10.4.1. Verweerder heeft ook in het boetebesluit gericht tot [naam] onder meer het volgende opgenomen:
“Het bestuursorgaan behoeft de verwijtbaarheid als zodanig niet te bewijzen. Echter,
bij het bepalen van de hoogte van de boete vereist de evenredigheidsbeoordeling dat de
verwijtbaarheid van het beboetbare feit in de besluitvorming wordt betrokken. Bij het
volledig ontbreken van verwijtbaarheid kan een boete niet worden opgelegd en verder
kan een zeer beperkte mate van verwijtbaarheid een grond zijn om de boete te matigen.
Het is aan belanghebbende om een beroep te doen op de afwezigheid van
verwijtbaarheid en deze afwezigheid te onderbouwen. Er is sprake van het ontbreken
van verwijtbaarheid als de werkgever er alles aan gedaan heeft wat in redelijkheid van
hem verwacht mag worden om de overtreding te voorkomen.
Gebleken is dat de vreemdeling [vreemdeling] in 2009, 3 maanden voor u heeft
gewerkt, nadien is zij in december 2010 opnieuw bij u begonnen. De vreemdeling de
[vreemdeling] heeft in de maanden juli tot en mei september 2011 bij u gewerkt.
Zoals eerder overwogen had de vreemdeling [vreemdeling] reeds 5 maanden voor
u gewerkt toen u in september 2011 op de hoogte raakte van de
tewerkstellingsvergunningeis. De vreemdeling [vreemdeling] heeft in de periode
januari 2011 tot medio juni 2011 voor u gewerkt en was derhalve in september 2011,
toen u op de hoogte raakte van de tewerkstellingsvergunningeis, niet meer werkzaam
voor u. Gelet op voornoemde feiten en/of omstandigheden, alsmede gelet op de
uitspraak van de Afdeling van 1 mei 2013, 201203609/1/V6 matig ik dat de boetes in
verband met de overtredingen van artikel 2, 1e lid van de Wav met betrekking tot de
vreemdeling [vreemdeling] met 25%, met betrekking tot de vreemdelingen[vreemdeling] en
[vreemdeling] met 75% en met betrekking tot de vreemdeling [vreemdeling] met 50% conform
Beleidsregel 10 van de Beleidsregels boeteoplegging Wav. De hoogte van de boetes
dient immers in overeenstemming te zijn met de ernst van de overtredingen en de mate
waarin deze aan u kunnen worden verweten. Met betrekking tot de vreemdelingen
[vreemdeling],[vreemdeling] en [vreemdeling] acht ik u verminderd verwijtbaar voor wat betreft de
overtredingen van artikel 2, 1e lid van de Wav, in die zin dat aannemelijk is dat u de
door hen verrichte arbeid heeft beëindigd, zodra u op de hoogte was geraakt van de
tewerkstellingsvergunningplicht, het vorenstaande brengt een matiging van 25% met
zich mee. Vorenstaande geldt niet voor de vreemdeling [vreemdeling], immers deze persoon
was toen niet meer in dienst bij u. Gezien de vreemdelingen[vreemdeling], [vreemdeling] en
[vreemdeling] beschikten over verblijfsdocumenten regulier voor bepaalde tijd onder
beperking, verband houdende met het volgen van een studie en het hen was toegestaan
om arbeid van bijkomende aard te verrichten tot een maximum van 10 uur per week en
niet is gebleken dat deze personen meer dan 10 uur hebben gewerkt, alsmede dat er
geen aanknopingspunten zijn gebleken om aan te nemen dat indien u voor aanvang van
de werkzaamheden tewerkstellingsvergunningen voor hen zou hebben aangevraagd,
deze niet zouden zijn verleend, is matiging van de boete met 50% toegepast conform
Beleidsregel 10.”