ECLI:NL:RBNNE:2015:3530

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
12 mei 2015
Publicatiedatum
16 juli 2015
Zaaknummer
18.730790-13
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorbereiding zware mishandeling met voorbedachten rade in detentie

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 12 mei 2015 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van de voorbereiding van zware mishandeling met voorbedachten rade. De verdachte, geboren in 1991 en thans gedetineerd, werd beschuldigd van het vervaardigen en voorhanden hebben van snij- en steekwapens in een penitentiaire inrichting. De tenlastelegging betrof het bezit van een scheermeshouder met een schroef en twee messen, en een houtsplinter, die als wapens konden worden gebruikt. De feiten vonden plaats op 21 september 2013 in Leeuwarden, waar de verdachte zich hevig verzette tijdens een visitatie, waarbij de wapens werden aangetroffen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk deze wapens had vervaardigd ter voorbereiding van een misdrijf, met het oog op een bezoek zonder toezicht van zijn vriendin. De rechtbank weegt de verklaringen van de verdachte en de getuigen, alsook de inhoud van handgeschreven brieven die de verdachte had geschreven, waarin hij zijn intenties uiteenzette. De rechtbank kwam tot de conclusie dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de voorbereiding van zware mishandeling met voorbedachten rade. De rechtbank legde een voorwaardelijke gevangenisstraf van 12 maanden op, rekening houdend met de noodzaak van behandeling van de verdachte en zijn eerdere veroordelingen voor geweldsdelicten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18/730790-13
vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 12 mei 2015 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1991 te [geboorteplaats] ,
thans gedetineerd in [verblijfplaats] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 30 april 2015.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. F.E. van der Zee, advocaat te Amsterdam.
Het openbaar ministerie werd ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. S.E. Eijzenga.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 21 september 2013 te [pleegplaats] , in de gemeente
Leeuwarden, in de [instelling 1] , aldaar,
ter voorbereiding van het misdrijf waarop naar wettelijke omschrijving een
gevangenisstraf van acht jaar of meer is gesteld te weten moord, althans zware
mishandeling met voorbedachte raad,
opzettelijk een aantal (snij- en/of steek)wapens, bestaande uit:
- een scheermeshouder met daarop een schroef en/of
- een scheermeshouder met daarop 2 messen, welke scheermeshouders waren
voorzien van (een) handvat(en) van gescheurd laken en/of
- een houtsplinter welke was voorzien van een handvat van gescheurd laken,
bestemd tot het begaan van die/dat misdrijf/misdrijven, heeft verworven en/of
vervaardigd en/of ingevoerd en/of doorgevoerd en/of uitgevoerd en/of
voorhanden heeft gehad.
In de tenlastelegging voorkomende schrijffouten of kennelijke misslagen worden verbeterd gelezen. De verdachte is hierdoor niet in zijn belangen geschaad.

Vordering officier van justitie

De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd:
- veroordeling voor het ten laste gelegde;
- oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden met aftrek van het voorarrest.

Beoordeling van het bewijs

De rechtbank past bij de beoordeling van het ten laste gelegde de volgende bewijsmiddelen toe.
De door verdachte op de terechtzitting van 30 april 2015 afgelegde verklaring, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op 21 september 2013 zijn bij mij tijdens een visitatie in de [instelling 1] in [pleegplaats] drie voorwerpen aangetroffen. Ik had die voorwerpen zelf gemaakt. Later is op mijn cel nog een glasscherf aangetroffen. Verder werden in mijn cel door mij geschreven brieven gevonden. De brieven waren in eerste instantie bedoeld voor mijn vriendin, [naam 1] . Ik heb ze later in mijn prullenbak op cel gegooid.
1. De inhoud van een zaaksdossier, OPS-dossiernummer 2013110782, gesloten op 17 december 2013, bestaande uit diverse processen-verbaal waaronder:
1.1.
een ambtsedig proces-verbaal, nummer 2013110782-2, d.d. 3 oktober 2013, opgemaakt in wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van [getuige] :
Ik ben werkzaam in [instelling 1] te [pleegplaats] als hoofd veiligheid. Op zaterdag 21 september 2013 zat bij ons gedetineerd, op de [afdeling] , [cel] , [verdachte] . Hij zat hier voor het uitzitten van een gevangenisstraf van vier maanden en TBS. Hij was bezig met een hoger beroep tegen deze straf. Vanwege zijn gedrag tegenover personeel en gedetineerden zat hij op “maatregel”. Dat houdt in dat hij niet mag deelnemen aan groepsactiviteiten. Hij mag dan alleen luchten op de luchtplaats van de strafafdeling, alleen. Op zaterdag 21 september 2013 te 11.30 uur, werd [verdachte] gelucht. Tijdens het luchten werd, omdat er een map met huisregels weg was en het vermoeden bestond dat deze bij [verdachte] was, zijn cel gecontroleerd. Daarbij werd geconstateerd dat er een glaslat was beschadigd en dat er een gedeelte ontbrak. Er werd ingeschat dat er een vluchtrisico aanwezig was. Er werd door de directie van de [instelling 1] bepaald dat [verdachte] in de strafcel werd geplaatst. Wanneer men hierin wordt geplaatst, wordt men eerst gevisiteerd. [verdachte] vroeg steeds of zijn bezoek die middag wel doorging. [verdachte] werkte niet mee en verzette zich hevig. Er waren zeven mensen nodig om [verdachte] in bedwang te houden. Bij de visitatie werd geconstateerd dat hij onder zijn scrotum twee voorwerpen bij zich droeg. Namelijk een scheermeshouder met daarop een schroef geplaatst en een scheermeshouder met daarop twee messen. De handvaten waren voorzien van gescheurd laken. Kennelijk waren deze voorwerpen zodanig vervaardigd om als snijwapen te gebruiken. In de kleding van [verdachte] werd een houtsplinter aangetroffen die vermoedelijk afkomstig was van de glaslat uit zijn cel. Deze houtsplinter was ook voorzien van een soort handvat van gescheurd laken. Deze was zodanig van vorm dat dit als steekwapen was te gebruiken. Omdat er mogelijk een risico bestond dat o.a. zelfmoord kon worden gepleegd werd ingevolge artikel 34 van de P.B.W door de directie van de inrichting besloten dat er een nader onderzoek moest worden in gesteld. Dat houdt o.a. in dat de cel van de gedetineerde wordt geïnspecteerd en alles wordt bekeken met uitzondering van de gepriviliseerde poststukken die gesloten zijn. Bij deze inspectie werden in een zakje ter grootte van een pakje sigaretten een aantal brieven aangetroffen. Bij het lezen van de eerste regels werd de indruk gewekt dat [verdachte] zijn vriendin die 's middags op bezoek zou komen, iets aan zou doen. Op basis daarvan werd besloten dat het bezoek die middag niet door zou gaan. Door het personeel werd de vriendin, [naam 1] , opgevangen. Uiteindelijk is [verdachte] overgeplaatst naar een andere inrichting. Later werd in de cel van [verdachte] nog een houtsplinter met daarin glassplinters aangetroffen. [verdachte] had op zaterdag 21 september 2013, 's middags bezoek zonder toezicht met zijn vriendin [naam 1] .
1.2.
een ambtsedig proces-verbaal, nummer 2013110782-10, d.d. 29 oktober 2013, opgemaakt in wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van [getuige] :
De procedure voorafgaand aan het bezoek zonder toezicht is als volgt: Voordat men naar de ruimte gaat waar het bezoek plaats vindt, wordt de gedetineerde gefouilleerd. Dit betreft alleen een veiligheidsfouillering waarbij de kleding wordt afgeklopt en verder niet. Het gaat er vooral om of men ook rook- of andere materialen naar de bezoekersruimte meeneemt. Ook gaat de gedetineerde door een detectiepoort waarbij op metalen wordt gedetecteerd. De poort staat zodanig afgesteld dat kleding met kleine metalen voorwerpen niet wordt gedetecteerd. De procedure van plaatsing in een cel is als volgt: Voordat men in een cel wordt geplaatst, wordt de cel samen met de gedetineerde gecontroleerd op gebreken. Het is uitgesloten dat de cel beschadigd was op het moment dat [verdachte] in de cel werd geplaatst.
1.3.
