ECLI:NL:GHARL:2014:6185

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
5 augustus 2014
Publicatiedatum
5 augustus 2014
Zaaknummer
21-004376-13
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling tot gevangenisstraf voor doodslag na onderzoek en bewijsvoering

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 5 augustus 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Overijssel. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van tien jaren wegens doodslag op een persoon, genaamd [slachtoffer 1]. De feiten zijn als volgt: de verdachte heeft in de periode van 10 tot en met 12 december 2010, te Almelo, opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade het slachtoffer van het leven beroofd door haar keel/hals dicht te knijpen en/of dicht te drukken. Het hof heeft de verdachte volledig toerekeningsvatbaar geacht, in tegenstelling tot de rechtbank die een maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging had opgelegd. Dit oordeel is gebaseerd op een onderzoek in het Pieter Baan Centrum, waar deskundigen concludeerden dat er geen gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens was.

De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank, waarin hij werd veroordeeld tot negen jaren gevangenisstraf. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en opnieuw recht gedaan. Het hof heeft vastgesteld dat er voldoende bewijs was voor de betrokkenheid van de verdachte bij de dood van het slachtoffer, onder andere door DNA-sporen en getuigenverklaringen. De verdediging voerde aan dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaard moest worden vanwege vormverzuimen, maar het hof verwierp dit verweer.

De uitspraak benadrukt de ernst van het delict en de impact op de nabestaanden. Het hof heeft rekening gehouden met de omstandigheden waaronder het delict is gepleegd en de gevolgen voor de nabestaanden, en heeft besloten tot een hogere straf dan eerder opgelegd. De verdachte is niet vrijgesproken van de doodslag, maar wel van de impliciet primair tenlastegelegde moord, omdat niet bewezen kon worden dat hij met voorbedachten rade handelde. De uitspraak is een belangrijke bevestiging van de rechtsorde en de bescherming van het recht op leven.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-004376-13
Uitspraak d.d.: 5 augustus 2014
TEGENSPRAAK
Promis

Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Overijssel van 9 april 2013 met parketnummer 08-700665-10 in de strafzaak tegen

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
thans verblijvende in Zwolle PPC te Zwolle.

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 6 november 2013, 22 juli 2014 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. J.W.H. Peters, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere strafoplegging komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij in de periode van 10 december 2010 tot en met 12 december 2010, te Almelo, opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade een persoon, genaamd [slachtoffer 1], van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg de keel/hals van die [slachtoffer 1] dichtgeknepen en/of dichtgedrukt en/of dichtgeknepen en/of dichtgedrukt gehouden, in elk geval samendrukkend geweld op de keel/hals van die [slachtoffer 1] uitgeoefend en/of (daarbij) de mond van die [slachtoffer 1] dichtgehouden, in ieder geval uitwendig mechanisch samendrukkend geweld, al dan niet in combinatie met omsnoering, op de hals/keel van die [slachtoffer 1] uitgeoefend, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 1] is overleden;
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Verweren inzake de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie

De verdediging stelt zich op het standpunt dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaard dient te worden in de vervolging tegen verdachte. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat sprake is geweest van een opeenstapeling van vormverzuimen in de vorm van grove nalatigheden gedurende het voorbereidend onderzoek. Bovendien is in ernstige mate sprake geweest van tunnelvisie en van het louter gericht zijn op het vergaren van mogelijk belastend materiaal jegens verdachte. Hierdoor is verdachte geschonden in zijn recht op een eerlijk proces zoals vastgelegd in artikel 6 EVRM.
De raadsman heeft -kort gezegd en zakelijk weergegeven- aangevoerd dat de belangrijkste tekortkoming betreft het niet verder uitrechercheren van ook andere mannelijke personen waarmee het slachtoffer omgang had en die vanwege de door hen afgelegde verklaringen en ander belastend materiaal in het dossier een redelijk vermoeden van schuld op zich hebben geladen met betrekking tot de dood van het slachtoffer. De belangrijkste persoon die nader uitgerechercheerd had dienen te worden betreft [betrokkene 1].
Een andere tekortkoming betreft de vier inbeslaggenomen telefoontoestellen van het slachtoffer. Zonder de bestanden van de toestellen veilig te stellen werden zij alle vier teruggeven aan de moeder van het slachtoffer. Twee van de vier telefoontoestellen zijn inmiddels verdwenen, waardoor nader onderzoek niet meer mogelijk is. Op initiatief van de advocaat-generaal werden de overige twee toestellen alsnog onderzocht op nog aanwezige sporen. Hierbij werden foto’s aangetroffen waarop verdachte, maar ook [betrokkene 1] en [betrokkene 2] te zien zijn. Een eerder onderzoek op het juiste moment had meer duidelijkheid kunnen verschaffen over de dag van het nemen van de foto’s. Door toedoen van het tijdsverloop kan dit verzuim niet meer hersteld worden. Ook is op één van deze foto’s, die met [betrokkene 1], te zien dat hij een wit vest draagt. Hetzelfde geldt voor een foto met [betrokkene 2]. Door het verlate onderzoek is er geen verband gelegd kunnen worden met de gedragen kleding van [betrokkene 1] en [betrokkene 2] en de witte vezel die onder de nagel van het slachtoffer is aangetroffen.
Oordeel van het hof
Het hof merkt vooraf op dat een beslissing waarbij het openbaar ministerie niet-ontvankelijk wordt verklaard in de vervolging, als in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering voorzien rechtsgevolg, slechts in uitzonderlijke gevallen gegeven wordt.
Daarvoor is alleen plaats ingeval er sprake is van een vormverzuim waarbij door de met de opsporing of vervolging belaste ambtenaren ernstig inbreuk hebben gemaakt op beginselen van een behoorlijke procesorde en waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan (zie HR 30 maart 2004, NJ 2004, 376). Bij de beoordeling van de door de verdediging in deze zaak gestelde vormverzuimen zal het hof van deze maatstaf uitgaan.
1.
[betrokkene 1]
Het hof is van oordeel dat de omstandigheid dat [betrokkene 1] niet als verdachte is aangemerkt niet beschouwd kan worden als een vormverzuim in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering, maar als een keuze die gedurende het voorbereidend onderzoek door de politie is gemaakt. Het hof merkt op dat [betrokkene 2] uitgebreid door de politie is gehoord en dat diens DNA-profiel is meegenomen gedurende het onderzoek naar de sporen op de kleding en het lichaam van het slachtoffer. Bovendien is op geen enkele wijze gebleken dat de keuze in het voorbereidend onderzoek om [betrokkene 2] niet als verdachte aan te merken is gemaakt om verdachte, hetzij doelbewust dan wel met grove veronachtzaming, in zijn belangen of rechten te schaden.
2.
Telefoontoestellen en foto’s
Hetzelfde geldt ten aanzien van de telefoontoestellen en foto’s. Voor zover door de raadsman is betoogd dat sprake is geweest van een onherstelbaar vormverzuim, is het hof van oordeel dat niet is gebleken dat dit verzuim doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte is geschied of op welke wijze verdachte hierdoor concreet in zijn belangen is geschaad.
Het hof verwerpt het verweer.

Overweging met betrekking tot het bewijs

Inleiding
Op zondag 12 december 2010 wordt [slachtoffer 1] (hierna: het slachtoffer) in het begin van de middag aangetroffen door haar ouders in haar woning aan de Brederostraat 15 te Almelo. Haar ouders hebben haar voor het laatst in de avond van 10 december 2010 (omstreeks 19:15 uur) gezien. Getuige [betrokkene 2] heeft verklaard dat hij die avond bij het slachtoffer langs is geweest en rond een uur of 22:45 is vertrokken. Verdachte heeft verklaard dat hij de avond heeft door gebracht bij zijn grootouders en omstreeks 23:00 uur naar huis is gegaan. Uit onderzoek blijkt dat verdachte en het slachtoffer op vrijdag 10 december 2010 uitgebreid MSN-contact hadden. Uit onderzoek blijkt voorts dat omstreeks 23:29 uur en 23:34 uur is ingelogd op respectievelijk de Youtube en Hyves account van verdachte op de computer van het slachtoffer. Omstreeks 00:23 uur was er een laatste contact tussen het slachtoffer en getuige [betrokkene 3]. Daarna reageert het slachtoffer niet meer op berichten of contactpogingen van vrienden of familie. Omstreeks half twee wordt de computer van het slachtoffer op niet-reguliere wijze afgesloten. Nadat zij op zaterdag 11 december 2010 geen contact met het slachtoffer konden krijgen, zijn haar ouders op zondag langs gegaan, waarop zij het lichaam van het slachtoffer aantroffen.
Uit het NFI-rapport van 11 april 2011 blijkt dat het slachtoffer om het leven is gekomen door verwikkelingen van samendrukkend geweld op de hals, namelijk door algehele weefselschade ten gevolge van verstikking. Uit nader onderzoek is gebleken dat het tijdstip van overlijden moet worden geschat tussen 10 december 2010 om 17:00 uur en 11 december 2010 om 04:00 uur.
Verdachte had met het slachtoffer een knipperlichtrelatie. In oktober 2010 liet het slachtoffer een abortus plegen. Verdachte had hier grote moeite mee. Op 4 november 2010 vernielde verdachte een ruit van haar voordeur en werd hij aangehouden. Op 18 november 2010 werd zijn voorlopige hechtenis geschorst.
Overwegingen van het hof met betrekking tot de betrokkenheid van de verdachte bij de dood van het slachtoffer
Het hof is van oordeel dat het door verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze hieronder en later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof is van oordeel dat op grond van het totaal van aanwijzingen wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte het slachtoffer om het leven heeft gebracht. Deze aanwijzingen zijn in drie categorieën te verdelen, namelijk 1) aanwijzingen dat de verdachte kort voor het overlijden van het slachtoffer naar haar woning is gegaan,
2) aanwijzingen dat verdachte het slachtoffer heeft gedood en 3) aanwijzingen van daderwetenschap bij de verdachte.
Ad 1: Aanwijzingen dat verdachte kort voor het overlijden van het slachtoffer naar haar woning is gegaan.
Afwezigheid alibi
Op 10 december 2010 heeft het slachtoffer om 22.50 uur een sms gestuurd naar de telefoon die in gebruik was bij verdachte. De tekst van die sms was: ‘sms ff ik ben alleen en ga fijn film kijken kusss’. Verdachte heeft verklaard dat hij die vrijdagavond bij zijn opa en oma was. De grootouders hebben verklaard dat verdachte om ongeveer 23.00 uur is vertrokken. Verdachte heeft verklaard dat hij toen naar zijn eigen woning is gegaan. Deze verklaring van verdachte vindt geen bevestiging in de resultaten van het opsporingsonderzoek. Opmerkelijk is dat verdachte gedurende lange tijd zich op zijn zwijgrecht heeft beroepen, waardoor opsporingsambtenaren pas veel later in de gelegenheid waren om die verklaring van verdachte te verifiëren, terwijl verdachte – die zich alle tijd in voorlopige hechtenis bevond op verdenking van een levensdelict – belang had bij een dergelijk onderzoek in het geval hij onschuldig zou zijn. Verdachte heeft pas op 12 juni 2012 een verklaring afgelegd; een tijdstip waarvan verwacht kan worden dat de herinnering van buurtbewoners die verdachte eventueel naar zijn woning hebben zien lopen, is vervaagd of verdwenen.
Inloggen op het Hyves- en Youtube-account van verdachte op de computer van het slachtoffer
Op 10 december 2010, rond 23.30 uur, wordt er vanaf de computer die in de woning van het slachtoffer is aangetroffen, ingelogd op verschillende accounts van de verdachte, namelijk zijn Hyves-account en zijn Youtube-account. Voor beide accounts waren wachtwoorden nodig. Verdachte heeft ter zitting van de rechtbank verklaard dat hij het slachtoffer zijn wachtwoorden had gegeven, omdat zij dacht dat hij vreemd zou gaan. Ter zitting van het hof is verdachte voorgehouden dat in geval het slachtoffer verdachte wilde controleren het voorstelbaar is dat ze zijn Hyves-wachtwoord wil, maar het hof dan nog niet begrijpt waarom ze ook in het bezit zou zijn van het wachtwoord voor de Youtube-account van verdachte. Verdachte had hier geen verklaring voor. Voorts geldt dat verdachte bij de rechtbank heeft gezegd dat hij het slachtoffer zijn wachtwoorden heeft gegeven, voordat hij op 4 november 2010 vast kwam te zitten. Uit het onderzoek is echter gebleken dat het Youtube account ‘sweetyboy21@live.nl’ – waarop op 10 december 2010 omstreeks 23.30 uur op de computer in de woning van het slachtoffer was ingelogd - pas op 24 november 2010 is aangemaakt.

Ad 2 Aanwijzingen dat de verdachte het slachtoffer heeft gedood

DNA-sporen op het lichaam en kleding van het slachtoffer
Op de kleding en het lichaam van het slachtoffer zijn veel DNA sporen gevonden die overeenkomen met het DNA-profiel van verdachte. Een aantal van die sporen duidt op seksueel contact. Verdachte heeft (pas) in zijn verhoor bij de rechter-commissaris op 12 juni 2012 verklaard dat hij in de nacht van 9 op 10 december 2010 seks heeft gehad met het slachtoffer. Ook hier geldt dat verdachte pas laat heeft verklaard over een alternatief scenario, welk alternatief scenario inhoudt dat verdachte niet in de avond vlak voor of in de nacht van het overlijden van het slachtoffer seksueel contact met haar heeft gehad, maar in de nacht daarvoor. Hoewel dit scenario niet wordt bevestigd door andere onderzoeksresultaten, wordt het ook niet (voldoende) weersproken, zodat het hof is nagegaan of ten aanzien van de op het lichaam en kleding van het slachtoffer aangetroffen DNA-sporen (die overeenkomen met het DNA-profiel van verdachte) het zo kan zijn dat die zijn aangebracht vóór de avond van 10 december en de nacht van 11 december 2010.
Het hof is van oordeel dat van aantal sporen voldoende vast is komen te staan dat deze zijn te relateren aan het geweld dat op het slachtoffer is uitgeoefend vlak voor haar overlijden en dat haar overlijden heeft veroorzaakt.
In de eerste plaats zijn een aantal matches gelokaliseerd op plaatsen waar greep- of andere delictgerelateerde sporen (onder meer blauwe plekken op het lichaam van het slachtoffer) aanwezig waren.
In de tweede plaats zijn uit de bemonstering van de hals van het slachtoffer mengprofielen verkregen. Verdachte matcht met deze profielen. Naast het profiel van verdachte zijn weliswaar kenmerken aangetroffen die door tenminste één onbekend gebleven mannelijk individu (NN1) zijn bijgedragen, maar het hof acht voldoende uitgesloten dat deze onbekend gebleven persoon de dood van het slachtoffer heeft veroorzaakt. Bij het Y-chromosomale DNA-onderzoek aan de halsketting van het slachtoffer zijn namelijk (partiële) profielen verkregen die matchen met de verdachte. Van NN1 is geen match aangetroffen op de ketting, noch op enig andere locatie op het lichaam en kleding van het slachtoffer. De deskundige Eikelenboom geeft in de rapportage van het IFS van 4 november 2012 aan dat de rode striemen in de huid van het slachtoffer zeer waarschijnlijk zijn ontstaan doordat het kettinkje met geweld in de hals is gedrukt.
DNA sporen op voorwerpen in de woning
In de woning zijn op een stoel en de voordeur DNA-sporen aangetroffen die overeenkomen met het profiel van de verdachte en die duiden op de betrokkenheid van de verdachte bij de uitoefening van geweld tegen het slachtoffer. Toen de woning van het slachtoffer op zondagmiddag 12 december 2010 werd betreden, werd in de woonkamer (waar het slachtoffer lag) ook een kapotte stoel aangetroffen. Uit het onderzoek van het IFS komt naar voren dat een wond op het hoofd van het slachtoffer veroorzaakt kan zijn doordat één van de stoelpoten tegen haar hoofd is aangekomen. Op onderdelen van de stoel – namelijk aan de onderkant van de stoelpoten - is DNA-materiaal aangetroffen dat overeenkomt met het profiel van de verdachte. Een normaal gebruik van de stoel (namelijk het er op zitten en het naar achteren en voren verplaatsen van die stoel) kan naar het oordeel van het hof onvoldoende verklaren dat er aan de onderkant van die stoelpoten DNA-materiaal van de verdachte zit. Hiernaar gevraagd op de zitting van het hof van 22 juli 2014, had de verdachte hier geen verklaring voor. Pas tijdens het pleidooi van de raadsman ter zitting van het hof is naar voren gebracht dat verdachte het slachtoffer heeft helpen verhuizen. Mede gelet op het moment waarop deze alternatieve verklaring naar voren is gebracht, acht het hof deze onaannemelijk. Voorts is op de voordeur van de woning van het slachtoffer aan de binnenzijde, ter hoogte van het slot, bloed aangetroffen. Uit onderzoek is gebleken dat het DNA-profiel van verdachte matcht met het DNA-profiel van het aangetroffen bloed. Verdachte heeft verklaard dat dit bloed er op moet zijn gekomen toen hij op 4 november 2010 de ruit van de voordeur heeft vernield. De moeder van het slachtoffer heeft echter verklaard dat zij de voordeur na de vernieling van de ruit heeft schoongemaakt, zodat het hof er van uit gaat dat het aangetroffen bloedspoor niet dateert van 4 november 2010.
Voorts zijn op de greep van de schuifpui aan de achterzijde van de woning van het slachtoffer eveneens sporen aangetroffen. Het uit deze sporen verkregen DNA-profiel betreft een mengprofiel van minimaal twee personen, waaronder het slachtoffer en verdachte. Uit de verklaringen van de ouders van het slachtoffer blijkt dat de schuifpui ten tijde van het aantreffen van het lichaam niet afgesloten was.
Bloed van het slachtoffer op het T-shirt van de verdachte
Op de rechtermouw en het voorpand van het T-shirt van verdachte – dat hij (nog steeds) droeg op 12 december 2010, toen hij werd aangehouden – zijn bloedsporen aangetroffen die zeer waarschijnlijk door (vloeibaar) bloed van het slachtoffer zijn veroorzaakt.
De afgenomen bemonsteringen matchen met het DNA van het slachtoffer.
De deskundige Eikelenboom geeft in de rapportage van het IFS van 14 juni 2012 aan dat er veel steun is voor de hypothese dat verdachte aanwezig is geweest bij een incident waarbij het slachtoffer gewond is geraakt en dat het bloed op de mouw ontstaan kan zijn tijdens het verwurgen van het slachtoffer. In dat geval zijn er ook kleine bloedspatjes te verwachten die vrijkomen bij het uitademen van bloed. Ter terechtzitting in eerste aanleg heeft de deskundige voorts verklaard dat hij de bloedspatten onder infrarood licht heeft bekeken en dat sprake was van kleine ronde vlekken die door de stof zijn heengegaan, hetgeen typerend is voor bloedspatten die op kleding terecht komen. De vorm van de vlekken vergroot de kans dat het hier om bloedspatten gaat. De verdachte heeft verklaard dat het mogelijk menstruatiebloed zou kunnen zijn, hetgeen afkomstig zou zijn van een bloedvlek op het bed van het slachtoffer, maar het NFI heeft geconcludeerd dat dit onwaarschijnlijk is, gelet op het type bloed dat is aangetroffen. Luminolonderzoek aan het bed en matras van het slachtoffer heeft bovendien enkel een vlekje van 1 vierkante millimeter als positief resultaat opgeleverd. Nu een plausibele alternatieve verklaring voor het ontstaan van de bloedvlek op het T-shirt ontbreekt, komt het hof – mede gelet op de andere hierboven genoemde onderzoeksresultaten - tot de conclusie dat dit in de nacht van 10 op 11 december 2010 moet zijn gebeurd.
Het hof komt evenals de rechtbank op basis van de resultaten van het forensisch onderzoek van het sporenmateriaal op lichaam en kleding van het slachtoffer dan ook tot de conclusie dat dat de uitkomsten daarvan niet alleen ondersteunend zijn voor de aanwezigheid van verdachte in de woning van het slachtoffer in de nacht van 10 op 11 december 2010, maar ook getuigen van een directe relatie tussen verdachte en de wijze waarop het slachtoffer om het leven is gekomen.

Ad 3. Aanwijzing van daderwetenschap

Uit het proces-verbaal van onderzoek aan de computer van de grootouders van verdachte, gedateerd 19 februari 2011, blijkt dat verdachte op zondag 12 december 2010, nog voordat het lichaam van het slachtoffer door haar ouders was aangetroffen en dus nog voordat de politie en ander hulpdiensten op de hoogte waren gesteld, op internet heeft gezocht met de zoektermen
‘[slachtoffer 1]’en
‘laatste nieuws overijsel’. Het hof acht de verklaring van verdachte, inhoudende dat hij op internet heeft gegoogled omdat hij geen contact meer met het slachtoffer kon krijgen, ongeloofwaardig, mede gelet op het feit dat verdachte, na eerder intensief contact met het slachtoffer te hebben gehad, van vrijdag 10 december 2010 tot aan zijn aanhouding geen enkel aantoonbaar contact heeft gezocht met het slachtoffer.

Conclusie

Het hof acht op basis van het vorenstaande in onderling verband en samenhang bezien, bewezen dat verdachte in de nacht van 10 op 11 december 2010 in de woning van het slachtoffer is geweest en dat hij het slachtoffer opzettelijk door verwurging en/of verstikking om het leven heeft gebracht.
Vrijspraak voorbedachte raad
Gelet op de tenlastelegging ligt daarmee nog de vraag voor of verdachte met voorbedachten rade het slachtoffer van het leven heeft beroofd.
Naar het oordeel van het hof is niet duidelijk geworden wat er precies is voorgevallen tussen verdachte en het slachtoffer in haar woning, voorafgaande aan en gedurende het moment, waarin verdachte het slachtoffer om het leven bracht. Nu daarvoor toereikend bewijs ontbreekt, kan niet worden bewezen dat verdachte heeft gehandeld met voorbedachten rade. Verdachte zal derhalve worden vrijgesproken van de impliciet primair tenlastegelegde moord.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, heeft het hof de overtuiging gekregen en acht het hof wettig bewezen, dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij in de periode van 10 december 2010 tot en met 12 december 2010, te Almelo, opzettelijken al dan niet met voorbedachten radeeen persoon, genaamd [slachtoffer 1], van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzeten al dan niet na kalm beraad en rustig overleg de keel/hals van die [slachtoffer 1] dichtgeknepen en/of dichtgedrukt en/of dichtgeknepen en/of dichtgedrukt gehouden, in elk gevalsamendrukkend geweld op de keel/hals van die [slachtoffer 1] uitgeoefenden/of (daarbij) de mond van die [slachtoffer 1] dichtgehouden, in ieder geval uitwendig mechanisch samendrukkend geweld, al dan niet in combinatie met omsnoering, op de hals/keel van die [slachtoffer 1] uitgeoefend, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 1] is overleden;
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

het bewezen verklaarde levert op:
doodslag.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

