Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en de over hem opgemaakte rapportages, het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsman.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte en het slachtoffer hadden met elkaar een relatie, welke door de deskundigen als destructief wordt omschreven. Zij trokken elkaar aan en stootten elkaar af en gebruikten (samen) heel veel alcohol. Ook in de uren voor het noodlottige voorval hadden zij beiden een grote hoeveelheid alcoholische drank gedronken. Tijdens een ruzie in de woning van het slachtoffer heeft verdachte haar eenmaal met een groot mes in haar rug gestoken, ten gevolge waarvan zij is overleden.
Door zijn daad heeft verdachte het slachtoffer beroofd van haar kostbaarste bezit, namelijk haar leven. Dit heeft bij de dochters, ouders, zus, broer en andere nabestaanden van het slachtoffer groot en onherstelbaar verdriet teweeg gebracht. Zij zullen de rest van hun levens met het verlies van het slachtoffer moeten leven. Dit is ter zitting tot uitdrukking gebracht in de voorgedragen slachtofferverklaringen. Daarnaast geldt dat een feit als dit de rechtsorde ernstig schokt en zowel in de directe omgeving van het slachtoffer als daarbuiten gevoelens van angst en onveiligheid veroorzaakt.
Uit het uittreksel uit de justitiële documentatie blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor geweldsdelicten.
Uit de rapporten van de psychiater en de psycholoog blijkt dat bij verdachte sprake is van een ziekelijke stoornis in de vorm van ernstige, langdurige alcoholafhankelijkheid en cocaïnemisbruik en een gebrekkige ontwikkeling in de vorm van een afhankelijke persoonlijkheidsstoornis dan wel een gemengde persoonlijkheidsstoornis met voornamelijk afhankelijke trekken met onderliggende borderlinestructuur. Tevens blijkt daaruit dat deze stoornissen ook reeds bestonden ten tijde van het delict. De psychiater acht het risico dat verdachte op korte of middellange termijn opnieuw een ernstig gewelddadig delict pleegt niet groot, maar hij acht de recidivekans op lange termijn hoog. Hij heeft daartoe opgemerkt dat de kans groot is dat verdachte - zonder behandeling - op langere termijn opnieuw in een situatie terecht komt (zoals het zich begeven in een prikkelrijke maar destructieve relatie), waarin hij weer de controle over zichzelf verliest en tot destructief handelen kan komen. De psycholoog acht het delictgevaar op de korte termijn laag en op de langere termijn hoger, wanneer verdachte doorgaat met de leefstijl die hij tot nu toe had. Als verdachte weer gaat drinken zal de neiging om weer een dergelijke destructieve relatie aan te gaan volgens de psycholoog groter zijn en is het recidivegevaar ook wat groter. Beide deskundigen achten het noodzakelijk dat verdachte voor zijn stoornissen klinisch wordt behandeld. De psychiater heeft geadviseerd deze behandeling te laten plaatsvinden in het kader van een TBS met voorwaarden. De psychiater heeft daarbij overwogen dat een klinisch traject in het kader van een voorwaardelijk strafdeel waarschijnlijk niet mogelijk is gelet op de verwachte strafduur. De psycholoog heeft geadviseerd de behandeling als bijzondere voorwaarde te koppelen aan een voorwaardelijke gevangenisstraf. De reclassering heeft de rechtbank geadviseerd een gedeeltelijk voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen en daaraan de bijzondere voorwaarden van een meldplicht, een klinische behandeling door de forensische verslavingszorg voor de duur van ten minste achttien maanden met een daarop volgend ambulant traject en een drugs- en alcoholverbod op te leggen. De psychiater, de psycholoog en de reclasseringsmedewerker hebben ter terechtzitting een toelichting gegeven op hun rapportages en hun adviezen.
Het wettelijke strafmaximum voor doodslag is een gevangenisstraf voor de duur van vijftien jaar. De laatste jaren wordt voor doodslag gemiddeld een gevangenisstraf van rond de acht jaar opgelegd. De rechtbank verwijst in dit kader naar een uitspraak van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 5 augustus 2014 (ECLI:NL:GHARL:2014:6185). Bij het bepalen van de op te leggen straf neemt de rechtbank dit tot uitgangspunt. De rechtbank is niet gebleken van strafverzwarende omstandigheden.
Als strafverminderende omstandigheid weegt de rechtbank mee dat verdachte niet de intentie had het slachtoffer te doden. Verdachte is zwaar aangeslagen door haar dood, ook al is hij daarvoor zelf verantwoordelijk.
Voorts weegt de rechtbank mee dat het slachtoffer ook een rol heeft gespeeld bij het ontstaan en laten escaleren van de heftige ruzie die zij en verdachte hadden op het moment dat zij werd gestoken door verdachte. Hoewel dit geenszins een rechtvaardiging is voor verdachtes handelen, werkt dit wel enigszins strafverminderend.
Ook weegt de rechtbank in het voordeel van verdachte mee dat hij zich gedurende het onderzoek van de politie en de behandeling ter terechtzitting open, eerlijk en berouwvol heeft getoond.
