1.5.een schriftelijk stuk, zijnde een door verdachte geschreven vragenlijst.
Overwegingen ten aanzien van het bewijs
De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte wegens onvoldoende wettig en overtuigend bewijs vrijgesproken dient te worden, nu verdachte niet opzettelijk de voorwerpen vervaardigd/voorhanden heeft gehad bestemd tot het begaan van moord dan wel zware mishandeling met voorbedachten rade.
Zij heeft hiertoe -onder meer- aangevoerd dat verdachte de wapens had vervaardigd om zichzelf te verwonden dan wel om suïcide te plegen. Bovendien was verdachte in de veronderstelling dat hij dergelijke voorwerpen niet door een detectiepoortje mee zou kunnen nemen. Verdachte droeg de wapens bij zich omdat hij een paar dagen later overgeplaatst zou worden en de wapens bij een cel inspectie, niet in zijn cel aangetroffen mochten worden.
Met betrekking tot de brieven heeft de raadsvrouw aangevoerd dat verdachte de brieven had geschreven om zijn problemen van zich af te schrijven, dit op advies van een verpleegkundige. Gaandeweg het schrijven is verdachte zichzelf verloren en hij heeft de brieven, toen hij ze teruglas, weggegooid in zijn prullenbak. De brieven zijn in emotie geschreven en weggegooid. Verdachte heeft nooit de intentie gehad zijn uitingen te verwezenlijken.
In samenhang bezien met de ten laste gelegde voorwerpen en verdachtes verklaring, kunnen de voorbereidingshandelingen niet wettig en overtuigend bewezen worden verklaard. Voor zover de rechtbank zou oordelen dat de brief gaat over het bezoek zonder toezicht, dan is aannemelijk dat verdachte de brieven in een flow heeft geschreven.
Subsidiair heeft de raadsvrouw aangevoerd dat wanneer de rechtbank wettig en overtuigend bewezen acht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan voorbereidingshandelingen, uit de bewijsmiddelen niet kan worden afgeleid welk concreet misdrijf gepleegd zou zijn, omdat uit de brieven slechts bedreigingen blijken. Nu bedreiging geen 8-jaars-feit is waardoor voorbereidingshandelingen ten aanzien van dit misdrijf niet strafbaar gesteld zijn en dit niet is tenlastegelegd, dient een vrijspraak te volgen.
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het plegen van voorbereidingshandelingen is vereist dat kan worden bewezen dat de verdachte opzettelijk voorwerpen bestemd tot het begaan van een misdrijf, waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld, voorhanden heeft (ECLI:NL:HR:2014:179). Daarbij is van belang dat de voorwerpen afzonderlijk dan wel gezamenlijk naar uiterlijke verschijningsvorm dienstig konden zijn voor het misdadige doel dat de verdachte voor ogen stond (Hoge Raad 20 februari 2007, LJN: AZ0213). Uit bovenstaande bewijsmiddelen blijkt het volgende. Op 21 september 2013 werd verdachte gelucht. Tijdens het luchten werd zijn cel gecontroleerd. Omdat men in verdachtes cel een beschadigde glaslat aantrof en een deel daarvan ontbrak, werd bepaald dat verdachte in een strafcel geplaatst moest worden. Tijdens de daarop volgende visitatie is een aantal zelfgemaakte wapens bij verdachte aangetroffen. Twee voorwerpen droeg verdachte onder zijn scrotum, het derde voorwerp werd in zijn kleding aangetroffen. Het ging daarbij om een scheermeshouder met daarop een schroef en een scheermeshouder met daarop twee mesjes bevestigd en een houtsplinter. De genoemde scheermeshouders waren zodanig vervaardigd dat ze als snijwapen te gebruiken waren en de houtsplinter was zodanig van vorm dat deze als steekwapen was te gebruiken. Verdachte heeft erkend dat hij deze wapens heeft vervaardigd en voorhanden heeft gehad.
Voorts blijkt dat voor diezelfde middag een bezoek zonder toezicht (BZT) voor verdachte en zijn (toenmalige) vriendin [naam 1] stond gepland. Tijdens de eerder genoemde visitatie heeft verdachte zich hevig verzet en meermalen gevraagd of zijn bezoek zonder toezicht die middag nog door zou gaan. Naar aanleiding van het aantreffen van de wapens vond een cel inspectie plaats. Tijdens deze cel inspectie werden in een zakje ter grootte van een pakje sigaretten een tweetal handgeschreven epistels, te weten een brief en een vragenlijst met 106 vragen aangetroffen.
De rechtbank stelt vast dat deze epistels – gelet op hun inhoud – betrekking hebben op het bezoek zonder toezicht aan verdachte van [naam 1] dat de middag van de 21ste september 2013 zou plaatsvinden. De enkele verklaring van verdachte dat de epistels en het bezoek zonder toezicht los van elkaar staan, acht de rechtbank onvoldoende om tot een ander oordeel te komen. De verklaring van verdachte, dat hij de brief en de vragenlijst in één keer heeft geschreven om zijn verdriet en boosheid van zich af te schrijven en dat hij – bij latere lezing – zelf schrok van de inhoud, acht de rechtbank niet aannemelijk. De vragenlijst is met twee verschillende kleuren pen geschreven en bevat aanvullingen en verwijzingen op de aanvankelijk genoteerde vragen. Verdachte heeft hiervoor geen verklaring kunnen gegeven, ook niet toen hem ter terechtzitting daarover vragen zijn gesteld. De rechtbank ziet de vragenlijst als een soort draaiboek met instructies voor zichzelf waarin verdachte heeft genoteerd hoe hij op de verschillend antwoorden van [naam 1] moet reageren (bijvoorbeeld: ‘punish it’). Bovendien is niet aannemelijk dat met name de vragenlijst voor [naam 1] bestemd was, zoals verdachte heeft verklaard, aangezien deze gelet op de inhoud aan verdachte zelf gericht, nu er -onder meer- staat vermeld 'ga terug naar vraag 14', 'stel vraag 98', 'geef haar te drinken'.
Verdachte heeft desgevraagd geen verklaring gegeven waarom de vragenlijst op deze manier is opgesteld.
Tot slot is niet aannemelijk geworden dat verdachte afstand heeft gedaan van de epistels door deze weg te gooien, aangezien de verklaring van verdachte dat hij deze los in zijn prullenbak heeft gegooid niet overeenkomt met de verklaring van [getuige] over de wijze waarop deze in verdachtes cel zijn aangetroffen (verpakt in een stuk plastic met de afmetingen van een pakje sigaretten) en de rechtbank geen aanleiding heeft om te twijfelen aan de verklaring van deze getuige.
Uit de inhoud van de epistels volgt naar het oordeel van de rechtbank dat verdachte minst genomen het voornemen had [naam 1] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. In de brief staat aangegeven welke handelingen verdachte bij haar wilde verrichten. Die handelingen strekken verder dan een bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en brengen op zijn minst mee dat [naam 1] zwaar lichamelijk letsel toegebracht zou worden.
De bij verdachte aangetroffen wapens passen bij het plan dat verdachte heeft verwoord in zijn epistels. Dat verdachte de wapens had vervaardigd met een ander doel acht de rechtbank niet aannemelijk. Verdachte had de wapens bovendien kunnen meenemen naar de ruimte waar het bezoek met [naam 1] die middag zou plaatsvinden. Er vindt immers een veiligheidsfouillering plaats voor men naar de ruimte gaat waar het bezoek plaatsvindt, waarbij alleen de kleding wordt afgeklopt, aldus het hoofd beveiliging van de [instelling 1] . Vervolgens gaat de gedetineerde door een detectiepoort. Deze staat zodanig afgesteld dat kleding met kleine metalen voorwerpen niet wordt gedetecteerd. Het kan niet anders dan dat verdachte daarvan op de hoogte is geweest, aangezien hij al langere tijd in de [instelling 1] verbleef.
Op grond van al het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat het voorhanden hebben van de wapens, in de context van het opstellen van de brief en de vragenlijst, strekte ter voorbereiding van zware mishandeling met voorbedachte raad, op het begaan waarvan het opzet van verdachte was gericht. Verdachte heeft de gelegenheid gehad na te denken over en zich rekenschap te geven van de betekenis van zijn voorgenomen daad, zoals volgt uit de planmatige aard van de voorbereiding. Het primaire en subsidiaire verweer van de raadsvrouw wordt dan ook verworpen.