een ambtsedig proces-verbaal van bevindingen, nummer 2013110782-9, d.d. 16 oktober 2013, opgemaakt in wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van verbalisanten:
Op 14 oktober 2013 werd door ons in [instelling 1] te [pleegplaats] een onderzoek ingesteld met betrekking tot het detectiepoortje waardoor de gedetineerden moeten lopen wanneer zij gaan naar de ruimte waar het bezoek zonder toezicht plaatsvindt. Hierbij hebben wij de zelf gefabriceerde snij-/steekwapens die verdachte [verdachte] op zaterdag 21 september 2013 in de [instelling 1] bij zich droeg bij ons genomen en zijn wij door de genoemde detectiepoort gelopen. Wij zagen en hoorden dat de poort hierop in het geheel niet reageerde. Ondanks dat de wapens waren voorzien van onder andere een metalen schroef en twee metalen messen.
1.4.
een schriftelijk stuk, zijnde een door verdachte geschreven brief.
1.5.
een schriftelijk stuk, zijnde een door verdachte geschreven vragenlijst.
Overwegingen ten aanzien van het bewijs
De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte wegens onvoldoende wettig en overtuigend bewijs vrijgesproken dient te worden, nu verdachte niet opzettelijk de voorwerpen vervaardigd/voorhanden heeft gehad bestemd tot het begaan van moord dan wel zware mishandeling met voorbedachten rade.
Zij heeft hiertoe -onder meer- aangevoerd dat verdachte de wapens had vervaardigd om zichzelf te verwonden dan wel om suïcide te plegen. Bovendien was verdachte in de veronderstelling dat hij dergelijke voorwerpen niet door een detectiepoortje mee zou kunnen nemen. Verdachte droeg de wapens bij zich omdat hij een paar dagen later overgeplaatst zou worden en de wapens bij een cel inspectie, niet in zijn cel aangetroffen mochten worden.
Met betrekking tot de brieven heeft de raadsvrouw aangevoerd dat verdachte de brieven had geschreven om zijn problemen van zich af te schrijven, dit op advies van een verpleegkundige. Gaandeweg het schrijven is verdachte zichzelf verloren en hij heeft de brieven, toen hij ze teruglas, weggegooid in zijn prullenbak. De brieven zijn in emotie geschreven en weggegooid. Verdachte heeft nooit de intentie gehad zijn uitingen te verwezenlijken.
In samenhang bezien met de ten laste gelegde voorwerpen en verdachtes verklaring, kunnen de voorbereidingshandelingen niet wettig en overtuigend bewezen worden verklaard. Voor zover de rechtbank zou oordelen dat de brief gaat over het bezoek zonder toezicht, dan is aannemelijk dat verdachte de brieven in een flow heeft geschreven.
Subsidiair heeft de raadsvrouw aangevoerd dat wanneer de rechtbank wettig en overtuigend bewezen acht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan voorbereidingshandelingen, uit de bewijsmiddelen niet kan worden afgeleid welk concreet misdrijf gepleegd zou zijn, omdat uit de brieven slechts bedreigingen blijken. Nu bedreiging geen 8-jaars-feit is waardoor voorbereidingshandelingen ten aanzien van dit misdrijf niet strafbaar gesteld zijn en dit niet is tenlastegelegd, dient een vrijspraak te volgen.
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het plegen van voorbereidingshandelingen is vereist dat kan worden bewezen dat de verdachte opzettelijk voorwerpen bestemd tot het begaan van een misdrijf, waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld, voorhanden heeft (ECLI:NL:HR:2014:179). Daarbij is van belang dat de voorwerpen afzonderlijk dan wel gezamenlijk naar uiterlijke verschijningsvorm dienstig konden zijn voor het misdadige doel dat de verdachte voor ogen stond (Hoge Raad 20 februari 2007, LJN: AZ0213).
Uit bovenstaande bewijsmiddelen blijkt het volgende. Op 21 september 2013 werd verdachte gelucht. Tijdens het luchten werd zijn cel gecontroleerd. Omdat men in verdachtes cel een beschadigde glaslat aantrof en een deel daarvan ontbrak, werd bepaald dat verdachte in een strafcel geplaatst moest worden. Tijdens de daarop volgende visitatie is een aantal zelfgemaakte wapens bij verdachte aangetroffen. Twee voorwerpen droeg verdachte onder zijn scrotum, het derde voorwerp werd in zijn kleding aangetroffen. Het ging daarbij om een scheermeshouder met daarop een schroef en een scheermeshouder met daarop twee mesjes bevestigd en een houtsplinter. De genoemde scheermeshouders waren zodanig vervaardigd dat ze als snijwapen te gebruiken waren en de houtsplinter was zodanig van vorm dat deze als steekwapen was te gebruiken. Verdachte heeft erkend dat hij deze wapens heeft vervaardigd en voorhanden heeft gehad.
Voorts blijkt dat voor diezelfde middag een bezoek zonder toezicht (BZT) voor verdachte en zijn (toenmalige) vriendin [naam 1] stond gepland. Tijdens de eerder genoemde visitatie heeft verdachte zich hevig verzet en meermalen gevraagd of zijn bezoek zonder toezicht die middag nog door zou gaan. Naar aanleiding van het aantreffen van de wapens vond een cel inspectie plaats. Tijdens deze cel inspectie werden in een zakje ter grootte van een pakje sigaretten een tweetal handgeschreven epistels, te weten een brief en een vragenlijst met 106 vragen aangetroffen.