De rechtbank ziet zich geplaatst voor de vraag of het handelen van verdachte verklaard kan worden uit een ziekelijke stoornis en/of de gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens. Op basis van de rapporten van de geraadpleegde deskundigen en de daarop door hen ter terechtzitting gegeven toelichting neemt de rechtbank aan dat aan verdachtes alcoholproblemen een persoonlijkheidsstoornis ten grondslag ligt, zoals in hun rapporten beschreven. Ook neemt de rechtbank de conclusie van de deskundigen over dat er een verband bestaat tussen deze persoonlijkheidsstoornis en de daaruit voortvloeiende alcoholafhankelijkheid en het plegen van het delict, in die zin dat die stoornis met name een rol heeft gespeeld in het ontstaan van de omstandigheden waaronder het incident met fatale en tragische afloop heeft plaatsgevonden. Duidelijk is dat verdachte ten tijde van dat incident onder steeds grotere spanning kwam te staan. De rechtbank ziet echter een minder sterk verband tussen de stoornis en het daadwerkelijk steken met een mes door verdachte dan de deskundigen. Daarom is de rechtbank van oordeel dat het feit verdachte in enigszins verminderde mate kan worden toegerekend. Weliswaar werkt dit strafverminderend, doch in dit geval slechts in beperkte mate.
Deze persoonlijkheidsstoornis (en de daaruit voortkomende alcoholafhankelijkheid) is evenwel slechts één van de factoren die hebben geleid tot de fatale daad. De rechtbank is van oordeel dat de overige factoren die tot het delict hebben geleid (zoals de aard van de relatie tussen verdachte en het slachtoffer, de reden voor het ontstaan en de escalatie van de ruzie, de angst dat het slachtoffer de fysieke hulp in zou roepen van een vriend die veel sterker is dan hij en het toevallig voorhanden zijn van een groot mes) situationeel zijn bepaald. Verdachte en het slachtoffer hebben in de loop van hun relatie vele ruzies met elkaar gehad. Dat deze laatste ruzie een fatale afloop heeft gekend, lijkt derhalve in hoge mate het gevolg te zijn geweest van een bijzondere samenloop van omstandigheden. Daardoor heeft de persoonlijkheidsstoornis van verdachte naar het oordeel van de rechtbank slechts een beperkte invloed op het recidivegevaar. De rechtbank acht de kans dat verdachte opnieuw een vergelijkbare afhankelijke en tegelijk destructieve relatie zal aangaan, daardoor in een vergelijkbare situatie terecht zal komen en vervolgens opnieuw een ernstig geweldsdelict zal plegen niet onaanvaardbaar groot. Daarbij weegt de rechtbank mee dat de deskundigen het delictgevaar op korte en middellange termijn niet groot achten en dat de psycholoog ook het delictgevaar op lange termijn niet groot (maar enkel groter) acht. Het oordeel van de psychiater dat de kans groot is dat verdachte op lange termijn levensomstandigheden zal ensceneren die kunnen leiden tot recidive heeft de rechtbank om voornoemde redenen niet overtuigd. Daarbij acht de rechtbank van belang dat verdachte inmiddels 45 jaar oud is, hij niet eerder een vergelijkbare relatie heeft gehad en hij niet eerder is veroordeeld voor geweldsdelicten.
Het voorgaande brengt mee dat naar het oordeel van de rechtbank niet wordt voldaan aan het gevaarscriterium, neergelegd in artikel 37a, eerste lid, aanhef en onder 2, van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr). Daarom zal de rechtbank in zoverre afwijken van het advies van de psychiater en de vordering van de officier van justitie en geen TBS-maatregel aan verdachte opleggen.
Op grond van artikel 14a, tweede lid, Sr kan een deel van de straf voorwaardelijk worden opgelegd in geval van veroordeling tot een gevangenisstraf van ten hoogste vier jaar. Naar het oordeel van de rechtbank doet een gevangenisstraf van vier jaar (waarvan een deel voorwaardelijk) geen recht aan de ernst van het feit. Daarom is het opleggen van een klinische behandeling als bijzondere voorwaarde bij een deels voorwaardelijke gevangenisstraf, zoals geadviseerd door de psycholoog en de reclassering en bepleit door de verdediging, naar het oordeel van de rechtbank niet aan de orde.
De rechtbank is met de deskundigen wel van oordeel dat het zeer wenselijk is dat verdachte wordt behandeld voor zijn persoonlijkheidsstoornis en zijn alcoholprobleem. De rechtbank acht het echter (anders dan de deskundigen) niet noodzakelijk dat dit gebeurt in een strafrechtelijk kader. Daarbij merkt zij op dat te zijner tijd in het kader van de voorwaardelijke invrijheidstelling kan worden bezien of behandeling onder die titel wenselijk is.
Gelet op al deze feiten en omstandigheden acht de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zeven jaar passend en geboden en zal zij verdachte veroordelen tot deze straf met aftrek van de tijd die hij reeds in voorarrest heeft doorgebracht.