ECLI:NL:RBNNE:2015:2676

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
29 mei 2015
Publicatiedatum
4 juni 2015
Zaaknummer
C18/154751/HA RK 15-72
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Appel tegen beschikking rechter-commissaris inzake verkorting termijn schuldsaneringsregeling

In deze zaak gaat het om een appel tegen de beschikking van de rechter-commissaris die het verzoek van de appellant, een saniet, om de termijn van de schuldsaneringsregeling te verkorten heeft afgewezen. De appellant had tijdens zijn faillissement gedurende vijftien maanden een bedrag van € 1.480,00 gereserveerd en wilde dit bedrag in de boedel storten in ruil voor een verkorting van de termijn. De rechtbank bekrachtigt de beschikking van de rechter-commissaris en overweegt dat een periode waarin aan de faillissementsboedel is afgedragen niet automatisch leidt tot verkorting van de termijn van de schuldsaneringsregeling. De belangen van de schuldeisers om zoveel mogelijk van hun schulden betaald te krijgen, moeten worden afgewogen tegen het belang van de appellant om zo snel mogelijk een schone lei te krijgen. De rechtbank concludeert dat het belang van de schuldeisers zwaarder weegt dan het belang van de appellant bij verkorting van de termijn. De rechtbank bevestigt dat de rechter-commissaris de beschikking terecht heeft afgegeven en dat er geen bijzondere omstandigheden zijn aangevoerd die een andere beslissing rechtvaardigen.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling privaatrecht
Zittingsplaats Groningen
zaaknummer / rekestnummer: C/18/154751 / HA RK 15-72
Uitspraak van 29 mei 2015
in de zaak van
[A],
die woont in [woonplaats],
appellant,
advocaat mr. A. Wiersma, die kantoor houdt in Groningen,

1.De procedure

1.1.
Bij vonnis van 20 juni 2013 heeft deze rechtbank onder meer bevolen het faillissement van appellant op te heffen en heeft de rechtbank de schuldsaneringsregeling ten aanzien van appellant uitgesproken. De rechtbank heeft mr. A.L. Goederee tot rechter-commissaris en mr. V.L. van Wieringen tot bewindvoerder benoemd.
1.2.
Bij brief van 24 april 2014 heeft appellant de rechter-commissaris verzocht de looptijd van de WSNP op grond van bepaling 1.7 sub b van de Recofarichtlijnen te verkorten.
1.3.
Bij beslissing van 25 februari 2015 heeft de rechter-commissaris dit verzoek afgewezen.
1.4.
Bij brief van 2 maart 2015 heeft appellant beroep ingesteld tegen voornoemde beslissing.
1.5.
Op 14 april 2015 heeft de mondelinge behandeling van het beroep plaatsgevonden, waarbij zijn verschenen appellant, mr. Wiersma en namens de bewindvoerder mr. N. Hollander.
1.6.
De procedure is vervolgens twee weken aangehouden, teneinde appellant en de bewindvoerder in de gelegenheid te stellen om een gewijzigd voorstel aan de rechter-commissaris voor te leggen.
1.7.
Bij brief van 19 mei 2015 heeft de rechter-commissaris de rechtbank bericht geen aanleiding te zien terug te komen op de eerdere beslissing van 25 februari 2015.
1.8.
De zaak is door de behandelend rechter ter verdere behandeling en beslissing verwezen naar de meervoudige kamer van de rechtbank.

