Overwegingen
1. Deze uitspraak bouwt voort op de (inhoudelijke) tussenuitspraak. De rechtbank neemt over en blijft bij al wat zij in de tussenuitspraak heeft overwogen en beslist, tenzij hierna uitdrukkelijk anders wordt overwogen. Het staat de rechtbank niet vrij om terug te komen van zonder voorbehoud gegeven oordelen in de tussenuitspraak. Verweerder heeft bij besluit van 6 september 2013 een herzien besluit op bezwaar genomen als bedoeld in artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank acht het beroep onder toepassing van artikel 6:19, eerste lid, van de Awb mede te zijn gericht tegen dit herziene besluit, nu dit besluit niet geheel aan het beroep tegemoet komt. Het beroep voor zover dat zich richt tegen het bestreden besluit van 19 december 2012 is inhoudelijk besproken in de tussenuitspraak van 18 juni 2013 en het beroep voor zover dat zich richt tegen het herziene besluit van 6 september 2013 komt hieronder aan de orde.
2. In haar tussenuitspraak heeft de rechtbank in overweging 6.3 van de tussenuitspraak geoordeeld dat het bestreden besluit in strijd is met het motiveringsbeginsel als bedoeld in artikel 7:12, eerste lid, van de Awb, omdat de staatssecretaris in het bestreden besluit niet is ingegaan op de in bezwaar genoemde factor, te weten de doorstroom vanuit de Werkloosheidswet (WW) in de Wet werk en bijstand (WWB). In overweging 8 van de tussenuitspraak heeft de rechtbank verweerder met toepassing van artikel 8:51a, eerste lid, van de Awb in de gelegenheid gesteld het in 6.3 geconstateerde gebrek te herstellen en een nieuw besluit te nemen op de aanvraag, en in het bijzonder door de TC de vraag te laten beantwoorden of het doorstroompercentage leidt tot een uitzonderlijke situatie op de arbeidsmarkt in de gemeente Leeuwarden.
3. De TC heeft op 19 augustus 2013 een nader advies uitgebracht waarin het volgende is overwogen:
“De gemeente Leeuwarden wijst op een relatief hoge instroom uit de WW in de
WWB. Deze doorstroom maakt deel uit van de totale instroom. De instroomontwikkeling in Leeuwarden in 2010 t.o.v. de jaren 2007 t/in 2009 was 124% t.o.v. landelijk 132%. Het percentage van 124% wijst op een toename van de instroom in Leeuwarden en daarmee op een verslechtering van de situatie op de arbeidsmarkt. Daar staat echter tegenover dat landelijk de instroom sterker is toegenomen en wel met 132%. Dit wijst niet op een uitzonderlijke situatie op de arbeidsmarkt voor de gemeente Leeuwarden. Wanneer ook de uitstroomontwikkeling in de beschouwing wordt betrokken blijkt dat de uitstroom in 2010 t.o.v. de jaren 2007 t/m 2009 106% was, waar deze landelijke101% bedroeg. Voor Leeuwarden was dus sprake van een betere uitstroomontwikkeling dan landelijk. Ook merkt de commissie nog op dat het aantal niet werkende werkzoekenden (NWW) tussen 2008 en 2010 in Leeuwarden is gestegen met 8,5% terwijl de toename in diezelfde periode in Nederland 17,1% was.”
De TC is, na kennisname van de zienswijze van het college van 13 augustus 2013, van oordeel dat de hogere doorstroom uit de WW in vergelijking tot landelijk er niet toe leidt dat voor Leeuwarden in 2010 gesproken kan worden van een uitzonderlijke situatie op de arbeidsmarkt.
4. Bij het herziene besluit op bezwaar heeft de staatssecretaris, onder verwijzing naar het nader advies van de TC van 19 augustus 2013, het bestreden besluit herzien en aangevuld. De staatssecretaris stelt zich op het standpunt dat de doorstroomcijfers WW reeds deel uitmaken van de instroomcijfers die zijn meegenomen bij de beoordeling van de vraag of er is voldaan aan het statistisch arbeidsmarktcriterium van artikel 15 van de Regeling WWB. Volgens de staatssecretaris is in het vierde lid (lees: het vijfde lid) van artikel 15 van de Regeling geen apart onderdeel opgenomen voor WW doorstroomcijfers, die ertoe zou kunnen leiden dat er enkel op grond daarvan al een uitzonderlijke situatie op de arbeidsmarkt zou moeten worden aangenomen. Voor het overige laat de staatssecretaris het bestreden besluit in stand en handhaaft hij het primaire besluit van 23 december 2011.
5. Het college voert in zijn zienswijze aan dat het herziene besluit op bezwaar onvoldoende is gemotiveerd, nu onvoldoende feitenonderzoek naar de doorstroom uit de WW in de WWB heeft plaatsgevonden. Op grond van artikel 15, vijfde lid, van de regeling dient volgens het college nader onderzoek te worden gedaan naar de oorzaken van de instroom in de WW en de doorstroom van WW naar de WWB. De relevantie van de factor doorstroom van de WW naar de WWB wordt niet ondervangen door de beoordeling van de algemene in- en uitstroomontwikkelingen. Volgens het college leidt de aangeleverde informatie over de doorstroom van de WW naar de WWB tot een uitzonderlijke situatie op de arbeidsmarkt.
6. De rechtbank stelt vast dat de staatssecretaris met het herziene besluit op bezwaar een besluit heeft genomen in de zin van artikel 6:19 van de Awb. Niet gebleken is dat hiermee volledig tegemoetgekomen is aan het beroep. Het beroep van het college wordt dan ook op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Awb, geacht mede te zijn gericht tegen het herziene besluit op bezwaar.
7. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
8. Artikel 15, vijfde lid, van de Regeling geeft statistische criteria voor de instroom en de uitstroom. Wordt aan die criteria voldaan, dan is in ieder geval sprake van een uitzonderlijke situatie op de arbeidsmarkt.
9. Wordt niet voldaan aan de statistische criteria van artikel 15, vijfde lid, van de Regeling, dan is het aan de TC overgelaten om te beoordelen of sprake is van een uitzonderlijke situatie op de arbeidsmarkt. De TC heeft in verband met die beoordeling twee criteria ontwikkeld. Het ene criterium ziet op de ontwikkeling van de werkloze beroepsbevolking, het andere op de ontwikkeling van het aantal niet werkende werkzoekenden. Wordt aan één van deze criteria voldaan, dan is naar het oordeel van de TC sprake van een uitzonderlijke situatie op de arbeidsmarkt. Wordt aan geen van deze criteria voldaan, dan betrekt de TC de door het college bij de aanvraag gegeven analyse van de situatie op de arbeidsmarkt in haar overweging.
10. Uit het hiervoor weergegeven wettelijk kader volgt dat de TC moet beoordelen of sprake is van een uitzonderlijke situatie op de arbeidsmarkt. Dat vergt dus een zelfstandige beoordeling door de TC. Vervolgens adviseert de TC de staatssecretaris hierover. Het wettelijk kader laat de TC en vervolgens de staatssecretaris ter zake van die beoordeling een ruime beoordelingsvrijheid. De rechter kan die beoordeling slechts terughoudend toetsen.
11. De staatssecretaris baseert zijn aanvullend besluit op bezwaar op het TC-advies van
19 augustus 2013. De rechtbank zal bezien of verweerder van de juistheid van het door de TC gegeven advies mocht uitgaan. De rechtbank kwalificeert het TC-advies als een deskundigenadvies. Op grond van de artikelen 3:9 en 3:49 van de Awb dient de staatssecretaris zich er van te vergewissen dat het advies naar wijze van totstandkoming zorgvuldig en naar inhoud inzichtelijk en concludent is. Als daarvan sprake is, mag het bestuursorgaan in beginsel op dit advies afgaan en naarmate een adviesorgaan meer ervaring heeft met het uitbrengen van adviezen over een bepaald type besluiten, zal het bestuursorgaan meer mogen afgaan op de expertise van het adviesorgaan. De vergewisplicht van verweerder beperkte zich daarom in beginsel tot het signaleren van strijdigheden met wettelijke voorschriften dan wel duidelijk herkenbare onvolkomenheden. De rechtbank heeft in hetgeen het college in beroep heeft aangevoerd geen aanknopingspunten gevonden om te oordelen dat in het onderhavige geval de staatssecretaris bij zijn besluit niet heeft mogen afgaan op het advies van de TC. Het TC-advies is voldoende inzichtelijk en concludent zodat niet kan worden gezegd dat de staatssecretaris de eerdergenoemde vergewisplicht heeft geschonden. De rechtbank slaat daarbij acht op het volgende.
12. De rechtbank ziet in hetgeen het college daartegen heeft aangevoerd geen reden om aan te nemen dat het in 3 genoemde TC-advies onzorgvuldig tot stand is gekomen. De rechtbank acht het advies van de TC voorts voldoende inzichtelijk, waarbij zij nog in aanmerking neemt dat de TC een jarenlange ervaring heeft opgebouwd met het beoordelen van IAU-uitkeringen, zodat de staatssecretaris in ruime mate heeft mogen uitgaan van de expertise van de TC. Dit betekent dat de staatssecretaris zich in het kader van zijn vergewisplicht mocht beperken tot het signaleren van strijdigheden met wettelijke voorschriften dan wel duidelijk herkenbare onvolkomenheden. Uit het aanvullend besluit op bezwaar blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat de staatssecretaris zich er voldoende van heeft vergewist dat hiervan geen sprake is. Zo heeft de staatssecretaris bezien wat de TC in haar oordeel heeft betrokken en heeft de staatssecretaris geconstateerd dat de TC de (arbeidsmarkt)situatie in Leeuwarden voldoende in ogenschouw heeft genomen. Het oordeel dat in de gemeente Leeuwarden geen sprake is van een uitzonderlijke situatie op de arbeidsmarkt is gebaseerd op het advies van de TC en de daarbij in aanmerking genomen beschikbare informatie. De staatssecretaris heeft naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet gehandeld in strijd met de bij de totstandkoming van de besluitvorming vereiste zorgvuldigheid door zich daarbij te baseren op het TC-advies. Het college is er naar het oordeel van de rechtbank niet in geslaagd concrete aanknopingspunten naar voren te brengen die maken dat dient te worden getwijfeld aan de juistheid of volledigheid van het TC-advies. Daarbij komt dat het college ook geen deskundig tegenrapport heeft ingebracht. Zoals hiervoor al is overwogen mocht de staatssecretaris het TC-advies aan de besluitvorming ten grondslag leggen.
13. Het betoog van het college dat de staatssecretaris onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de doorstroom uit de WW naar de WWB, onderschrijft de rechtbank niet. De beoordeling of sprake is van een uitzonderlijke situatie op de arbeidsmarkt wordt niet enkel gebaseerd op grond van de factor doorstroom uit de WW naar de WWB. In dat verband acht de rechtbank van belang - zoals de TC in haar nader advies heeft overwogen - dat in het statistisch arbeidsmarktcriterium zowel de instroom- als de uitstroomontwikkeling in hun onderlinge samenhang bezien worden meegewogen en dat bij de beoordeling van de arbeidsmarktsituatie altijd de gehele arbeidsmarktsituatie in ogenschouw wordt genomen en dat de TC zich daarbij niet beperkt tot louter het aspect van de doorstroomcijfers uit de WW. Het feit dat de aangeleverde informatie door de TC anders is geduid dan door het college zelf, is geen reden om anders te oordelen nu de TC een zelfstandige beoordeling toekomt. Al het vorenstaande leidt de rechtbank tot de conclusie dat geen grond bestaat voor het oordeel dat het herziene besluit op bezwaar op onzorgvuldige wijze tot stand is gekomen.
14. In hetgeen het college overigens heeft aangevoerd ziet de rechtbank geen aanleiding voor een andersluidend oordeel. Dat het besluit is genomen in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel en het motiveringsbeginsel volgt de rechtbank niet, nu de gedingstukken daarvoor geen aanknopingspunten bieden. De rechtbank is voorts niet gebleken dat de staatssecretaris met het herziene besluit op bezwaar niet op juiste wijze uitvoering heeft gegeven aan de tussenuitspraak.
15. Gelet op het in de tussenuitspraak geconstateerde gebrek, is het beroep van het college tegen het besluit op bezwaar van 19 december 2012 van de staatssecretaris gegrond. De rechtbank vernietigt dat besluit wegens strijd met artikel 7:2, eerste lid, van de Awb. Nu verweerder in zijn herzien besluit op bezwaar van 6 september 2013 op de tussenuitspraak het geconstateerde gebrek heeft hersteld, laat de rechtbank met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb de rechtsgevolgen van het besluit op bezwaar van 19 december 2012 voor zover dat wordt vernietigd in stand.
16. Aangezien het college met het herziene besluit van 6 september 2013 inzichtelijk en deugdelijk heeft gemotiveerd dat er geen sprake is van een uitzonderlijke situatie op de arbeidsmarkt, heeft de staatssecretaris de aanvraag om een IAU-uitkering terecht afgewezen. Het beroep tegen het herziene besluit op bezwaar van 6 september 2013 is daarom ongegrond.
17. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat de staatssecretaris aan het college het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
18. De rechtbank ziet geen aanleiding voor veroordeling van de staatssecretaris in de door het college gemaakte proceskosten, omdat op grond van het per 1 januari 2015 geldende Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) geen sprake is van een door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van het Bpb.