De rechtbank stelt vast dat deze epistels – gelet op hun inhoud – betrekking hebben op het bezoek zonder toezicht aan verdachte van [naam 1] dat de middag van de 21ste september 2013 zou plaatsvinden. De enkele verklaring van verdachte dat de epistels en het bezoek zonder toezicht los van elkaar staan, acht de rechtbank onvoldoende om tot een ander oordeel te komen. De verklaring van verdachte, dat hij de brief en de vragenlijst in één keer heeft geschreven om zijn verdriet en boosheid van zich af te schrijven en dat hij – bij latere lezing – zelf schrok van de inhoud, acht de rechtbank niet aannemelijk. De vragenlijst is met twee verschillende kleuren pen geschreven en bevat aanvullingen en verwijzingen op de aanvankelijk genoteerde vragen. Verdachte heeft hiervoor geen verklaring kunnen gegeven, ook niet toen hem ter terechtzitting daarover vragen zijn gesteld. De rechtbank ziet de vragenlijst als een soort draaiboek met instructies voor zichzelf waarin verdachte heeft genoteerd hoe hij op de verschillend antwoorden van [naam 1] moet reageren (bijvoorbeeld: ‘punish it’). Bovendien is niet aannemelijk dat met name de vragenlijst voor [naam 1] bestemd was, zoals verdachte heeft verklaard, aangezien deze gelet op de inhoud aan verdachte zelf gericht, nu er -onder meer- staat vermeld 'ga terug naar vraag 14', 'stel vraag 98', 'geef haar te drinken'.
Verdachte heeft desgevraagd geen verklaring gegeven waarom de vragenlijst op deze manier is opgesteld.
Tot slot is niet aannemelijk geworden dat verdachte afstand heeft gedaan van de epistels door deze weg te gooien, aangezien de verklaring van verdachte dat hij deze los in zijn prullenbak heeft gegooid niet overeenkomt met de verklaring van [getuige] over de wijze waarop deze in verdachtes cel zijn aangetroffen (verpakt in een stuk plastic met de afmetingen van een pakje sigaretten) en de rechtbank geen aanleiding heeft om te twijfelen aan de verklaring van deze getuige.
Uit de inhoud van de epistels volgt naar het oordeel van de rechtbank dat verdachte minst genomen het voornemen had [naam 1] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. In de brief staat aangegeven welke handelingen verdachte bij haar wilde verrichten. Die handelingen strekken verder dan een bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en brengen op zijn minst mee dat [naam 1] zwaar lichamelijk letsel toegebracht zou worden.
De bij verdachte aangetroffen wapens passen bij het plan dat verdachte heeft verwoord in zijn epistels. Dat verdachte de wapens had vervaardigd met een ander doel acht de rechtbank niet aannemelijk. Verdachte had de wapens bovendien kunnen meenemen naar de ruimte waar het bezoek met [naam 1] die middag zou plaatsvinden. Er vindt immers een veiligheidsfouillering plaats voor men naar de ruimte gaat waar het bezoek plaatsvindt, waarbij alleen de kleding wordt afgeklopt, aldus het hoofd beveiliging van de [instelling 1] . Vervolgens gaat de gedetineerde door een detectiepoort. Deze staat zodanig afgesteld dat kleding met kleine metalen voorwerpen niet wordt gedetecteerd. Het kan niet anders dan dat verdachte daarvan op de hoogte is geweest, aangezien hij al langere tijd in de [instelling 1] verbleef.
Op grond van al het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat het voorhanden hebben van de wapens, in de context van het opstellen van de brief en de vragenlijst, strekte ter voorbereiding van zware mishandeling met voorbedachte raad, op het begaan waarvan het opzet van verdachte was gericht. Verdachte heeft de gelegenheid gehad na te denken over en zich rekenschap te geven van de betekenis van zijn voorgenomen daad, zoals volgt uit de planmatige aard van de voorbereiding. Het primaire en subsidiaire verweer van de raadsvrouw wordt dan ook verworpen.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het ten laste gelegde bewezen, met dien verstande dat:
hij op 21 september 2013 te [pleegplaats] , in de gemeente Leeuwarden, in de [instelling 1] , aldaar, ter voorbereiding van het misdrijf waarop naar wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaar of meer is gesteld, te weten zware mishandeling met voorbedachte raad,
opzettelijk een aantal snij- en/of steekwapens, bestaande uit:
- een scheermeshouder met daarop een schroef en
- een scheermeshouder met daarop 2 messen, welke scheermeshouders waren
voorzien van handvaten van gescheurde lakens en
- een houtsplinter welke was voorzien van een handvat van gescheurd laken,
bestemd tot het begaan van dat misdrijf, heeft vervaardigd en voorhanden heeft gehad.
De verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
voorbereiding van zware mishandeling met voorbedachten rade.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafmotivering

Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting, het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsvrouw.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan voorbereiding van zware mishandeling met voorbedachten rade ten aanzien van zijn vriendin.
Uit de justitiële documentatie blijkt dat verdachte in het verleden meermalen is veroordeeld wegens huiselijk geweld, poging tot zware mishandeling tegen zijn vriendin en mishandeling.
Uit de rapportage van Verslavingszorg Noord Nederland blijkt dat verdachte in december 2014 in hoger beroep door het gerechtshof Leeuwarden is veroordeeld tot onder andere TBS met voorwaarden. Als gevolg van enkele tenuitvoerleggingen van eerder opgelegde straffen zal de TBS met voorwaarden later dit jaar starten. Sinds 16 maart 2015 is verdachte opgenomen in de [instelling 2] , in het kader van artikel 15.5 van de Penitentiaire Beginselenwet.
Vanuit behandel- en reclasseringsperspectief is het van belang dat de huidige behandeling binnen de [instelling 2] niet wordt doorkruist door een eventuele strafoplegging in de onderhavige strafzaak. Dit zou de behandeling gericht op onder andere agressieproblematiek binnen de [instelling 2] laten stagneren, hetgeen onwenselijk is. Vanuit het oogpunt van recidive is het doorlopen en succesvol voltooien van de ingezette klinische behandeling essentieel. Tevens is het van belang dat de opgelegde TBS met voorwaarden zo snel als mogelijk kan starten. De reclassering adviseert dan ook de oplegging van een voorwaardelijke (gevangenis)straf .
De rechtbank is van oordeel dat de ernst van het feit een onvoorwaardelijke gevangenisstraf rechtvaardigt. Echter, gelet op het tijdsverloop, de uitspraken van het gerechtshof, artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht en de noodzaak van een behandeling van verdachte die reeds is ingezet, zal de rechtbank een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden opleggen.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 46, 63, 302 en 303 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

DE UITSPRAAK VAN DE RECHTBANK LUIDT:

Verklaart het ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot:
Een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden.
Bepaalt, dat deze gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op twee jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt, dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de eventuele uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door mr. Th.A. Wiersma, voorzitter, mr. N.A. Vlietstra en
mr. M. Jansen, rechters, bijgestaan door D.P. Postma-Westerhof, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 12 mei 2015.
w.g.
Wiersma
VOOR EENSLUIDEND AFSCHRIFT
Vlietstra
de griffier van de rechtbank Noord-Nederland,
[verdachte]
locatie Leeuwarden,
Postma-Westerhof