In eerste aanleg heeft de rechtbank verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van negen jaren met aftrek van de preventieve hechtenis, alsmede gelast dat verdachte ter beschikking zal worden gesteld en van overheidswege zal worden verpleegd.
In hoger beroep heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf van twaalf jaren met aftrek van de preventieve hechtenis.
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Doodslag is één van de ernstigste delicten die de Nederlandse strafwetgeving kent. Schending van het recht op leven behoort tot de meest fundamentele inbreuken, waartegen de rechtsorde bescherming beoogt te bieden. Niet alleen heeft verdachte een einde gemaakt aan het leven van een jonge vrouw, maar bovendien heeft hij daarmee onherstelbaar leed toegebracht aan de nabestaanden en dierbaren van het slachtoffer, zoals ook is gebleken uit de slachtofferverklaring die de advocaat-generaal ter zitting op 22 juli 2014 heeft voorgedragen. Het bewezenverklaarde is een strafbaar feit waardoor de rechtsorde ernstig is geschokt en dat bijdraagt aan gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving.
Het hof acht het aannemelijk dat de oorzaak van de gepleegde doodslag gelegen is in problemen in de relationele sfeer tussen verdachte en het slachtoffer.
Het wettelijke strafmaximum voor doodslag is thans een tijdelijke gevangenisstraf van vijftien jaren. Gedurende de laatste jaren pleegt voor doodslag gemiddeld een gevangenisstraf van acht jaren te worden opgelegd. Bij het bepalen van de op te leggen straf neemt het hof dit tot uitgangspunt.
Het hof ziet redenen om verdachte een hogere straf op te leggen dan acht jaar. De redenen hiervoor zijn met name de jeugdige leeftijd van slachtoffer en de omstandigheid dat haar dochtertje (die ook al geen contact met haar biologische vader had) vanaf december 2010 zonder moeder door het leven moet. Het hof heeft bovendien acht geslagen op de omstandigheid dat verdachte na het overlijden van het slachtoffer de woning heeft verlaten terwijl haar dochtertje zich toen nog in de woning bevond. Pas toen het lichaam slachtoffer door haar ouders werd aangetroffen, is het dochtertje uit haar bedje gehaald. Verder acht het hof strafverzwarend dat de verdachte door zijn proceshouding duidelijk heeft gemaakt geen verantwoordelijkheid te nemen voor dood van het slachtoffer. De nabestaanden zullen moeten leren leven met de vragen, die onbeantwoord blijven, doordat verdachte ervoor heeft gekozen om geen opening van zaken te geven.
Wat de persoon van verdachte betreft, heeft het hof acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 7 juli 2014, waaruit is gebleken dat verdachte weliswaar in het verleden is veroordeeld voor strafbare feiten, doch niet voor een soortgelijk delict als thans bewezen is verklaard, alsmede de jonge leeftijd van verdachte. Het hof ziet hierin aanleiding om een lagere straf op te leggen dan door de advocaat-generaal is gevorderd.
Het hof heeft tevens acht geslagen op de omtrent verdachte opgemaakte Pro Justitia rapportage van het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie (NIFP), gedateerd 13 juni 2014. Het NIFP komt tot de conclusie dat uit het onderzoek geen aanwijzingen naar voren komen voor een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens of, meer specifiek, een stoornis van de agressieregulatie. Hoewel er bij verdachte sprake is van een contactuele kwetsbaarheid kan deze, gelet op verdachte’s huidige niveau van functioneren, niet in pathologische termen worden omschreven. Ook binnen een relationele context zijn geen aanwijzingen gevonden voor pathologie bij verdachte. Het NIFP adviseert om verdachte volledig toerekeningsvatbaar te achten voor het tenlastegelegde feit.
Het hof neemt de conclusie van het NIFP over, in die zin dat verdachte met betrekking tot het bewezenverklaarde volledig toerekeningsvatbaar wordt geacht. Om die reden zal het hof, anders dan de rechtbank, niet gelasten dat verdachte ter beschikking zal worden gesteld en van overheidswege zal worden verpleegd.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op artikel 287 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat verdachte het impliciet primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat verdachte het impliciet subsidiair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
10 (tien) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Aldus gewezen door
mr J.P. Bordes, voorzitter,
mr J.D. den Hartog en mr A.J. Smit, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr C.M.M. van der Waerden, griffier,
en op 5 augustus 2014 ter openbare terechtzitting uitgesproken.