer] gaf aan de hele dag op bed te liggen. [slachtoffer] heeft pijnlijke ribben. [slachtoffer] gaf aan van beroep brugwachter te zijn en sinds het ongeval in de ziektewet te zitten.
3.
een ambtsedig proces-verbaal Verkeersongevalsanalyse, nummer 240914.1030.2557, d.d.
31 oktober 2014 opgemaakt in wettelijke vorm door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van verbalisant:
De ongevalslocatie bevond zich op een recht of nagenoeg recht weggedeelte van de [naam weg 1] ter hoogte van de oprit naast [adres] . Voor zover ons bekend is geworden waren er ten tijde van het ongeval geen obstakels of omstandigheden welke het zicht belemmerden. De bestuurder van de bedrijfsauto had door de constructie van zijn voertuig beperkt zicht op de hem rechts van achteren naderende bromfietser. Voor dit zicht was de bestuurder grotendeels afhankelijk van de rechter buitenspiegel.

Redengeving bewezenverklaring

De rechtbank acht de hiervoor in de bewijsmiddelen genoemde feiten en omstandigheden redengevend voor hetgeen hierna bewezen zal worden verklaard en de rechtbank heeft op grond daarvan de overtuiging bekomen dat verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het primair ten laste gelegde bewezen, met dien verstande dat:
hij op 24 september 2014 te [pleegplaats] in de gemeente Leeuwarden, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, een bedrijfsauto met daaraan gekoppelde aanhangwagen, daarmee rijdende over de weg, de [naam weg 1] , zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, doordat verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig is geweest, aangezien verdachte, rijdende in zuidelijke richting, op rijbaan van die [naam weg 1] en gekomen ter hoogte van een voor, verdachte, rechts gelegen inrit, naar rechts is gaan afslaan, teneinde met dat door, hem, verdachte, bestuurde voertuig, die inrit op te rijden en waartoe hij, verdachte, een - gezien zijn rijrichting - een rechts naast die rijbaan gelegen fietspad moest kruisen, daarbij in onvoldoende mate zich ervan heeft vergewist, dat dit afslaan kon geschieden zonder overige weggebruikers te hinderen, immers heeft hij, verdachte, een bestuurder van bromfiets, die reed in zuidelijke richting, over dat naast de hoofdrijbaan van die [naam weg 1] gelegen fietspad, en die de plaats waar hij, verdachte, dat
fietspad en die inrit, wilde oprijden reeds dicht was genaderd,
niet de vrije doorgang verleend, immers is hij, verdachte, met dat door hem bestuurde voertuig dat fietspad opgereden, waardoor, een aanrijding of botsing tussen het door hem, verdachte, bestuurde voertuig en de hem, verdachte, over dat fietspad achteropkomende bromfiets en de bestuurder van die bromfiets heeft plaatsgevonden, ten gevolge waarvan de bestuurder van die bromfiets, [slachtoffer] geheten, zwaar lichamelijk letsel, te weten vier gebroken ribben, werd toegebracht en zodanig zwaar lichamelijk letsel dat daaruit verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan.
De verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
primair overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel werd toegebracht.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige schulduitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting, het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsman.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft een verkeersongeval veroorzaakt, ten gevolge waarvan een bromfietser vier gebroken ribben heeft opgelopen. Dit betreft zwaar lichamelijk letsel.
Tevens is daaruit verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden van het slachtoffer ontstaan. Verdachte reed met een zware combinatie door de bebouwde kom van [pleegplaats] . Hij is op een gegeven moment met dit voertuig een inrit opgereden waarvoor hij onder meer een fietspad moest oversteken. Hij heeft nagelaten de bromfietser, die hij op een eerder moment wel had gezien, voorrang te verlenen. Hierdoor is het verkeersongeval ontstaan en verdachte kan worden verweten dat hij aanmerkelijk onvoorzichtig heeft gereden. Uit de ter terechtzitting door het slachtoffer voorgelezen slachtofferverklaring blijkt dat het slachtoffer zowel lichamelijk als geestelijk nog steeds niet hersteld is en dat het de vraag is of dit ooit zal gebeuren. Dit alles heeft een enorme impact op het slachtoffer en zijn partner.
Uit de justitiële documentatie van verdachte blijkt dat hij nog nooit eerder met justitie in aanraking is geweest.
Verdachte heeft ter terechtzitting aangevoerd dat hij ter aanvulling van zijn pensioen als zzp-er werkzaam is. Verdachte heeft een bedrijf in tuinonderhoud en hij is hiervoor afhankelijk van zijn rijbewijs.
De inkomsten die hij uit dit bedrijf genereert zijn nodig om zijn gezin te onderhouden.
De rechtbank zal bij het bepalen van de strafmaat de oriëntatiepunten van het LOVS als uitgangspunt nemen en -anders dan de officier van justitie- rekening houden met het zware lichamelijk letsel dat het slachtoffer is toegebracht. De rechtbank zal verdachte een taakstraf opleggen en een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van zes maanden. Volgens voornoemde oriëntatiepunten dient deze ontzegging onvoorwaardelijk te worden opgelegd. Gelet echter op de omstandigheid dat verdachte first-offender is en hij zijn rijbewijs nodig heeft bij de uitoefening van zijn bedrijf, zal de rechtbank voornoemde ontzegging geheel voorwaardelijk opleggen. Daarin ziet de rechtbank echter wel reden om aan verdachte een hogere taakstraf op te leggen dan in de oriëntatiepunten is genoemd. De rechtbank acht alles afwegend een taakstraf van 120 uren passend en geboden.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

DE UITSPRAAK VAN DE RECHTBANK LUIDT:

Verklaart het primair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot:
Een taakstraf bestaande uit het verrichten van 120 uren onbetaalde arbeid.
Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 60 dagen zal worden toegepast.
Ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen -bromfietsen daaronder begrepen- voor de periode van zes maanden.
Bepaalt dat deze bijkomende straf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op twee jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.S. Sikkema, voorzitter, mr. M.B. de Wit en mr. E.G.C. Groenendaal, rechters, bijgestaan door G.T. Zandstra-Alkema, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 3 juli 2015.
Mr. E.G.C. Groenendaal is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
w.g.
Sikkema
VOOR EENSLUIDEND AFSCHRIFT
De Wit
de griffier van de rechtbank Noord-Nederland,
Zandstra-Alkema
locatie Leeuwarden,