Uitspraak
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
uitspraak van de meervoudige belastingkamer van 17 maart 2015 in de zaak tussen
[eiser], te [woonplaats], eiser
Belastingdienst/Noord/kantoor Groningen, verweerder
Procesverloop
Partijen hebben hiermee ingestemd.
Overwegingen
Reikwijdte van het onderzoek” staat het volgende vermeld:
“
Onderzocht is de aanvaardbaarheid van de aangiften Omzetbelasting over het tijdvak 01 januari 2010 tot en met 31 december 2010.Tevens is terloops aandacht besteed aan [naam vennootschap] B.V., waarvan de heer [eiser] enig aandeelhouder (100%) is geweest tot en met 30 november 2010 (zie hoofdstuk 3).(…)”.
Op 7 mei 2012 heeft verweerder van het onderzoek een rapport opgemaakt. Hierin is tevens aangekondigd dat aan eiser een boete opgelegd zal worden omdat sprake is van opzet in de zit van artikel 67f lid 1 van de Algemene Wet inzake Rijksbelastingen (AWR). In verband met verzwarende omstandigheden kondigt verweerder aan dat de boete vastgesteld dient te worden op 75%.
“
2.3 Administratie(…)De facturen zijn uitgeschreven door de heer [eiser] en/of diens medewerkers. Er werd echter door de heer [eiser] geen (kas)administratie bijgehouden. De administratieve verwerking van de aangeleverde bescheiden werd verzorgd door de adviseur.”en:
“
4.1 Omzetverantwoording(…)De adviseur geeft desgevraagd aan, dat deze slechts de aangeleverde bescheiden boekt in de financiële administratie, en verder geen onderzoek verricht naar de gefactureerde omzet, welke feitelijk wordt tegengeboekt a.d.h.v. creditnota’s.Uitgebreid is gesproken over het feit, dat er wel eens een credit-nota wordt verstrekt binnen een onderneming, maar dat het structureel crediteren van omzet a.d.h.v. credit-nota’s geen reguliere gang van zaken kan zijn. Wanneer debiteuren niet kunnen en/of willen betalen, dan is er sprake van dubieuze debiteuren, welke eventueel (onder bepaalde voorwaarden) achteraf kunnen worden afgeschreven.(…)Echter het eenvoudigweg tegenboeken van omzet d.m.v. een credit-nota is niet correct. Daarbij moet tevens worden afgevraagd, of de opgemaakt credit-nota’s ook daadwerkelijk aan de betreffende ondernemers zijn verzonden.Hierop heb ik objectief 80 ondernemers schriftelijk benaderd met de vraag, óf men, ter vereffening van de toegezonden factuur door [X], ook een credit-nota heeft ontvangen.Uit de terugontvangen reacties is gebleken, dat 75% van de ondernemers geheel geen credit-nota hebben ontvangen. Geconcludeerd kan worden, dat er hevig getwijfeld moet worden aan het feit, of de opgemaakt credit-nota’s ook daadwerkelijk zijn verzonden, of dat deze slechts zijn opgemaakt voor de boekhoudkundige tegenboeking van gefactureerde omzet.”.
(…)Mededeling boeteHierbij doe ik u de mededeling van boete toekomen volgens art. 67g Algemene Wet de Rijksbelastingen (hierna: AWR).Op grond van de kenbaar gemaakte constateringen kan worden gesteld, dat de afschrijving van dubieuze debiteuren absoluut niet correct is gebeurd. Het tegenboeken van vele creditfacturen is boekhoudkundig incorrect en niet volgbaar. Pas nadat de ondernemer grote moeite heeft gedaan, om zijn gelden te innen, en de debiteur blijvend niet kan of wil betalen, kan er sprake zijn van afschrijving van die betreffende debiteur. Echter het tegenboeken van omzet aan de hand a.d.h.v. creditfacturen, wanneer verwacht wordt, dat het ontvangen van gelden wel eens moeilijk zou kunnen worden, is nog geen aanleiding deze omzet te schrappen.U heeft zich absoluut niet gehouden aan de boekhoudverplichting van artikel 52 AWR, waarin is vastgelegd, dat u verplicht bent naar de eisen van het bedrijf een (correcte debiteuren)administratie te voeren en de daartoe behorende boeken, bescheiden en andere gegevensdragers op zodanige wijze te bewaren, dat te allen tijde de rechten en verplichtingen alsmede de voor de heffing van belasting overigens van belang zijnde gegevens daaruit duidelijk blijken.Door desondanks de ingediende aangiften te (laten) baseren op die administratie, waarvan u wist of moest weten, dat deze incorrect was, heeft u willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard, dat te weinig belasting is geheven en/of afgedragen.De onjuiste aangiften zijn daarom te wijzen aan opzet.Er is met betrekking tot deOmzetbelastingsprake van opzet als bedoeld in artikel 67f lid 1 AWR. Op grond van paragraaf 25 lid 3 en 28 lid 1 van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst 1998 (hierna: BBBB) moet in een geval van opzet een boete van 50% worden opgelegd.Ingevolge § 8 lid 8 BBBB is er sprake van verhoudingsgewijs omvangrijk bedrag niet afgedragen Omzetbelasting. Daarnaast heeft u erkend, dat willens en wetens a.d.h.v. een vermoedelijk vals opgemaakte factuur (op naam van [naam vennootschap] B.V., welke B.V. toen inmiddels was verkocht) een Audi Q7 is verkocht op 10 december 2010, waarbij de bate én verschuldigde Omzetbelasting uit het zakelijk vermogen is onttrokken.Om deze redenen is er sprake van verzwarende omstandigheden en zal de boete vastgesteld worden op 75%.(…).”.
Over 2010 vloeien de volgende correcties Omzetbelasting:
2.1 Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.
3.1 Verweerder stelt dat eiser geen prestaties onder bezwarende titel in de zin van artikel 1, aanhef en onderdeel a, van de Wet OB 1968 heeft verricht. Hiertoe heeft hij onder meer aangevoerd dat het feit dat 69% van de ondernemers aan wie eiser een factuur zond geen betaling aan hem hebben verricht, in combinatie met de gebruikelijke werkwijze die acquisitiefraudeurs hanteren, ertoe leidt dat er geen prestaties onder bezwarende titel tot stand zijn gekomen in de zin van het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen (HvJ EG) van 3 maart 1994, zaak C-16/93 (Tolsma), ECLI:NL:XX:1994:AW1884.
3.2 Eiser stelt dat er wel prestaties onder bezwarende titel tot stand zijn gekomen. Hiertoe heeft hij aangevoerd dat zijn werkwijze inhield dat, zodra er een overeenkomst tot stand was gekomen, de overeengekomen advertentie daadwerkelijk op het internet werd geplaatst. Dat een deel van de opdrachtgevers van mening is dat de dienst niet in verhouding staat tot de prijs, leidt er niet toe dat er geen rechtsgeldige overeenkomst tot stand is gekomen. Voorts heeft eiser aangevoerd dat hij uit praktische overwegingen en na afweging van de kosten van het ter incasso geven van onbetaalde rekeningen enerzijds, en de vooruitzichten in een eventuele procedure anderzijds, besloten heeft, zodra er discussie ontstond omtrent de betaling van een factuur, de factuur te crediteren (zie 1.3).
3.3 Naar het oordeel van de rechtbank verricht eiser prestaties onder bezwarende titel in de zin van de Wet OB 1968. Eiser plaatst tegen vergoeding advertenties op internet. Voor deze diensten ontvangt eiser, indien het betreffende bedrijf de opdrachtbevestiging per fax voor akkoord ondertekent en retourneert (zie 1.2) in beginsel een vergoeding. De omstandigheid dat niet alle bedrijven overgaan tot betaling (zie 1.3), en de omstandigheid dat indien wel wordt overgegaan tot betaling, de dienst in voorkomende gevallen niet aan de verwachting van de afnemer voldoet, doet daar naar het oordeel van de rechtbank niet aan af. De verwijzing van verweerder naar het arrest van het HvJ EG van 3 maart 1994, zaak C-16/93 (Tolsma), ECLI:NL:XX:1994:AW1884 kan hem niet baten, nu in die situatie, in tegenstelling tot eisers geval, geen sprake is van een overeenkomst tussen partijen, want de voorbijgangers geven vrijwillig geld en bepalen het bedrag naar eigen goeddunken. Ook het noodzakelijk verband tussen de muzikale verrichting en de betaling ontbreekt in het door het HvJ EG berechte geval, terwijl in eisers situatie sprake is van een contractuele band, namelijk het tot stand komen van de opdracht tot plaatsing van advertenties op internet tegen een vooraf vastgelegde vergoeding.
Anders dan eiser stelt betreft het hier een beboetbare gedraging van eiser en niet van zijn accountant, [accountant]. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat [accountant] tijdens het boekenonderzoek heeft verklaard dat deze slechts de aangeleverde bescheiden boekt in de financiële administratie en verder geen onderzoek verricht naar de gefactureerde omzet welke feitelijk wordt tegengeboekt aan de hand van creditnota’s (zie 1.6). Daarnaast heeft verweerder onweersproken verklaard dat [accountant] met klem heeft ontkend dat de door eiser gevolgde werkwijze door hem is geadviseerd. Eisers bewering dat de wijze van creditering op advies van de boekhouder plaatsvond, merkt de rechtbank gelet op het voorgaande aan als kennelijk leugenachtig. Deze leugenachtigheid kan niet anders worden uitgelegd dan ter versluiering van eisers eigen rol bij deze gang van zaken. Eiser heeft daarom naar het oordeel van de rechtbank het vermoeden van het bewust aanvaarden van de aanmerkelijke kans dat te weinig belasting is aangegeven en of op aangifte is voldaan, met hetgeen hij heeft aangedragen, niet ontzenuwd.
Proceskosten
Beslissing
- verklaart het beroep tegen de naheffingsaanslag ongegrond;
- verklaart het beroep tegen de boetebeschikking ongegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar ten aanzien van de boetebeschikking;
- vermindert de opgelegde boete tot € 234.380;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar ten aanzien van de boetebeschikking.