4.1.Eiser heeft aangevoerd dat als maatstaf dient te gelden de afstand van de grens van zijn perceel tot de antennemast. Zijn perceelgrens ligt op een afstand van minder dan 300 meter van de antennemast verwijderd. Verweerder had hem dan ook ontvankelijk dienen te verklaren in zijn bezwaar, aldus eiser.
5. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder – los van de omstandigheid dat eiser niet inzichtelijk heeft gemaakt hoe groot de afstand van de perceelgrens tot aan de locatie van de vakwerkmast is – voor het beantwoorden van de vraag of eiser belanghebbende is terecht de afstand van de recreatiewoning tot de locatie van de vakwerkmast als uitganspunt genomen. De rechtbank is van oordeel dat woningen en/of recreatiewoningen gelegen op een afstand buiten de 300 meter zodanig groot is, dat ondanks de aanzienlijke hoogte en de ruimtelijk uitstraling van de mast, niet kan worden geoordeeld dat de belangen van de eigenaren van deze woningen en/of recreatiewoningen rechtstreeks bij het bestreden besluit zijn betrokken, in die zin dat die zich in voldoende mate onderscheiden van de belangen van anderen.
6. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder het bezwaar van eiser terecht en op goede gronden niet-ontvankelijk heeft verklaard.
7. Het beroep geregistreerd onder nummer LEE 13/1609 is ongegrond.
8. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
9. De rechtbank stelt allereerst vast dat verweerder bij bestreden besluit 2 de bezwaren van[derde 1] en [derde 2] niet-ontvankelijk heeft verklaard. De rechtbank stelt vast dat eisers niet hebben bestreden dat de woningen van[derden] op 700 respectievelijk 750 meter van het plangebied zijn gelegen. Hiervoor is reeds overwogen dat woningen en/of recreatiewoningen op een afstand buiten de 300 meter grens zodanig groot is, dat ondanks de aanzienlijke hoogte en de ruimtelijk uitstraling van de mast, niet kan worden geoordeeld dat de belangen van de eigenaren van deze woningen en/of recreatiewoningen rechtstreeks bij het bestreden besluit zijn betrokken. Gelet hierop heeft verweerder de bezwaren van[derden] terecht niet-ontvankelijk verklaard.
10. Met betrekking tot het beroep van de overige eisers overweegt de rechtbank als volgt.
11. Van 28 oktober 2011 tot en met 8 december 2011 heeft het
ontwerp-bestemmingsplan “Midsland Noord” ter inzage gelegen. Op 6 maart 2012 heeft vergunninghouder een aanvraag ingediend voor een omgevingsvergunning ten behoeve van de bouw van een vakwerkmast ten behoeve van mobiele telecommunicatie op het perceel kadastraal bekend gemeente Terschelling, Sectie E, nummer 1524, plaatselijk bekend Duinweg Midsland te Midsland. De aangevraagde antenne-installatie heeft een hoogte van 39,9 meter.
12. Vast staat dat ten tijde van de aanvraag het toen geldende bestemmingplan “Midsland-Noord” plaatsing van de mast op het perceel niet toestond. Op de bouwlocatie rustte de bestemming "Recreatieve opvangzone". Op grond van artikel 11, lid B, onder 6 van de planvoorschriften mochten op gronden met deze bestemming enkel bouwwerken, niet zijnde gebouwen, met een maximale hoogte van 4 meter worden opgericht.
De rechtsbank is – anders dan namens eisers is betoogd – van oordeel dat nu het project ten tijde van de aanvraag in strijd was met het toen geldende bestemmingsplan en er derhalve wel een grond was om de vergunning voor het bouwen van een bouwwerk te weigeren, niet van rechtswege een aanhouding als bedoeld in artikel 3.3 van de Wabo is ontstaan.
13. Eisers stellen zich verder op het standpunt dat, indien er een ontwerp-bestemmingsplan is, hierop geanticipeerd dient te worden. Het project was ten tijde van de aanvraag ook in strijd met het in voorbereiding zijnde bestemmingsplan “Midsland Noord”. In dit bestemmingsplan heeft de planwetgever verweerder onder stringente voorwaarden bevoegd geacht het bestemmingsplan ten behoeve van zend-, ontvangst- en antennemasten te wijzigen. Verweerder had volgens eisers dienen te anticiperen op deze bevoegdheid dan wel op grond van artikel 2.12, eerste lid, sub a, onder 3, van de Wabo het besluit dienen te nemen. Dit betekent dat verweerder de uitgebreide voorbereidingsprocedure had dienen toe te passen en het besluit had moeten voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing, aldus eisers.