ECLI:NL:RBNNE:2015:1711

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
31 maart 2015
Publicatiedatum
8 april 2015
Zaaknummer
3238217 CV EXPL 14-10320
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering van persoonsgebonden budget door Zorgkantoor wegens gebrek aan verantwoording door budgethouder

In deze zaak vordert de Stichting Zorgkantoor Menzis, hierna het Zorgkantoor, betaling van een bedrag van € 20.574,86 van [gedaagde], die een persoonsgebonden budget (PGB) heeft ontvangen. Het Zorgkantoor heeft aan [gedaagde] een PGB toegekend voor de jaren 2012 en 2013, maar [gedaagde] heeft nagelaten om verantwoording af te leggen over de besteding van deze gelden. Ondanks meerdere verzoeken tot terugbetaling heeft [gedaagde] geen betaling verricht. De kantonrechter heeft vastgesteld dat [gedaagde] geen bezwaar heeft gemaakt tegen de beschikking van het Zorgkantoor waarin de terugvordering is vastgesteld, waardoor deze formele rechtskracht heeft gekregen. De kantonrechter oordeelt dat [gedaagde] aansprakelijk is voor de terugbetaling van het ontvangen PGB, en dat het Zorgkantoor recht heeft op de gevorderde bedragen, inclusief rente en kosten. De moeder van [gedaagde], die als wettelijk vertegenwoordiger heeft opgetreden, kan mogelijk aansprakelijk worden gesteld door [gedaagde] voor de terugvordering, maar dit staat los van de verplichtingen van [gedaagde] zelf. De kantonrechter wijst de vordering van het Zorgkantoor toe en veroordeelt [gedaagde] tot betaling van het gevorderde bedrag, vermeerderd met rente en kosten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling privaatrecht
Locatie Groningen
Zaak\rolnummer: 3238217 CV EXPL 14-10320
Vonnis d.d. 31 maart 2015
inzake
de stichting Stichting Zorgkantoor Menzis,
gevestigd en kantoorhoudende te Wageningen,
eiseres, hierna het Zorgkantoor te noemen,
gemachtigde GGN gerechtsdeurwaarders te Groningen.
tegen
[gedaagde] ,
wonende te [plaats] ,
gedaagde, hierna [gedaagde] te noemen,
gemachtigde [naam gemachtigde] .
PROCESGANG
Bij tussenvonnis van 9 december 2014 heeft de kantonrechter een comparitie van partijen gelast. Deze is gehouden op 3 maart 2015. Namens partijen zijn hun gemachtigden verschenen. Door de griffier is aantekening gehouden van het verhandelde ter zitting.
Vonnis is bepaald op heden.
OVERWEGINGEN

1.De vaststaande feiten

1.1
Ten behoeve van de verzorging van [gedaagde] is bij het Zorgkantoor een aanvraag ingediend om in aanmerking te komen voor toekenning van een persoonsgebonden budget (PGB).
1.2
Bij beschikking van 23 december 2011 is een PGB over de periode van 1 januari 2012 tot en met 31 december 2012 aan [gedaagde] toegekend. Het in die beschikking genoemde PGB is in de vorm van voorschotten aan [gedaagde] uitgekeerd door het Zorgkantoor. Het totaal door [gedaagde] ontvangen bedrag in deze gehele periode betreft € 18.828,09.
1.3
Bij beschikking van 18 december 2012 is over de periode van 1 januari 2013 tot en met 18 oktober 2013 een PGB aan [gedaagde] toegekend van € 14.941,30, uitgekeerd in voorschotten.
1.4
In voormelde beschikkingen is aan [gedaagde] de verplichting opgelegd om binnen zes weken na het einde van een verantwoordingsperiode een formulier aan het Zorgkantoor te verstrekken waarin zij verantwoording aflegt over de besteding van het PGB.
1.5
Door, althans namens [gedaagde] is geen volledige verantwoording afgelegd voor de door haar aan PGB ontvangen bedragen.
1.6
Bij beschikking van 23 mei 2013 is beslist dat [gedaagde] € 9.595,66 over de periode 1 juli 2012 tot en met 31 december 2012 moet terug betalen. Voorts is beslist dat de verleningsbeschikking voor het aansluitende jaar (2013) wordt ingetrokken. Volgens de op 30 mei 2013 door het Zorgkantoor verstrekte eindafrekening dient [gedaagde] voor het jaar 2013 € 9.242,61 aan voorschotten PGB terug te betalen.
1.7
Tegen de beschikking van 23 mei 2013 heeft [gedaagde] geen bezwaar gemaakt.
1.8
Het Zorgkantoor heeft meerdere keren gesommeerd tot terugbetaling van het verleende PGB. [gedaagde] heeft geen betaling gedaan aan het Zorgkantoor.

2.De vordering

Het Zorgkantoor vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] te veroordelen tot betaling van € 20.574,86 vermeerderd met rente en kosten.

3.De standpunten van partijen

3.1
Het Zorgkantoor vordert de door haar verstrekte PGB gelden terug omdat door of namens [gedaagde] aan het einde van de voorschotperiodes geen dan wel onvoldoende verantwoording is afgelegd. Het Zorgkantoor heeft het aan [gedaagde] toegekende budget met terugwerkende kracht beëindigd en het reeds betaalde voorschotbedrag, dan wel de reeds verrekende bedragen, als onverschuldigd betaald teruggevorderd. De terugvorderingsbeschikking heeft inmiddels formele rechtskracht. [gedaagde] is gehouden tot terugbetaling van het ontvangen PGB van
€ 18.838,27. Het Zorgkantoor meent tevens aanspraak te kunnen maken op rente, incassokosten en proceskosten.
Ter zitting heeft de gemachtigde van het Zorgkantoor te kennen gegeven dat [gedaagde] zich na betekening van het vonnis kan wenden tot de deurwaarder teneinde een betalingsregeling te treffen.
3.2
Erkend wordt dat door c.q. namens [gedaagde] geen verantwoording is afgelegd aan het Zorgkantoor over hoe het PGB is besteed. Haar moeder (tevens gemachtigde) acht het wenselijk dat de schuld aan het Zorgkantoor op haar naam wordt gesteld. Ten tijde van het verstrekken van het PGB was haar dochter minderjarig. Zij heeft in haar hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordig het PGB aangevraagd en zij heeft verzuimd verantwoording af te leggen. De moeder geeft aan dat een deel van het budget niet is besteed aan zorg voor [gedaagde] .

4.4. De beoordeling

4.1
Vast staat dat door c.q. namens [gedaagde] geen verantwoording is afgelegd voor de door haar aan PGB ontvangen bedragen. [gedaagde] heeft – hoewel toen reeds meerderjarig - ook geen bezwaar gemaakt tegen de daarop volgende beschikking van 23 mei 2013. Volgens vaste jurisprudentie geldt dat indien tegen een besluit van een bestuursorgaan een met voldoende waarborgen omklede bestuursrechtelijke rechtsgang heeft opengestaan en van die rechtsgang geen gebruik is gemaakt, de burgerlijke rechter van de geldigheid van het besluit dient uit te gaan zolang het niet is vernietigd. Het beginsel van de formele rechtskracht is hier aan de orde. Dit is slechts anders indien de aan het besluit verbonden bezwaren door bijkomende omstandigheden zo klemmend worden dat op voormeld beginsel een uitzondering moet worden gemaakt (zie HR 16 mei 1986, NJ 1986, 723; 7 april 1995, NJ 1997, 166, m.nt. MS en 28 mei 1999, NJ 1999, 508, m.nt. ARB).
4.2
De kantonrechter ziet in het onderhavige geval geen aanleiding om een uitzondering te maken op de leer van de formele rechtskracht. [gedaagde] heeft geen feiten of omstandigheden gesteld die ertoe leiden dat op grond van bijzondere bijkomende omstandigheden de aan de geldigheid van de eindafrekening klevende bezwaren zo klemmend worden dat een uitzondering op het beginsel van de formele rechtskracht in dit geval moet worden aanvaard. De kantonrechter moet daarom uitgaan van de onaantastbaarheid van dit besluit.
4.3
De aanvraag voor het PGB is destijds ingediend door de moeder van [gedaagde] en zij heeft tevens de zorg voor haar dochter ingekocht. Dit betekent echter niet dat het PGB aan de moeder is toegekend. Zoals ook door het Zorgkantoor naar voren is gebracht wordt ingevolge de Regeling subsidies AWBZ een PGB op aanvraag toegekend aan de verzekerde (in dit geval [gedaagde] ) die bepaalde zorg nodig heeft. Daarbij wordt geen onderscheid gemaakt tussen minderjarigen en meerderjarigen. Op [gedaagde] , als budgethouder, rusten daarom de verplichtingen die verbonden zijn aan het verkrijgen van een PGB, zoals de verplichting om de besteding van het ontvangen budget te verantwoorden. De moeder is ter zake opgetreden als wettelijk vertegenwoordiger.
4.4
Ingevolge het bepaalde in de artikelen 3:66 juncto 3:78 van het Burgerlijk Wetboek moet [gedaagde] de beschikkingen van het Zorgkantoor inzake de terugvordering van het PGB daarom tegen zich laten gelden en is zij gehouden tot terugbetaling van de gevorderde som.
Voor zover [gedaagde] haar moeder aansprakelijk houdt – naar het oordeel van de kantonrechter ogenschijnlijk op goede gronden - voor de onderhavige vordering, zal zij haar moeder daartoe – al dan niet in rechte – dienen aan te spreken.
4.5
Nu uitgegaan moet worden van de rechtsgeldigheid van de eindafrekening leidt dat tot de slotsom dat [gedaagde] aansprakelijk is voor de terugbetaling van het bedrag van € 18.838,27. De vordering ligt dan ook voor toewijzing gereed. Nu [gedaagde] in verzuim is met betaling zal de gevorderde rente eveneens worden toegewezen.
4.6
Het gevorderde bedrag ter zake buitengerechtelijke incassokosten komt overeen met het in het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten daarvoor voorgeschreven tarief en zal worden toegewezen.
4.7
[gedaagde] zal ten slotte als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van deze procedure.
BESLISSING
De kantonrechter:
veroordeelt [gedaagde] om aan het Zorgkantoor te betalen € 20.574,86 vermeerderd met de wettelijke rente over € 18.838,27 te rekenen vanaf de dag der dagvaarding tot de dag der algehele voldoening;
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de kosten van deze procedure, tot deze uitspraak aan de zijde van het Zorgkantoor begroot op € 923,- aan griffierecht, € 95,77 aan explootkosten en € 900,- voor salaris van haar gemachtigde;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.J. Oostdijk, kantonrechter, en op 31 maart 2015 uitgesproken ter openbare terechtzitting in aanwezigheid van de griffier.
typ: md