Uitspraak
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
1.[gedaagde],
1.De procedure
- het tussenvonnis van 16 april 2014;
- de op 29 april 2014 door SJW toegezonden producties (bijlagen 1 tot en met 3);
- de op 10 juni 2014 door [gedaagden] toegezonden productie 25;
- het proces-verbaal van getuigenverhoor van 24 juni 2014;
- de akte vermeerdering van eis van SJW;
- de op 14 oktober 2014 door SJW toegezonden producties (bijlagen 4 tot en met 10);
- het proces-verbaal van tegenverhoor en van getuigenverhoor van 23 oktober 2014;
- de conclusie na enquête van de zijde van SJW;
- de conclusie na enquête van de zijde van [gedaagden];
- het faxbericht van 12 januari 2015, waarbij SJW bezwaar heeft gemaakt tegen de inhoud van de door [gedaagden] ingediende conclusie na enquête.
2.De verdere beoordeling
Het bezwaar tegen de conclusie na enquête van [gedaagden]
kavels incl. waterstrook", "
waterstrook vv eigenaren" en "
rest water 1/18 verdelen bij de eigenaren"
.Ook buiten het hek bestaat het terrein voor een groot gedeelte uit water, maar voor [gedaagden] is niet te achterhalen om hoeveel m2 het gaat. De door SJW overgelegde berekening kan daarom niet in stand blijven met betrekking tot de onderdelen "opdr. 4", 1.8, 1.10, 1.19, 99.4, 99.6 en 99.99, 705, 706, 99 en "opdr. 7". Evenmin is [gedaagden] gehouden om "algemene kosten" en/of "winst/risico" te vergoeden. Er dient tot slot rekening gehouden te worden met afschrijving en voortgezet genot, zoals aanvankelijk ook bij dagvaarding is gedaan. Bij een lineaire afschrijving in tien jaar dient circa 70-80% van de stichtingskosten in mindering te worden gebracht.
r.o. 5.35 van het tussenvonnis van 16 april 2014).
€ 241.312,50toewijsbaar. Er zal voor het gedeelte van 4.962 m2 (in de door [www] gemaakte berekening aangeduid als "verarmd deel buiten arkenhaven"), zoals reeds in 2.30 werd overwogen, een verwijzing naar de schadestaat plaatsvinden.
€ 135.319,50toewijsbaar.
€ 143.108,--. Volgens [gedaagden] dient de schadevergoeding beperkt te worden tot de waarde van de grond waarvan de eigendom wordt gemist (zoals hiervoor onder r.o. 2.33 is begroot) en behoren volgens hem niet aanvullend daarop stichtingskosten bij de schadebegroting te worden meegenomen. De rechtbank volgt [gedaagden] niet in zijn betoog. Door de fout van [gedaagden] mist SJW immers niet alleen (rechten op) stukken grond, maar ook de zich daarop bevindende toegangs- en ontsluitingswegen, parkeerplaatsen en infrastructuur. Vaststaat dat voor de aanleg hiervan stichtingskosten zijn gemaakt. Ook die schade staat naar het oordeel van de rechtbank in zodanig verband met de beroepsfout van [gedaagden] dat deze hem, mede gezien de aard van de aansprakelijkheid en van de schade, als een gevolg van deze gebeurtenis kan worden toegerekend (artikel 6:98 BW). Het betoog van [gedaagden] dat SJW vanaf 2003 kennelijk om niet gebruik heeft kunnen maken van de infrastructuur en het installatiewerk, in elk geval tot de aanleg van de nieuwe ontsluitingsweg in 2011 - wat er verder van de juistheid hiervan ook zij - treft geen doel. Hierdoor is immers de door SJW geleden schade, bestaande uit de verloren gegane investeringen, niet weggenomen, terwijl anderzijds het bezwaar van [gedaagden] zal worden ondervangen door rekening te houden met afschrijving. Hiervoor verwijst de rechtbank naar de volgende rechtsoverweging.
€ 62.013,47 = € 81.004,53. Hiervan is - rekening houdend met de mate waarin [gedaagden] aan het ontstaan van de schade heeft bijgedragen (75%) -
€ 60.753,40toewijsbaar.
18.060,00(7,0 punten × tarief € 2.580,00)