ECLI:NL:RBNNE:2015:2428

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
29 april 2015
Publicatiedatum
20 mei 2015
Zaaknummer
LEE 13/1392 en LEE 13/1609
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgevingsvergunning voor de plaatsing van een vakwerkmast ten behoeve van mobiele telecommunicatie op Terschelling

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 1 mei 2015 uitspraak gedaan over de omgevingsvergunning die aan KPN B.V. is verleend voor het plaatsen van een vakwerkmast op het perceel Duinweg Midsland te Midsland, gemeente Terschelling. De vergunning werd verleend door het college van burgemeester en wethouders van Terschelling op 22 mei 2012. Eisers, waaronder [eiser 1] en [eiser 2], hebben bezwaar gemaakt tegen deze vergunning en hebben beroep ingesteld. De rechtbank heeft de feiten en het procesverloop in detail uiteengezet, waarbij het primaire besluit en de daaropvolgende bestreden besluiten zijn besproken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eisers niet als belanghebbenden kunnen worden aangemerkt, omdat hun woningen zich buiten de relevante afstand van 300 meter van de mast bevinden. De rechtbank heeft de argumenten van de eisers, die stelden dat hun belangen niet voldoende zijn meegewogen, verworpen. De rechtbank oordeelde dat de afstand van de recreatiewoning van eiser 2 tot de mast te groot is om als belanghebbende te worden aangemerkt. De rechtbank heeft ook de procedurele aspecten van de vergunningverlening beoordeeld, waaronder de toepassing van de reguliere versus uitgebreide voorbereidingsprocedure en de noodzaak van een welstandstoets. De rechtbank concludeerde dat de vergunning op goede gronden was verleend en dat de belangen van de eisers niet opwegen tegen het algemene belang van een goede mobiele dekking in de regio. De beroepen van de eisers zijn ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Leeuwarden
Bestuursrecht
zaaknummers: LEE 13/1392 en LEE 13/1609
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 mei 2015 in de zaak tussen
I.[eiser 1] mede namens 25 anderen, allen wonende in Nederland, eisers
(gemachtigde: mr. M. van Weeren),

II.[eiser 2], wonende te Amsterdam, [eiser 2]),

(gemachtigde: mr. J.H.A. van der Grinten)
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Terschelling, verweerder
(gemachtigden: H.T. Smit en A. Steenbergen).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
KPN B.V., te ‘s Gravenhage (gemachtigde: mr. L. Steenhoven).
Procesverloop
Bij besluit van 22 mei 2012 (het primaire besluit) heeft verweerder aan KPN B.V. (vergunninghouder) een omgevingsvergunning verleend voor het plaatsen van een vakwerkmast ten behoeve van mobile telecommunicatie op het perceel, kadastraal bekend, gemeente Terschelling, sectie E, nummer 1524, plaatselijk bekend Duinweg Midsland te Midsland.
Bij besluit van 17 april 2013 (het bestreden besluit 1) heeft verweerder het bezwaar van eisers ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen bestreden besluit 1 beroep ingesteld. De rechtbank heeft een lijst met de namen van eisers als bijlage bij deze uitspraak gevoegd. Tevens hebben eisers een verzoek tot het treffen van voorlopige voorziening ingediend. Dit verzoek is bij uitspraak van
21 juni 2013 (LEE 13/1393) door de voorzieningenrechter afgewezen.
Bij besluit van 17 april 2013 (bestreden besluit 2) heeft verweerder het bezwaar van [eiser 2] niet-ontvankelijk verklaard.
[eiser 2] heeft tegen bestreden besluit 2 beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 april 2015. Eisers zijn vertegenwoordigd door R.N. Donselaar, bijgestaan door de gemachtigde. [eiser 2] is vertegenwoordigd door mr. P.M. Tolen in plaats van zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden. Namens vergunninghouder is de gemachtigde verschenen.
Overwegingen
1. De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan.
1.1.
Van 28 oktober 2011 tot en met 8 december 2011 heeft het
ontwerp-bestemmingsplan “Midsland Noord” ter inzage gelegen.
1.2.
Op 6 maart 2012 heeft vergunninghouder een aanvraag ingediend voor een
omgevingsvergunning ten behoeve van de bouw van een vakwerkmast ten behoeve van mobiele telecommunicatie op het perceel kadastraal bekend gemeente Terschelling, Sectie E, nummer 1524, plaatselijk bekend Duinweg Midsland te Midsland. Met de aanvraag is een toelichting meegezonden. De aangevraagde antenne-installatie heeft een hoogte van 39,9 meter.
1.3.
Bij het primaire besluit (22 mei 2012) heeft verweerder een omgevingsvergunning verleend aan vergunninghouder voor de bouw van een vakwerkmast ten behoeve van de mobiele telecommunicatie op het perceel, kadastraal bekend gemeente Terschelling, Sectie E, nummer 1524, plaatselijk bekend Duinweg Midsland te Midsland. Daarbij is toepassing gegeven aan het bepaalde in artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en artikel 2.7 van het Besluit omgevingsrecht (Bor) en artikel 4, aanhef, en onder 5, van bijlage II bij het Bor (de “kruimellijst”).
1.4.
Bij besluit van 29 mei 2012 heeft de gemeenteraad van Terschelling het (herziene) bestemmingsplan “Midsland-Noord” vastgesteld.
1.5.
Eisers en [eiser 2] hebben bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit.
1.6.
Bij afzonderlijke besluiten van 17 april 2013 zijn de bezwaren van [derde 1], [derde 2] en [eiser 2] niet-ontvankelijk verklaard en de overige bezwaren ongegrond verklaard.
1.7.
Tegen voornoemde bestreden besluiten heeft [eiser 2] beroep ingesteld en hebben eisers beroep ingesteld en een verzoek om voorlopige voorziening gevraagd. Dit verzoek is bij uitspraak van 21 juni 2013 (LEE 13/1393) door de voorzieningenrechter afgewezen.
BEROEP [eiser 2] 13/1609
2. Ter beoordeling ligt voor de vraag of verweerder terecht en op goede gronden het bezwaar van [eiser 2] niet-ontvankelijk heeft verklaard.
3. Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) wordt onder een belanghebbende verstaan: diegene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. Om als belanghebbende in de zin van de Awb te kunnen worden aangemerkt, dient volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS, zie bijvoorbeeld de uitspraak van 12 juli 2006, ECLI:NL:RVS:2006:AY3651) een natuurlijk persoon een voldoende objectief en actueel, eigen, persoonlijk belang te hebben dat hem in voldoende mate onderscheidt van anderen en dat rechtstreeks wordt geraakt door het bestreden besluit. Bij een besluit dat een ruimtelijke uitstraling heeft op de omgeving zoals bijvoorbeeld een omgevingsvergunning voor het realiseren van een bouwwerk, kan het wonen of het in eigendom hebben van objecten in de nabijheid van hetgeen waarop het besluit ziet, zo een persoonlijk belang geven.
4. Verweerder stelt zich op het standpunt dat omwonenden die op een afstand van maximaal 300 meter van de locatie van de vakwerkmast wonen dan wel recreëren belanghebbende zijn in de zin van artikel 1:2 van de Awb. De woningen en/of recreatiewoningen op een afstand buiten de 300 meter grens is zodanig groot, dat ondanks de aanzienlijke hoogte en de ruimtelijk uitstraling van de mast, niet kan worden geoordeeld dat de belangen van de eigenaren van deze woningen en/of recreatiewoningen rechtstreeks bij het bestreden besluit zijn betrokken. Eiser heeft een recreatiewoning op het perceel[adres] te Midsland; dit is 320 meter vanaf de projectlocatie en dat valt daarmee buiten de 300 meter grens
4.1.
Eiser heeft aangevoerd dat als maatstaf dient te gelden de afstand van de grens van zijn perceel tot de antennemast. Zijn perceelgrens ligt op een afstand van minder dan 300 meter van de antennemast verwijderd. Verweerder had hem dan ook ontvankelijk dienen te verklaren in zijn bezwaar, aldus eiser.
5. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder – los van de omstandigheid dat eiser niet inzichtelijk heeft gemaakt hoe groot de afstand van de perceelgrens tot aan de locatie van de vakwerkmast is – voor het beantwoorden van de vraag of eiser belanghebbende is terecht de afstand van de recreatiewoning tot de locatie van de vakwerkmast als uitganspunt genomen. De rechtbank is van oordeel dat woningen en/of recreatiewoningen gelegen op een afstand buiten de 300 meter zodanig groot is, dat ondanks de aanzienlijke hoogte en de ruimtelijk uitstraling van de mast, niet kan worden geoordeeld dat de belangen van de eigenaren van deze woningen en/of recreatiewoningen rechtstreeks bij het bestreden besluit zijn betrokken, in die zin dat die zich in voldoende mate onderscheiden van de belangen van anderen.
6. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder het bezwaar van eiser terecht en op goede gronden niet-ontvankelijk heeft verklaard.
7. Het beroep geregistreerd onder nummer LEE 13/1609 is ongegrond.
8. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
BEROEP EISERS (13/1392)
9. De rechtbank stelt allereerst vast dat verweerder bij bestreden besluit 2 de bezwaren van[derde 1] en [derde 2] niet-ontvankelijk heeft verklaard. De rechtbank stelt vast dat eisers niet hebben bestreden dat de woningen van[derden] op 700 respectievelijk 750 meter van het plangebied zijn gelegen. Hiervoor is reeds overwogen dat woningen en/of recreatiewoningen op een afstand buiten de 300 meter grens zodanig groot is, dat ondanks de aanzienlijke hoogte en de ruimtelijk uitstraling van de mast, niet kan worden geoordeeld dat de belangen van de eigenaren van deze woningen en/of recreatiewoningen rechtstreeks bij het bestreden besluit zijn betrokken. Gelet hierop heeft verweerder de bezwaren van[derden] terecht niet-ontvankelijk verklaard.
10. Met betrekking tot het beroep van de overige eisers overweegt de rechtbank als volgt.
11. Van 28 oktober 2011 tot en met 8 december 2011 heeft het
ontwerp-bestemmingsplan “Midsland Noord” ter inzage gelegen. Op 6 maart 2012 heeft vergunninghouder een aanvraag ingediend voor een omgevingsvergunning ten behoeve van de bouw van een vakwerkmast ten behoeve van mobiele telecommunicatie op het perceel kadastraal bekend gemeente Terschelling, Sectie E, nummer 1524, plaatselijk bekend Duinweg Midsland te Midsland. De aangevraagde antenne-installatie heeft een hoogte van 39,9 meter.
12. Vast staat dat ten tijde van de aanvraag het toen geldende bestemmingplan “Midsland-Noord” plaatsing van de mast op het perceel niet toestond. Op de bouwlocatie rustte de bestemming "Recreatieve opvangzone". Op grond van artikel 11, lid B, onder 6 van de planvoorschriften mochten op gronden met deze bestemming enkel bouwwerken, niet zijnde gebouwen, met een maximale hoogte van 4 meter worden opgericht.
De rechtsbank is – anders dan namens eisers is betoogd – van oordeel dat nu het project ten tijde van de aanvraag in strijd was met het toen geldende bestemmingsplan en er derhalve wel een grond was om de vergunning voor het bouwen van een bouwwerk te weigeren, niet van rechtswege een aanhouding als bedoeld in artikel 3.3 van de Wabo is ontstaan.
13. Eisers stellen zich verder op het standpunt dat, indien er een ontwerp-bestemmingsplan is, hierop geanticipeerd dient te worden. Het project was ten tijde van de aanvraag ook in strijd met het in voorbereiding zijnde bestemmingsplan “Midsland Noord”. In dit bestemmingsplan heeft de planwetgever verweerder onder stringente voorwaarden bevoegd geacht het bestemmingsplan ten behoeve van zend-, ontvangst- en antennemasten te wijzigen. Verweerder had volgens eisers dienen te anticiperen op deze bevoegdheid dan wel op grond van artikel 2.12, eerste lid, sub a, onder 3, van de Wabo het besluit dienen te nemen. Dit betekent dat verweerder de uitgebreide voorbereidingsprocedure had dienen toe te passen en het besluit had moeten voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing, aldus eisers.
13.1.
De rechtbank overweegt dat de beantwoording van de vraag of op een aanvraag om omgevingsvergunning de reguliere dan wel de uitgebreide voorbereidingsprocedure van toepassing is, gelet op artikel 3.10, eerste lid, van de Wabo, afhankelijk is van de activiteit die is aangevraagd. In artikel 3.10, eerste lid, van de Wabo wordt limitatief opgesomd voor welke categorieën vergunningsaanvragen de uitgebreide voorbereidingsprocedure geldt. Voor andere categorieën vergunningsaanvragen geldt de reguliere voorbereidingsprocedure. De rechtbank leidt uit de tekst en systematiek van de Wabo af dat rechtstreeks uit de wet volgt welke procedure van toepassing is en dat verweerder geen bevoegdheid heeft daarvan af te wijken.
13.2.
Omdat het in dit geval een aanvraag betreft voor een bouwactiviteit is voor de vraag welke procedure van toepassing is van belang of deze bouwactiviteit in overeenstemming is met het bestemmingsplan en, zo niet, of de vergunningverlening op grond van een binnenplanse vrijstelling of op grond van “de kruimellijst” mogelijk is. In die gevallen is immers de reguliere procedure als bedoeld in paragraaf 3.2 van de Wabo van toepassing.
13.3.
Op grond van artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan, een beheersverordening, een exploitatieplan, de regels gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening of een voorbereidingsbesluit voor zover toepassing is gegeven aan artikel 3.7, vierde lid, tweede volzin, van die wet.
Ingevolge artikel 2.12, eerste lid, sub a, onder 2, van de Wabo kan voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, de omgevingsvergunning slechts worden verleend, indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening, in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen.
De in artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2, van de Wabo bedoelde algemene maatregel van bestuur is het Bor.
Ingevolge artikel 2.7 van het Bor en artikel 4, aanhef en onder 5, van bijlage II, bij het Bor komt voor verlening van een omgevingsvergunning waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de wet van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken, in aanmerking een antenne-installatie, mits niet hoger dan 40 m.
13.4.
De rechtbank overweegt dat niet in geschil is dat voldaan is aan de voorwaarden van artikel 4, aanhef en onder 5, van bijlage II bij het Bor voor de toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2, van de Wabo. Het stond verweerder derhalve vrij gebruik te maken van de procedure op grond van artikel 2.12, eerste lid, sub a, onder 2, van de Wabo, omdat de wet geen rangorde kent tussen deze procedure en de procedure tot wijziging van het bestemmingsplan of verlening van een omgevingsvergunning op grond van artikel 2.12, eerste lid, sub a, onder 3, van de Wabo. Niet is gebleken van beletselen voor het volgen van onderhavige procedure. Voorgaande betekent dat de rechtbank tot het oordeel komt dat, gelet op artikel 3.10, eerste lid, van de Wabo, op onderhavige aanvraag de reguliere procedure van toepassing is. De beroepsgrond faalt.
14. De rechtbank overweegt verder dat ten tijde van het bestreden besluit het herziene bestemmingsplan “Midsland Noord”, voor zover relevant voor onderhavig perceel, in werking was getreden. Verweerder diende ten tijde van het bestreden besluit aldus te toetsen aan het herziene bestemmingsplan “Midsland Noord”. Naar het oordeel van de rechtbank valt uit het bestreden besluit, waarin wordt verwezen naar het advies van de Commissie van advies voor de bezwaar- en beroepschriften, genoegzaam op te maken dat verweerder bij het bestreden besluit heeft getoetst aan het herziene bestemmingsplan.
15. Tussen partijen is niet in geschil dat het project ook in strijd is met het herziene bestemmingsplan “Midsland-Noord”, daar het bouwwerk hoger is dan 5 meter en daarmee in strijd is met artikel 4.2.2, onder b, van de planvoorschriften. Gelet hierop kan de vraag of de vakwerkmast kan worden aangemerkt als openbare nutsvoorziening onbesproken blijven.
16. De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag of verweerder bij afweging van alle betrokken belangen in redelijkheid van zijn bevoegdheid op grond van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2, van de Wabo gebruik heeft kunnen maken. De rechtbank overweegt dienaangaande als volgt.
16.1.
Met het oog op de explosieve groei van mobiele telefonie en de verwachting dat deze groei zich in sterke mate zal voortzetten, heeft de raad van de gemeente Terschelling op 18 juli 2000 de beleidsnotitie "Telecommunicatie antennemasten Terschelling 2000" (de Beleidsnotitie) vastgesteld. Hierin is het beleid verwoord over de planologische inpassing van antenne-installaties.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat onderhavig project voldoet aan de uitgangspunten van voornoemde beleid. In dit verband heeft verweerder het volgende te kennen gegeven. Op basis van de uitgangspunten van de Beleidsnotitie is het niet wenselijk om meerdere kleine masten verspreid over het eiland te plaatsen, maar zoveel mogelijk aanbieders in één mast te combineren. Providers en nieuwe providers die hun mobiele dekking willen uitbreiden kunnen worden verwezen naar de vergunde mast. Om onevenredige landschappelijke/ruimtelijke verstoring te voorkomen, wordt de voorkeur
gegeven aan plaatsing van enkele hoge masten in plaats van meerdere lage masten.
De planlocatie zorgt volgens verweerder voor het beste resultaat. Hierbij wordt door verweerder opgemerkt dat de planlocatie is gelegen in een bebouwd gebied, binnen een meer landelijk gebied, welke binnen een zoekgebied voor antennemasten valt, zoals op de kaart behorende bij de Beleidsnotitie is aangegeven. Een mast als onderhavige zal door zijn hoogte altijd zichtbaar zijn in het landschap. Qua beleving maakt het volgens verweerder niet veel uit of het bouwwerk 30 of 40 meter hoog is; het steekt er boven uit en zal van een afstand opvallen. Een lagere mast van bijvoorbeeld 35 of 40 meter heeft daarom vanuit landschappelijke optiek weinig meerwaarde. De planlocatie zorgt er wel voor dat de visuele hinder zoveel mogelijk wordt beperkt door aan te sluiten bij de reeds bestaande bebouwing en bebossing. Gebieden die vrij dienen te blijven van antenne-installaties (het strand, de zandplaten, kwelders en wadden) worden met dit plan ontzien. De planlocatie is niet gelegen in een primair woongebied. De planlocatie bevindt zich in een gebied dat overwegend is gericht op recreatief verblijf. Verweerder merkt voorts op dat de minimale horizontale afstand tussen woningen of woongebouwen en de planlocatie meer dan tien meter is en er een hekwerk om de mast heen komt om inklimmen te voorkomen.
16.2.
Eisers stellen dat alternatieve locaties voor de mast mogelijk zijn dan wel dat met een lagere mast zou kunnen worden volstaan. De rechtbank overweegt in dit verband dat verweerder dient te beslissen omtrent het verlenen van ontheffing aan het project, zoals daarvoor ontheffing is aangevraagd. Indien een project op zichzelf voor verweerder aanvaardbaar is, kan het bestaan van alternatieven slechts dan tot het onthouden van medewerking nopen, indien op voorhand duidelijk is dat door verwezenlijking van de alternatieven een gelijkwaardig resultaat kan worden bereikt met aanmerkelijk minder bezwaren.
16.2.1.
Verweerder heeft in dit verband te kennen gegeven dat, nadat T-Mobile in 2006 al op zoek is geweest naar mogelijkheden voor het verbeteren van de mobiele dekking (bestaande uit: 1. goed bereik of te wel goede ontvangst op het toestel en 2. voldoende capaciteit of te wel voldoende gesprekken en data tegelijk kunnen verwerken) rondom Midsland, vergunninghouder vanaf 2008 heeft aangegeven dat een zendmast moet komen voor het verbeteren van het mobiele bereik in en rondom Midsland. Voor een zestal locaties is in die tijd de vraag beantwoord in hoeverre plaatsing van een antenne op die locaties tot de mogelijkheden behoort. Uiteindelijk werd gekozen voor de locatie bij het sportveld in Midsland. Hiervoor is op 28 juni 2011 een vergunning onder nummer 0V 2011-015 verleend. Tijdens dit vergunningstraject en op een informatieavond op 2 mei 2012 heeft vergunninghouder aangegeven dat met het plaatsen van een zendmast in de noordoosthoek van het sportveld aan het Kallandspad te Midsland geen sitesharing mogelijk is en dat voor het verbeteren van de mobiele dekking voor Midsland voor andere providers er nog twee zendmasten in Midsland bij zouden moeten komen. In de Beleidsnotitie is evenwel het uitgangspunt opgenomen dat wordt ingezet op een aantal grote masten in plaats van meerdere kleine masten. In de nadien vastgestelde bestemmingsplannen is dit vertaald in de voorwaarde dat het aantal masten binnen de gemeente niet meer mag bedragen dan strikt noodzakelijk is voor de realisatie van een adequaat dekkend netwerk met voldoende capaciteit. Met de vergunning van 28 juni 2011 onder nummer 0V 2011-015 wordt bovendien geen verbetering geboden voor de gebieden Midsland aan Zee en West aan Zee. Hierop is een netwerkplanningstudie van vergunninghouder gevolgd voor het plaatsen van een (bijna) 40 meter hoge vakwerkmast op locatie West aan Zee en Midsland Noord. Deze studie toonde aan dat het probleem van een slechte mobiele dekking van Midsland en Midsland Noord met een (bijna) 40 meter hoge mast op locatie West aan Zee niet is verholpen. In totaal zijn zeven locaties onderzocht. De eerste zes onderzochte locaties bieden niet het gewenste resultaat. Alleen de locatie waarvoor de onderhavige omgevingsvergunning is verleend voldoet. Op grond van het reeds verrichte onderzoek is het niet aannemelijk dat een andere locatie tot het gewenste resultaat zal leiden.
16.2.2.
Naar het oordeel van de rechtbank is daarmee afdoende gemotiveerd dat er geen alternatieve locatie voorhanden is voor het project waarmee een gelijkwaardig resultaat kan worden bereikt met aanmerkelijk minder bezwaren. In hetgeen eisers hebben aangevoerd in beroep ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder in de door eisers voorgestane alternatieve locatie aanleiding had moeten vinden om de gevraagde omgevingsvergunning te weigeren. Anders dan namens eisers is gesteld, bestaat naar het oordeel van de rechtbank geen grond voor het oordeel dat de door verweerder gegeven onderbouwing niet objectief is. De beroepsgrond faalt.
16.3.
Met betrekking tot de hoogte van de mast heeft verweerder opgemerkt dat bij plaatsing van een 39,9 meter hoge mast op locatie Midsland Noord sprake is van een goede dekking in genoemde probleemgebieden Midsland, Midsland Noord, Midsland aan Zee en West aan Zee. Indien de mast wordt verlaagd tot 35 meter, 30 meter, 25 meter of 20 meter dan neemt volgens verweerder de dekking af. De hoogte is nodig in verband met het verkrijgen van een zo groot mogelijke dekking over een zo groot mogelijk terrein, wat geaccidenteerd is. Daarnaast is de hoogte nodig om sitesharing mogelijk te maken. Vanwege het verkrijgen van een zo goed mogelijke dekking zullen andere providers ook hoger in de mast hun installaties moeten hangen, rekening houdend met geaccidenteerd terrein. Dus onder meer rekeninghoudend met deze gegevens is een mast van 39,9 meter hoog noodzakelijk. Al bij een mast van 35 meter neemt de dekking in een groot deel van West aan Zee en Midsland aan Zee onacceptabel af. Voor het bereiken van het doel, te weten goede mobiele bedekking in Midsland, Midsland Noord, Midsland aan Zee en West aan Zee voor meer providers is aldus een mast van 39,9 meter op de planlocatie volgens verweerder onontbeerlijk.
16.3.1.
De rechtbank ziet in het door eisers overgelegde rapport van dr.ir. M.J. Bentum van de Universiteit Twente van 16 september 2013 geen aanleiding om aan het voorgaande te twijfelen. In het rapport wordt geconcludeerd dat een antennemast met een hoogte van 25 meter op onderhavige locatie voldoende is voor de gewenste dekking van vergunninghouder. In het geval van een extra operator op de mast zou een extra drie meter voldoende zijn. Naar het oordeel van de rechtbank doet het rapport aldus niet af aan het standpunt van verweerder, reeds niet nu uit het onderzoek blijkt dat voor met name sitesharing, een van de uitgangpunten van de Beleidsnotitie, wel degelijk een hogere mast dan 25 meter noodzakelijk is. De beroepsgrond faalt.
16.4.
Eisers hebben verder aangevoerd dat een passende beoordeling ontbreekt. De gevolgen van de vakwerkmast, in het bijzonder de straling daarvan en de fysieke aanwezigheid moet worden onderzocht, met het oog op de gevoeligheid en de gevolgen daarvan voor de betrokken vogelsoorten.
16.4.1.
Verweerder heeft in dit verband opgemerkt dat de planlocatie is gelegen nabij de grens van het Natura 2000-gebied Duinen Terschelling, maar daar zelf geen onderdeel van uitmaakt. Over de ligging ten opzichte van Natura 2000-gebied Duinen Terschelling heeft verweerder telefonisch contact gehad met de provincie Fryslân. Vanuit de doelstellingen van de Natura 2000 zijn geen belemmeringen geconstateerd. Vogels vliegen niet tegen een dergelijke mast aan en er zijn geen andere verstorende effecten. Een afzonderlijke voortoets is daarom niet aan de orde. Wel is gebruik gemaakt van de ecologische voortoets voor het herziene bestemmingsplan “Midsland-Noord”. In deze voortoets moest worden uitgegaan van de maximale planologische mogelijkheden, waaronder wijzigingsbevoegdheden, van het plan “Midsland Noord” (zie bijvoorbeeld: uitspraak van AbRS van 11 december 2013, zaak nr. 201201006/1/R3). Op pagina 13 van de voortoets is dan ook ingegaan op nieuwe telecommunicatiemasten in het plangebied. Omdat de verleende omgevingsvergunning geen grotere mogelijkheden biedt dan de wijzigingsbevoegdheid van het plan “Midsland Noord”, wordt deze voortoets ook afdoende geacht voor de verleende omgevingsvergunning. Uit de voortoets blijkt dat ter plaatse geen vogels van de Vogel- en habitatrichtlijn broeden en dat het perceel niet van belang is als hoogwatervluchtplaats voor vogels. De planlocatie heeft ook geen functie voor soorten en habitattypen van Natura 2000-gebieden Duinen Terschelling, Waddenzee of Noordzeekustzone. De rechtbank ziet in hetgeen eisers hebben aangevoerd geen aanleiding om aan het voorgaande te twijfelen. De beroepsgrond faalt.
16.5.
In het verweerschrift heeft verweerder voorts naar aanleiding van de klachten van eisers over geluidshinder te kennen gegeven dat is nagegaan of gebouwd is volgens alle vereisten. Dat is het geval. Geluidsoverlast van de apparatuurkasten hoort niet voor te komen en zeker niet op een afstand van meer dan 40 meter (de afstand tot de dichtstbijzijnde recreatiewoning). Bij de locatiebezoeken die verweerder heeft laten uitvoeren was geen sprake van merkbaar geluid. Op de locatie maken de kasten een licht monotoon geluid. Bij de weg op een afstand van zo’n vijftien meter is dit geluid nog nauwelijks waarneembaar (minder dan een koelkast). Op een afstand van 40 meter (de dichtstbijzijnde recreatiewoning) is het geluid in zijn geheel niet waarneembaar. Bij normale weersomstandigheden zal de mast zelf ook geen geluid veroorzaken. Ook bij langdurig verblijf van personen in de dichtstbijzijnde recreatiewoning is sprake van een aanvaardbaar geluidsniveau. De rechtbank ziet geen aanleiding aan het voorgaande te twijfelen.
16.6.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder in redelijkheid toepassing heeft kunnen geven aan zijn afwijkingsbevoegdheid. Het bestreden besluit is ter zake van de belangenafweging voldoende draagkrachtig gemotiveerd. Hierbij acht de rechtbank nog van belang dat verweerder te kennen heeft gegeven dat de belangen van eisers zeer divers zijn en op zich niet onbegrijpelijk. Ze zijn volgens verweerder echter van ondergeschikte aard ten opzichte van het algemene belang van burgers en gasten van de gemeente Terschelling bij een goede mobiele dekking. De mobiele dekking in Midsland, Midsland-Noord, Midsland aan Zee en Paal 8 was dermate slecht dat de hulpdiensten van het eiland zich daarover beklaagd hebben. Ook beklaagden de eilanders en gasten zich over de grote problemen met het mobiele bereik in die gebieden. De rechtbank ziet in hetgeen eisers hebben aangevoerd geen aanleiding hier aan te twijfelen.
17. Naar het oordeel van de rechtbank geldt hetgeen onder rechtsoverweging 16.6 is overwogen te meer, nu verweerder naar aanleiding van de uitspraak van de voorzieningenrechter het project volledigheidshalve (en, gelet op hetgeen is overwogen in rechtsoverweging 13.4, onverplicht) heeft getoetst aan de voorwaarden van artikel 18 van de planvoorschriften van het herziene bestemmingsplan “Midsland-Noord”.
17.1.
Verweerder heeft in dit verband in het verweerschrift te kennen gegeven dat in de omgeving van de planlocatie in Midsland Noord geen bestaand bouwwerk aanwezig is van voldoende hoogte waarbij aansluiting zou kunnen worden gezocht. Zoals uit het locatieonderzoek en de plotjes blijkt, maar ook uit de verklaringen van de politie en ambulancezorg en de brief van de veiligheidsregio Fryslân van 17 mei 2013, is de mast radiografisch noodzakelijk. Plaatsing van de onderhavige mast voorkomt dat meerdere masten verspreid over het eiland geplaatst moeten worden, zowel ten aanzien van vergunninghouder als ten aanzien van andere operators, doordat site-sharing mogelijk is. Andere operators zullen in de toekomst worden verwezen naar de antenne installatie van vergunninghouder. Hierdoor wordt voldaan aan de voorwaarde dat het aantal masten binnen de gemeente niet meer mag bedragen dan strikt noodzakelijk is voor de realisatie van een adequaat dekkend netwerk met voldoende capaciteit. Doordat de mast wordt geplaatst binnen de bestemming ‘Bos’ zijn de voorwaarden 3 en 4 uit artikel 18, lid a, van de planvoorschriften niet van toepassing. Hierbij wordt wel opgemerkt dat in het plangebied van het bestemmingsplan “Midsland Noord” enkele woon- en bedrijfsbestemmingen voorkomen. De dichtstbijzijnde woonbestemming is het perceel Duinweg Midsland 25E gelegen op een afstand van meer dan 60 meter. Tussen deze woning en de mast zijn recreatiewoningen gelegen. De mast is niet direct gelegen aan de openbare weg, maar wat verder van de weg in het bosgebied. Gezien de afstand van ruim 60 meter tot de dichtstbijzijnde woonbestemming en het feit dat de mast niet direct is gelegen aan de openbare weg, acht verweerder een mast van 39,9 meter op deze locatie aanvaardbaar. Hierbij wordt nog opgemerkt dat de snackkiosk te Duinweg Midsland 21 niet is gelegen binnen een bedrijfsbestemming maar binnen de bestemming ‘Verkeer’. In artikel 18, lid a van de planvoorschriften is geen hoogte beperking opgenomen ten aanzien van de bestemming ‘Bos’. Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit het voorgaande genoegzaam dat ook in het licht van de voorwaarden, genoemd in artikel 18 van de planvoorschriften, de mast toelaatbaar is te achten.
18. Eisers stellen zich op het standpunt dat geen welstandtoets heeft plaatsgevonden. Het enige welstandadvies is van 31 maart 2012; dit advies bevat evenwel geen enkele onderbouwing, waardoor niet kan worden afgeleid op grond waarvan de welstandscommissie meent dat het project voldoet aan het door de gemeenteraad vastgestelde welstandsbeleid.
18.1.
De rechtbank overweegt dat het advies van de welstandscommissie zeer summier gemotiveerd is en daarmee gelijk staat aan een zogenaamd “stempeladvies”. Ingevolge vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (bijvoorbeeld de uitspraak van 31 juli 2002, ECLI:NL:RVS:2002:AE5977) mag verweerder een stempeladvies in geval van gemotiveerde betwisting daarvan niet zonder nadere motivering aan zijn besluit ten grondslag leggen. Naar het oordeel van de rechtbank hebben eisers in bezwaar noch in beroep gemotiveerd aangegeven waarom het project volgens hen in strijd is met redelijke eisen van welstand. Bij brief van 25 maart 2015 hebben eisers, erg laat in de procedure, een tegenadvies van Libau overgelegd. In het advies wordt geconcludeerd dat een andere locatie voor de vakwerkmast beter zou zijn. Zoals hiervoor in rechtsoverweging 16.2 is overwogen dient verweerder te beslissen omtrent de aanvraag zoals deze is ingediend. Reeds gelet hierop bestaat geen grond voor het oordeel dat verweerder, gezien het tegenadvies van Libau, het welstandsadvies niet aan het bestreden besluit ten grondslag mocht leggen.
19. Met betrekking tot de eerst ter zitting door eisers aangevoerde gronden dat het project niet zou voldoen aan het Bouwbesluit 2012 en de aanvraag niet zou voldoen aan de Wet Milieubeheer overweegt de rechtbank dat deze te laat naar voren zijn gebracht. De rechtbank laat deze gronden daarom wegens strijd met de goede procesorde buiten beschouwing.
20. Gelet op het voorgaande is het beroep geregistreerd onder nummer LEE 13/1392 ongegrond.
21. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L. Boxum, rechter, in aanwezigheid van
mr. C.T. Hofman, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 1 mei 2015.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.