2.De beoordeling

2.1.
Het beroep is tijdig ingesteld. In dit hoger beroep moet beoordeeld worden of de rechter-commissaris de bestreden beschikking terecht en op goede gronden heeft gegeven.
2.2.
Aan het verzoek tot verkorting van de termijn van de schuldsaneringsregeling ligt ten grondslag, samengevat weergegeven, dat appellant gedurende zijn faillissement vanaf december 2012 vijftien maanden een bedrag heeft gereserveerd ter grootte van in totaal
€ 1.480,-- en dat hij met de bewindvoerder heeft afgesproken dat hij dit bedrag onder zich zou houden en dat dit bedrag zou meetellen voor een verkorting van de schuldsaneringsregeling. Het verzoek is daarmee gestoeld op de gedachte dat wanneer in een periode waarin gedurende het faillissement maandelijks een bedrag (uit het vrij te laten bedrag) is gereserveerd ten behoeve van de schuldeisers, dit dient te leiden tot verkorting van de looptijd van de schuldsaneringsregeling met een gelijke periode. Te beoordelen staat of in een dergelijk geval de rechter-commissaris de looptijd van de schuldsaneringsregeling moet verkorten.
2.3.
De rechtbank neemt tot uitgangspunt dat het verkorten van de looptijd van de schuldsaneringsregeling een discretionaire bevoegdheid van de rechter-commissaris is. Voor het overige overweegt de rechtbank in lijn met wat de rechtbank Den Haag heeft overwogen in haar uitspraak van 27 mei 2014,ECLI:NL:RBDHA:2014:7671, als volgt.
2.4.
De schuldsaneringsregeling legt de schuldenaar eigen verplichtingen op en daar waar die verplichtingen overeenstemmen met die in een faillissementssituatie (van een natuurlijk persoon), zijn de gevolgen van het al dan niet nakomen van de verplichtingen in de schuldsaneringsregeling anders. De schuldsaneringsregeling is met name gericht op het doen ‘verdienen’ door de schuldenaar van een zogenoemde ‘schone lei’, terwijl in een faillissementssituatie de nadruk ligt op vereffening van de faillissementsboedel. Indien appellant in zijn standpunt zou worden gevolgd, zou in zijn geval de looptijd van de schuldsaneringsregeling automatisch worden beperkt tot acht maanden, terwijl de wetgever uitgaat van een looptijd die in beginsel drie jaar bedraagt.
2.5.
Verder neemt de rechtbank in aanmerking dat een ‘regulier’ verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling dient te worden voorafgegaan door een minnelijk traject (artikel 285 lid 1, aanhef en sub f. Fw.) en dat een dergelijk traject doorgaans ook geruime tijd in beslag neemt. In die periode wordt veelal ook gespaard, welk spaarsaldo in de boedel valt en niet zonder meer tot verkorting van de looptijd van de schuldsaneringsregeling leidt (zie ook: Recofa-richtlijnen, 1.7 onder c). Er is geen reden, althans daartoe zijn geen (voldoende) bijzondere omstandigheden aangevoerd, om anders te handelen indien aan de van toepassingverklaring van de schuldsaneringsregeling een faillissement is voorafgegaan.
2.6.
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat een periode waarin aan de faillissementsboedel is afgedragen overeenkomstig het regime dat geldt bij een schuldsanering, niet zonder meer dient te leiden tot verkorting van de looptijd van de schuldsaneringsregeling met een gelijke periode. De rechtbank overweegt in dit verband ten overvloede dat in dit specifieke geval bovendien immers (ten onrechte) niet is afgedragen aan de faillissementsboedel. Appellant stelt dat hij wat hij had moeten afdragen heeft "gereserveerd".
2.7.
De belangen van de schuldeisers om zoveel mogelijk van hun schulden betaald te krijgen dienen te worden afgewogen tegen het belang van appellant om zo snel mogelijk een schone lei te krijgen. Hierbij kan – zoals voortvloeit uit artikel 1.7 van de Recofa-richtlijnen – de omstandigheid dat een schuldenaar in een aan de schuldsaneringsregeling voorafgaand faillissement het meerdere boven het in de schuldsaneringsregeling geldende vrij te laten bedrag aan de boedel heeft afgedragen mede een rol spelen, maar dit is op zich niet van doorslaggevende aard.
2.9.
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat het belang van de schuldeisers bij handhaving van de driejaarstermijn zwaarder weegt dan het belang dat appellant heeft bij verkorting van die termijn. De beroepen beslissing zal daarom worden bekrachtigd.

3.De beslissing

De rechtbank
bekrachtigt de beslissing van de rechter-commissaris van 25 februari 2015.
Deze beschikking is gegeven door mr. P.J. Duinkerken, mr. M. Griffioen en mr. B.R. Tromp, en in het openbaar uitgesproken op 29 mei 2015. [1]

Voetnoten

1.type: