ECLI:NL:RBNNE:2015:2300

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
26 maart 2015
Publicatiedatum
12 mei 2015
Zaaknummer
AWB - 14 _ 1046
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Informatiebeschikking en administratieplicht van een coffeeshop met betrekking tot softdrugs

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 26 maart 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen een coffeeshop en de inspecteur van de Belastingdienst over een informatiebeschikking. De inspecteur had op 18 oktober 2013 een informatiebeschikking afgegeven aan de coffeeshop, omdat deze geen adequate voorraad- en inkoopadministratie van softdrugs had bijgehouden. De rechtbank oordeelde dat de informatiebeschikking terecht was genomen, omdat de coffeeshop niet voldeed aan de informatieverplichting van artikel 47 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) en de administratieplicht van artikel 52 AWR. De rechtbank stelde vast dat de coffeeshop niet alleen geen administratie van de stash had gevoerd, maar ook dat de administratie die wel was gevoerd, niet voldeed aan de wettelijke eisen. De rechtbank overwoog dat van een coffeeshophouder verwacht mag worden dat hij een gedegen inkoop- en voorraadadministratie bijhoudt, ook voor de voorraad softdrugs die buiten de shop wordt aangehouden. De rechtbank verklaarde het beroep van de coffeeshop gegrond voor het jaar 2009, maar ongegrond voor de jaren 2010 en 2011. De rechtbank vernietigde de informatiebeschikking voor het jaar 2009, maar handhaafde deze voor de jaren 2010 en 2011. Tevens werd de inspecteur veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 14/1046

uitspraak van de meervoudige belastingkamer van 26 maart 2015 in de zaak tussen

[eiseres] , te [vestigingsplaats] , eiseres,

(gemachtigde: [gemachtigde] ),
en

de inspecteur van de Belastingdienst/kantoor Leeuwarden, verweerder

(gemachtigde: [gemachtigde] ).

Procesverloop

Verweerder heeft met dagtekening 18 oktober 2013 aan eiseres een informatiebeschikking afgegeven.
Bij uitspraak op bezwaar van 17 december 2013 heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 november 2014. Namens eiseres is verschenen haar gemachtigde, bijgestaan door [naam] , [naam] en [naam] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, bijgestaan door mr. [naam] en [naam] . Met instemming van partijen is de onderhavige zaak ter zitting gelijktijdig behandeld met het beroep van [Z] , bij de rechtbank bekend onder zaaknummer 14/1047, en het beroep van [X] B.V., bij de rechtbank bekend onder zaaknummer 14/1004.

Overwegingen

Feiten
1. De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan.
1.1.
Tot 1 januari 2010 dreef [Z] een coffeeshop in de vorm van een eenmanszaak onder de naam [X] . Op 1 januari 2010 heeft [Z] de onderneming ingebracht in [Z] Beheer B.V. (hierna: eiseres), waarin [Z] alle aandelen houdt. Vervolgens heeft eiseres de onderneming ingebracht in [X] B.V., waarin eiseres alle aandelen houdt. Eiseres en [X] B.V. vormen een fiscale eenheid voor de vennootschapsbelasting.
1.2.
In 2012 is door verweerder een boekenonderzoek ingesteld bij eiseres. Op grond van de bevindingen bij het boekenonderzoek heeft verweerder de onderhavige informatiebeschikking genomen waarin – voor zover hier van belang – het volgende is opgenomen:
“In het kader van het boekenonderzoek bij u betreffende de aangiften:
[Z] Beheer B.V.

Vennootschapsbelasting over de jaren 2009 tot en met 2011.
heb ik u verzocht om informatie te verstrekken, welke van belang kan zijn voor uw belastingheffing. De wettelijke basis voor dit onderzoek vindt u terug in artikel 47 eerste lid letter a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR). Het doel hiervan is om de inspecteur in staat te stellen om informatie te verkrijgen, op basis waarvan de inspecteur vervolgens de verschuldigde belasting kan vaststellen.
Daarnaast is gebleken dat u zich niet gehouden hebt aan de administratieplicht. De bepalingen op dit gebied vindt u terug in artikel 52 AWR. Deze bepalingen bevatten kwaliteitseisen welke aan een administratie gesteld worden ten behoeve van de belastingheffing.

Informatieplicht artikel 47 AWR

Op 26 november 2012, 11 januari 2013, 17 april 2013, 4 september 2013 en 13 september 2013 hebben wij gesproken over de inkoopadministratie en de voorraad softdrugs (hierna: SD) die buiten de shop wordt aangehouden. Van de voorraad buiten de shop zijn, met uitzondering van uw, mondelinge en schriftelijke verklaring, geen gegevens aanwezig. Indien u een sluitende inkoopadministratie hebt bijgehouden waaruit is op te maken op welke dag, voor welk bedrag, welke soorten en welke hoeveelheden zijn ingekocht en betaald, verzoek ik u mij deze administratie te overleggen. Tot op heden heb ik van u géén en/of onvoldoende informatie ontvangen over de inkoopadministratie.

Administratieplicht artikel 52 AWR

Ik ben van mening dat uw administratie niet aan wettelijke normen voldoet. Uw administratie voldoet niet aan het eerste lid van artikel 52 AWR. Dit lid bepaalt onder meer dat u als administratieplichtige gehouden bent van de vermogenstoestand en van alles betreffende uw bedrijf naar de eisen van dat bedrijf, op zodanige wijze een administratie te voeren dat te allen tijde de rechten en verplichtingen, alsmede de voor de heffing van belasting overigens van belang zijnde gegevens hieruit duidelijk blijken. (…)

Inkoopadministratie

Mevrouw [Z] en de heer [P] hebben verklaard dat er voorverpakt (zakjes van 1, 2 en 5 gram) wordt ingekocht. De inkoopwaarde van de SD wordt wekelijks door de boekhouder vastgesteld aan de hand van de “Specificatie inkoop “ [X] B.V. te [vestigingsplaats] ” en vastgelegd in de financiële administratie. Op de specificatie worden de verkochte aantallen per dag vermenigvuldigd met de inkoopprijs per gram. Het bedrag wordt per week getotaliseerd. Registratie van inkoop, in geld en goederen, vindt dus plaats op het moment dat de SD de coffeeshop verlaten.
Uit onderzoek is gebleken dat zowel op de daglijsten als “Specificatie inkoop” telfouten voorkomen. Hieruit concludeer ik dat de inkoopwaarde gebaseerd is op onjuiste bedragen en dat de bedragen zoals die in de financiële administratie verantwoord worden niet overeenkomen met de werkelijkheid.
(…)
Belastingplichtige heeft zowel mondeling als schriftelijk verklaard dat er buiten de shop een voorraad (stash) wordt aangehouden. Citaat gespreksnotitie 4 september 2013 “Van de voorraad buiten de shop zijn uiteraard geen gegevens aanwezig. Dat is volgens de wet strafbaar. Denk aan de meldingsplicht van de belastingdienst aan de gemeente(n). Aangegeven is dat de bedoelde voorraad in het (hoge) kassaldo is opgenomen.”
Op grond van deze verklaring stel ik vast dat belastingplichtige een voorraad SD heeft aangehouden die uitgaat boven de voorraad die in de shop is verantwoord. Dit betekent dat belastingplichtige niet alleen de voor de inkooptransacties betaalde bedragen niet per aankoop – laat staan per soort – heeft vastgelegd, maar ook dat belastingplichtige geen volledige administratie heeft gevoerd van de ingekochte hoeveelheden en soorten.
Belastingplichtige stelt dat in verband met de meldingsplicht door de Belastingdienst in 2008 er in overleg met en na goedkeuring van de controlemedewerkers is gekozen voor het inkoopsysteem zoals thans wordt toegepast. Van deze stelling zijn geen bewijsstukken aanwezig.
Tot mei 2009 werd de voorraad SD in de financiële administratie op de voorraadrekening tot uitdrukking gebracht. Deze voorraad wordt vanaf mei 2009 op de balans verantwoord onder de liquide middelen. Op 21 november 2012 bedroeg het kassaldo volgens de financiële administratie € 32.393,60. Op mijn verzoek om het kasgeld voor te tellen, zoals verzocht in de brief van 9 november 2012, verklaarde belastingplichtige dat dit onmogelijk is omdat het kassaldo volgens de financiële administratie niet overeenkomt met het werkelijk aanwezige kasgeld. Het werkelijke saldo is steeds € 200. Dit betekent dat de voorraad SD € 32.193,60 bedraagt. Bij een inkoopprijs van gemiddeld € 3 tot € 4 per gram wordt er een voorraad van circa 8 tot 10 kilo aangehouden.
Gezien de hoogte van het bedrag (op 18-12-2011 € 224.713,46) moet de voorraad buiten de shop uit tientallen kilo’s SD hebben bestaan. Van de voorraad buiten de shop zijn, met uitzondering van de verklaringen en de hoogte van het kasgeld, geen gegevens aanwezig.

Kasadministratie

In de shop wordt geen kasboek of een (klad)kasadministratie bijgehouden. Omdat nagenoeg de gehele omzet contant wordt ontvangen en de kosten contant worden voldaan, vormt de kasadministratie een essentieel onderdeel van het bedrijf.
(…)

Administratie

De administratie van 1 januari 2008 tot en met 6 juni 2008 bestaat uit daglijsten waarop alleen de aantallen (beginvoorraad + aanvulling – eindvoorraad = verkoop) worden vermeld. Er staat één totaalbedrag onder. De klad- of tussentellingen zijn niet aanwezig. De verschillende producten worden niet nagerekend. Vanaf 1 januari 2008 tot en met week 22 van 2008 zijn er handgeschreven notities aangetroffen over de inkoop van cannabis. Deze inkopen worden geheel op de inkoopdatum op de daglijst gezet. Deze inkopen worden ook als inkopen geboekt.
(…)
Met ingang van 7 juni 2008 maakt men gebruik van de “Specificatie Inkoop Coffeeshop “ [X] ” te [vestigingsplaats] ”. Als inkopen worden nu de verkochte aantallen x de inkoopprijs geboekt.
(…)
Gebreken (kas)administratie
(…)
-
op grond van de uitspraak van Hof Amsterdam moet de volledige voorraad per 31 december / 1 januari worden bepaald. Het gaat hier niet alleen om de voorraad in de shop of verkoopruimte, maar om de totale voorraad. De belastingplichtige dient bij de voorraadopname de hoeveelheden per soort te noteren. Men heeft geen administratie gevoerd van de in de stash opgenomen hoeveelheden SD en bovendien geen aantekening gehouden van de per inkooptransactie betaalde bedragen;
(…)
De gebreken van de administratie zijn van zodanige aard dat van de administratie niet gezegd kan worden dat die een deugdelijke en betrouwbare grondslag vormt voor de bepaling van de belastingverplichtingen. Gelet op de aard, omvang en complexiteit van het bedrijf zijn de vastleggingen in de administratie (objectief gezien) onvoldoende. Hieruit volgt dat de belastingplichtige niet volledig heeft voldaan aan zijn verplichtingen ingevolge artikel 52 AWR. Belastingplichtige is er in het verleden op gewezen dat bij een eventuele procedure deze tekortkomingen omkering van de bewijslast tot gevolg heeft op grond van artikel 25 of 27e AWR.
(…)

Informatiebeschikking

Ik stel thans dan ook vast dat u niet of niet geheel aan:

  • uw informatieverplichting uit hoofde van artikel 47 AWR heeft voldaan;
  • de op u rustende administratieplicht van artikel 52 AWR heeft voldaan;

Ik geef u hiervoor dan ook een informatiebeschikking. Deze is gebaseerd op artikel 52a AWR.

(…)”
1.3.
Tot de stukken van het geding behoort een gespreksnotitie – opgemaakt door de adviseur van eiseres, [adviseur] – van een bijeenkomst op woensdag 4 september 2013, waarbij aanwezig waren de heer [naam] van de belastingdienst en namens [X] B.V. de heer [P] en de heer [adviseur] . Hierin is – voor zover hier van belang – het volgende opgenomen:
“In verband met de invoering van de meldingsplicht door de belastingdienst is in 2008 in overleg met belastingcontroleurs [naam] en [naam] gekozen voor het inkoopsysteem zoals dat thans nog steeds wordt gevoerd. Namelijk, afgeleide inkoop op basis van de dagelijkse verkoop.
(…)
Van de voorraad buiten de shop zijn uiteraard geen gegevens aanwezig. Dat is volgens de Wet strafbaar. Denk aan de meldingsplicht van de belastingdienst aan de gemeente(n). Aangegeven is dat de bedoelde voorraad in het (hoge)kassaldo is opgenomen.”
1.4.
Eiseres heeft ter zitting een brief van 2 september 2009 overgelegd van verweerder aan eiseres, waarin – voor zover hier van belang – het volgende is weergegeven:
“Op 26 augustus 2009 heb ik samen met een collega een bezoek gebracht aan uw boekhouder Administratiekantoor [adviseur] te [vestigingsplaats] . Tijdens dit bezoek hebben wij gesproken met u, de heer [P] en de heer [adviseur] . Dit naar aanleiding van de brief die in van de heer [adviseur] heb ontvangen met het verzoek het controleverslag te bespreken.
Hieronder geef ik in het kort weer hetgeen is besproken. (…)
Punt 10 Vastlegging verkopen
Alle verkopen worden aangeslagen op de kassa. De verkopen vinden plaats per pin of contant. Tevens kan er extra bij gepind worden. Daarnaast wordt er een voorraadlijst per dag bijgehouden waarop per soort staat vermeld, de beginvoorraad, aanvulling, eindvoorraad, verkoop en totaal. Dit totaal is de omzet per dag. Tevens wordt er een uitdraai gemaakt van de pin en wordt het aanwezige kasgeld geteld. Gecontroleerd wordt of de omzet volgens de kassa aansluit bij de omzet volgens de voorraadlijst en de omzet volgens de pin en het aanwezige kasgeld. Verschillen worden uitgezocht. Als blijkt dat er een verschil is in de softdrugs dan wordt dit in de omzet softdrugs verwerkt en het eventueel resterend verschil wordt verwerkt in omzet laag. Kortom de verschillen worden op deze manier inzichtelijk gemaakt. De omzet volgens de Z-afslag kan dan afwijken van de omzet in de financiële administratie.”
1.5.
De gemachtigde van eiseres heeft ter zitting op de vraag van de rechtbank of er wel een administratie van de stash wordt gevoerd, maar dat deze niet overgelegd kan worden, of dat er geen administratie van de stash is gevoerd, geantwoord dat het eiseres niet vrij staat die vraag te beantwoorden. Verder heeft de gemachtigde van eiseres ter zitting ten aanzien van de administratie van de stash verklaard:
“Als ik de rechtbank goed begrepen heb, is het begaan van een strafrechtelijk vergrijp geen reden om niet te voldoen aan fiscale verplichtingen. De enige manier om te voldoen aan de fiscale verplichtingen vereist dat eiseres zichzelf incrimineert. Als dat zo is, kan het standpunt alleen maar zijn dat het voldoen aan de fiscale verplichtingen leidt tot schending van de onschuldpresumptie. Er staat geen effective remedy open tegen de informatiebeschikking. Eiseres kan zich niet verweren tegen de informatiebeschikking en tegelijkertijd strafrechtelijk buiten schot blijven. De strafrechter heeft overwogen dat in een dergelijk geval eiseres wel strafbaar is, maar dat er geen strafoplegging zal volgen. Maar het heeft wel consequenties in het kader van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur (Wet BIBOB). Als eiseres tegemoet komt aan het verzoek om de administratie van de stash te overleggen, houdt de onderneming op te bestaan. (…).”
Geschil en beoordeling
2. In geschil is het antwoord op de vraag of verweerder terecht de onderhavige informatiebeschikking heeft genomen. Het geschil spitst zich toe op de vraag of eiseres heeft voldaan aan de inlichtingenplicht van artikel 47 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) en de administratie- en bewaarplicht van artikel 52 van de AWR.
3. De rechtbank overweegt allereerst dat de onderhavige informatiebeschikking ten onrechte ziet op het jaar 2009, nu de inbreng van de onderneming pas op 1 januari 2010 heeft plaatsgevonden (zie 1.1.). De rechtbank is dan ook van oordeel dat het beroep in zoverre gegrond is.
4. Verweerder stelt zich primair op het standpunt, dat eiseres de verplichtingen van artikel 52 van de AWR heeft geschonden door geen administratie van de stash bij te houden. Weliswaar laat eiseres in het midden of ze wel of geen administratie van de stash heeft bijgehouden (zie 1.5.), maar tot nu toe heeft eiseres niets overgelegd, aldus verweerder. Verweerder stelt dan ook dat eiseres geen administratie van de stash heeft bijgehouden. Indien en voor zover eiseres wel een administratie van de stash heeft bijgehouden, maar deze niet heeft overgelegd, heeft eiseres hiermee niet voldaan aan de in artikel 47 van de AWR vervatte verplichtingen, aldus verweerder.
5. Ter zitting heeft de gemachtigde namens eiseres het standpunt ingenomen dat het haar niet vrijstaat te verklaren of er wel of niet een stash-administratie is en dat het alsnog overleggen van een stash-administratie, indien aanwezig, leidt tot mogelijke zelfincriminatie (zie 1.5).
6. De rechtbank stelt vast dat door eiseres niet wordt betwist dat zij beschikt over een voorraad stash buiten de shop (zie 1.3. en 1.5.). De rechtbank overweegt dat eiseres het antwoord op de vraag van verweerder of zij een administratie van de stash heeft gevoerd in het midden heeft gelaten met een beroep op het nemo tenetur-beginsel. De rechtbank ziet hierin aanleiding haar oordeel te geven over zowel de situatie dat eiseres geen administratie van de stash heeft gevoerd, als de situatie dat eiseres wel een administratie heeft gevoerd, maar die niet wil overleggen. Daarbij zal de rechtbank tevens beoordelen of eiser het recht heeft het antwoord op een vraag dienaangaande in het midden te laten als een dergelijke vraag wordt gesteld in het kader van de belastingheffing.
7. Indien eiseres geen administratie van de stash heeft gevoerd, overweegt de rechtbank dat ingevolge artikel 52, eerste lid, van de AWR, administratieplichtigen gehouden zijn van hun vermogenstoestand en van alles betreffende hun bedrijf, naar de eisen van dat bedrijf, op zodanige wijze een administratie te voeren en de daartoe behorende boeken, bescheiden en andere gegevensdragers op zodanige wijze te bewaren, dat te allen tijde hun rechten en verplichtingen alsmede de voor de heffing overigens van belang zijnde gegevens hieruit duidelijk blijken. Ingevolge artikel 52, vierde lid, van de AWR zijn administratieplichtigen voor zover bij of krachtens de belastingwet niet anders is bepaald, verplicht de in de voorgaande leden bedoelde gegevensdragers gedurende zeven jaar te bewaren.
Ingevolge het zesde lid van artikel 52 van de AWR dient de administratie zodanig te zijn ingericht en te worden gevoerd en dienen de gegevensdragers zodanig te worden bewaard, dat controle daarvan door de inspecteur binnen een redelijke termijn mogelijk is. Daartoe verleent de administratieplichtige de benodigde medewerking met inbegrip van het verschaffen van het benodigde inzicht in de opzet en de werking van de administratie.
8. Bij de beantwoording van de vraag of eiseres heeft voldaan aan de administratieplicht moet rekening worden gehouden met de aard en omvang van de onderneming. Van een exploitant van een coffeeshop mag op de voet van het bepaalde in artikel 52 van de AWR worden verwacht dat hij door middel van dagstaten in hoeveelheden, soort softdrugs en geld bijhoudt op welke data inkopen zijn verricht en dat hij een hierop aansluitende voorraadadministratie voert. Zonder een inkoop- en voorraadadministratie te voeren en te bewaren, kan immers niet worden voldaan aan de in artikel 52, eerste lid, van de AWR gestelde eis (vgl. HR 31 mei 2013, nrs. 11/03452 en 11/03456, ECLI:NL:HR:2013:BX7184). Hieraan doet niet af dat het in de branche niet gebruikelijk zou zijn een inkoop- en voorraadadministratie te voeren en dat het voeren daarvan tot problemen in de strafrechtelijke sfeer kan leiden.
9. Voor het geval door of namens eiseres geen voorraad- en inkoopadministratie van de stash is gevoerd, overweegt de rechtbank als volgt. Verweerder moet in staat zijn de goederenbeweging in een onderneming te volgen. Door in het geheel geen administratie van de voorraad in de stash bij te houden, wordt het volgen van de goederenbeweging onmogelijk gemaakt. Eiseres heeft evenmin anderszins gesteld, laat staan aannemelijk gemaakt, dat de goederenbeweging in de onderneming op een andere wijze gevolgd kan worden. Dat ter zitting door eiseres is toegelicht dat de voorraad stash is opgenomen in het (hoge) op de balans vermelde kassaldo en dat, wanneer het daadwerkelijk in de kassa aanwezige geld bekend zou zijn, daaruit ruwweg de voorraad van de stash zou kunnen worden afgeleid, is daartoe naar het oordeel van de rechtbank op zichzelf onvoldoende. Eiseres heeft immers, juist om die reden, steeds geweigerd het daadwerkelijk in de kassa aanwezige contant geld te tellen en daarmee de controle op de voorraad- en inkoopadministratie onmogelijk gemaakt.
10. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder de informatiebeschikking, voor zover verweerder daarin heeft vastgesteld dat eiseres niet heeft voldaan aan de administratie- en bewaarplicht ingevolge artikel 52 van de AWR wegens het niet bijhouden van een voorraad- en inkoopadministratie van de softdrugs in de stash, in beginsel terecht heeft genomen.
11. Indien eiseres wel een administratie van de stash heeft gevoerd, maar die niet wil overleggen, overweegt de rechtbank dat ingevolge artikel 47, eerste lid, onderdelen a en b, van de AWR een ieder gehouden is desgevraagd aan de inspecteur de gegevens en inlichtingen te verstrekken welke voor de belastingheffing te zijnen aanzien van belang kunnen zijn en voorts de boeken, bescheiden en andere gegevensdragers of de inhoud daarvan waarvan de raadpleging van belang kan zijn voor de vaststelling van de feiten welke invloed kunnen uitoefenen op de belastingheffing te zijnen aanzien, voor dit doel beschikbaar te stellen. De gegevens en inlichtingen dienen ingevolge artikel 49, eerste lid, van de AWR duidelijk, stellig en zonder voorbehoud te worden verstrekt, mondeling, schriftelijk of op andere wijze – zulks ter keuze van de inspecteur – en binnen een door de inspecteur te stellen termijn.
12. Zoals volgt uit het arrest van de Hoge Raad van 31 mei 2013 (hiervoor reeds aangehaald) mag van een coffeeshophouder worden verlangd dat deze een afdoende inkoop- en voorraadadministratie voert, ook voor wat betreft de in de stash aanwezige voorraad softdrugs. Verweerder is op de voet van artikel 47, eerste lid, onderdeel b, van de AWR bevoegd van eiseres te vorderen dat eiseres de volledige inkoopadministratie met betrekking tot de softdrugs van zowel de stash als de shop aan verweerder ter controle beschikbaar stelt.
13. Indien eiseres wel een administratie van de stash heeft bijgehouden, maar deze niet heeft overgelegd, is de rechtbank van oordeel dat eiseres verplicht was deze administratie aan verweerder te overleggen. Door dit niet te doen, heeft eiseres niet voldaan aan de zo-even genoemde wettelijke verplichting van artikel 47 van de AWR.
14. Eiseres stelt dat zij onder de omstandigheden van het specifieke geval niet gehouden was tot het verstrekken van de door verweerder gevraagde bescheiden en gegevens. Op verweerder rust een plicht om (mogelijke) overtredingen van de Opiumwet te melden aan de Officier van Justitie. Op grond hiervan moest eiseres, zo stelt zij, bij een verstrekking van de volledige voorraad- en inkoopadministratie van stash en shop, vrezen voor een mogelijke strafvervolging. Dit is – aldus eiseres – in strijd met de waarborgen die artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (hierna: EVRM) creëert in verband met het nemo tenetur-beginsel.
15. De rechtbank overweegt dat de Hoge Raad in zijn arrest van 12 juli 2013 (12/01880, ECLI:NL:HR:2013:BZ3640) het volgende – voor zover hier van belang – heeft overwogen:

3.5 Bij de beoordeling van het middel wordt vooropgesteld dat een belastingplichtige op grond van art. 47 AWR verplicht is om aan de inspecteur alle gegevens en inlichtingen te verstrekken die van belang kunnen zijn voor de belastingheffing te zijnen aanzien. Nu de onderhavige vordering op die wettelijke verplichting is gegrond, is uitgangspunt dat de gevraagde voorlopige voorziening dient te worden getroffen. Daaraan staat art. 6 EVRM niet in de weg (vgl. EHRM 10 september 2002, no. 76574/01, ECLI:NL:XX:2002:BI9566 (Allen tegen het Verenigd Koninkrijk) en EHRM 21 april 2009, no. 19235/03, ECLI:NL:XX:2009:BJ3599 (Marttinen tegen Finland, rov. 68)). Het middel stelt de vraag aan de orde of, en zo ja in hoeverre, van dit uitgangspunt moet worden afgeweken in verband met de mogelijkheid dat [eiser] bij toewijzing van de vordering op een met art. 6 EVRM strijdige wijze zou worden gedwongen om mee te werken aan bewijsvergaring ten behoeve van bestuurlijke boeteoplegging of strafvervolging, en hij bij weigering om aan het in dit kort geding gegeven bevel te voldoen, een (aanzienlijke) dwangsom zou verbeuren.
3.6
In zijn uitspraak van 17 december 1996, no. 43/1994/490/572, ECLI:NL:XX:1996:ZB6862 (Saunders tegen Verenigd Koninkrijk), heeft het EHRM overwogen dat het verbod op gedwongen zelfincriminatie samenhangt met het zwijgrecht, hetgeen meebrengt dat dit verbod zich niet uitstrekt tot het gebruik in strafzaken van bewijsmateriaal dat weliswaar onder dwang is verkregen, maar bestaat onafhankelijk van de wil van de verdachte (hierna: wilsafhankelijk materiaal). Uit latere rechtspraak van het EHRM blijkt niet dat het van dit uitgangspunt is teruggekomen. Dit brengt mee dat de verkrijging van wilsonafhankelijk materiaal langs de weg van een in kort geding gegeven bevel geen schending van art. 6 EVRM oplevert, ook niet als aan dat bevel een dwangsom wordt verbonden.”
16. In zijn arrest van 8 augustus 2014, nr. 13/00933, ECLI:NL:HR:2014:2144, overweegt de Hoge Raad:
“2.6 De beschikking waarbij de inspecteur op de voet van artikel 52a, lid 1, AWR vaststelt dat de betrokkene niet of niet volledig heeft voldaan aan een of meer van de daar genoemde informatieverplichtingen, vormt geen maatregel waarmee de verstrekking van die informatie wordt afgedwongen. Dat wordt niet anders doordat een dergelijke beschikking, indien zij onherroepelijk wordt, op grond van artikel 25, lid 3, AWR gepaard gaat met omkering en verzwaring van de bewijslast. Daarin onderscheidt de informatiebeschikking zich van dwangsommen die aan de orde waren in het arrest van 12 juli 2013. Dit brengt mee dat het niet nodig is dat de inspecteur bij zijn informatiebeschikking, of de belastingrechter bij zijn oordeel omtrent die beschikking, een restrictie formuleert met betrekking tot het gebruik van wilsafhankelijke informatie voor sanctiedoeleinden. Dat neemt echter niet weg dat een dergelijke restrictie, gelet op het hiervoor in 2.5 overwogene, uit het EVRM voortvloeit. Zou het gevraagde materiaal in handen van de inspecteur komen en mede worden gebruikt voor doeleinden van fiscale beboeting of strafvervolging, dan komt het oordeel over de vraag in hoeverre het gaat om wilsafhankelijk materiaal en over de vraag welk gevolg moet worden verbonden aan schending van deze uit het EVRM voortvloeiende restrictie toe aan de rechter die over de beboeting of bestraffing beslist.”
17. Voor het geval door of namens eiseres een voorraad- en inkoopadministratie van de stash is gevoerd, dient deze administratie naar het oordeel van de rechtbank te worden aangemerkt als wilsonafhankelijk materiaal als bedoeld in de hiervoor onder 15. en 16. aangehaalde arresten van de Hoge Raad. Daaraan doet niet af dat verweerder daarover niet buiten de wil van eiseres kan beschikken. In dit verband mag van de belastingplichtige tevens enige actieve participatie, zoals het toezenden van stukken aan verweerder, worden verwacht (HR 21 maart 2008, nr. 43 050, ECLI:NL:HR:2008:BA8179).
18. Het voorgaande brengt mee dat eiseres aan het verzoek van verweerder om overlegging van de volledige inkoopadministratie diende te voldoen, zelfs indien – zoals eiseres heeft gesteld – niet uitgesloten kan worden dat deze informatie mogelijk zou worden doorgegeven aan de Officier van Justitie, en zou hebben kunnen leiden tot strafvervolging van eiseres zodat eiseres uit dien hoofde een zwaarwegend belang had de gevraagde inkoopadministratie niet aan verweerder ter beschikking te stellen (vgl. HR 27 februari 2004, nr. 37 465, ECLI:NL:HR:2004:AF5556). Hetzelfde heeft te gelden voor eiseres’ stelling ten aanzien van de Wet BIBOB (zie 1.5). Het andersluidende standpunt van eiseres vindt – onder verwijzing naar de hiervoor aangehaalde arresten van de Hoge Raad – geen steun in het recht.
19. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het verzoek van verweerder tot overleggen van de verzochte informatie niet in strijd is met het nemo tenetur-beginsel in de zin van artikel 6 EVRM. Dit betekent eveneens dat het eiseres, naar het oordeel van de rechtbank, niet vrijstaat in het midden te laten of zij wel of niet over een administratie van de stash beschikt. De informatiebeschikking, voor zover verweerder daarin heeft vastgesteld dat eiseres niet heeft voldaan aan de informatieverplichting ingevolge artikel 47 van de AWR wegens het niet overleggen van de voorraad- en inkoopadministratie van de softdrugs in de stash, is terecht genomen.
Vertrouwensbeginsel
20. Eiseres heeft aangevoerd dat zij in het verleden afspraken heeft gemaakt met controleurs van de Belastingdienst over de wijze waarop de inkoop- en voorraadadministratie middels staten moet worden behouden. Eiseres verwijst naar de onder 1.4. opgenomen brief.
21. De rechtbank is van oordeel dat eiseres, tegenover de gemotiveerde betwisting door verweerder, niet aannemelijk heeft gemaakt dat de wijze waarop eiseres de inkoop- en voorraadadministratie bijhoudt door verweerder is gecontroleerd en goedgekeurd. Uit de door eiseres overgelegde brief kan een dergelijke conclusie in ieder geval niet worden getrokken. Naar het oordeel van de rechtbank bevat de brief geen standpunten van verweerder, maar geeft deze brief uitsluitend weer hetgeen tussen partijen is besproken. Bovendien wordt in de door eiseres overgelegde brief in het geheel geen melding gemaakt van de stash.
22. De rechtbank komt tot de conclusie dat de onderhavige informatiebeschikking terecht is genomen omdat eiseres ofwel niet heeft voldaan aan de administratie- en bewaarplicht van artikel 52 van de AWR, ofwel voor zover eiseres wel een administratie van de stash heeft bijgehouden maar deze niet heeft overgelegd, niet heeft voldaan aan de informatieplicht van artikel 47 van de AWR. Het beroep, voor zover het ziet op de informatiebeschikking vennootschapsbelasting over de jaren 2010 en 2011, dient dan ook ongegrond te worden verklaard.
23. De rechtbank overweegt tot slot nog het volgende. Indien de rechtbank oordeelt dat de onderhavige informatiebeschikking terecht is genomen, stelt de rechtbank op grond van artikel 27e, tweede lid, van de AWR in beginsel een nieuwe termijn om te voldoen aan de in de informatiebeschikking bedoelde verplichtingen. Voorwaarde is wel dat er sprake is van een situatie waarin nog gevolg kan worden gegeven aan de betreffende verplichtingen. Indien en voor zover het in het onderhavige geval gaat om een schending van de verplichting tot het voeren van een deugdelijke administratie (artikel 52 van de AWR), is van een dergelijke situatie naar de aard der zaak geen sprake. Een ondeugdelijke administratie kan niet achteraf alsnog deugdelijk worden gemaakt. De rechtbank ziet daarom af van het stellen van een nadere termijn. Ook indien en voor zover het in het onderhavige geval gaat om schending van de informatieverplichting (artikel 47 van de AWR) ziet de rechtbank, gelet op de verklaring van eiseres ter zitting (zie onder 1.5.) af van het stellen van een nadere termijn.
Griffierecht
24. Omdat de rechtbank het beroep – voor zover het ziet op de informatiebeschikking inzake de vennootschapsbelasting over het jaar 2009 – gegrond verklaart (zie overweging 3.), bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het betaalde griffierecht van € 318 vergoedt.
Proceskosten
25. Nu de rechtbank het beroep gegrond verklaart, zal de rechtbank een vergoeding toekennen op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht. Deze kosten zijn op de voet van dit besluit voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 980 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 490 en een wegingsfactor 1). Overige kosten die op grond van het voornoemde Besluit voor vergoeding in aanmerking komen, zijn gesteld noch gebleken.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt de uitspraak op bezwaar voor zover deze ziet op de informatiebeschikking vennootschapsbelasting over het jaar 2009;
  • vernietigt de informatiebeschikking voor zover deze ziet op de vennootschapsbelasting over het jaar 2009;
  • handhaaft de informatiebeschikking voor zover deze ziet op de vennootschapsbelasting over de jaren 2010 en 2011;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 318 aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 980.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.W. Keuning, voorzitter, en mr. A.L. Goederee en mr. G.B.A. Brummer, leden, in aanwezigheid van mr. W. Kuik, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 26 maart 2015.
w.g. griffier
w.g. voorzitter

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.
fn 62