ECLI:NL:RBNNE:2014:6442

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
16 december 2014
Publicatiedatum
18 december 2014
Zaaknummer
LEE 14/5334
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om referendum inzake windenergieprojecten in Fryslân

Op 16 december 2014 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tussen de Provinciale Staten van Fryslân en de verzoekers, waaronder Stichting 'Gijn romte foar Wynhannel'. De zaak betreft een verzoek om een referendum over een voorgenomen besluit van de Provinciale Staten met betrekking tot de inrichting van windenergieprojecten in Fryslân. De verzoekers hadden bezwaar gemaakt tegen het besluit van 10 december 2014, waarin het verzoek om een referendum werd afgewezen. De voorzieningenrechter oordeelde dat het voorgenomen besluit van 17 december 2014 niet kan worden aangemerkt als een algemeen verbindend voorschrift, zoals bedoeld in de Referendumverordening. Dit betekent dat er geen referendum kan worden gehouden over het besluit. De voorzieningenrechter benadrukte dat de Referendumverordening niet extensief geïnterpreteerd kan worden in deze context, en dat de afwijzing van het verzoek om een referendum terecht was. De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen aanleiding was om een voorlopige voorziening te treffen en wees het verzoek af. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Bestuursrecht
locatie Leeuwarden
zaaknummers: LEE 14/5334

uitspraak van de voorzieningenrechter van 16 december 2014 in de zaken tussen

1. Stichting “Gijn romte foar Wynhannel”gevestigd in de gemeente Littenseradiel, verzoekster,
2. [verzoeker sub 2]te Drachten, verzoeker,
3. [verzoeker sub 3]te Grou, verzoeker,
(gemachtigde: mr. J. Nijenhuis),
hierna gezamenlijk te noemen: verzoekers,
en

Provinciale staten van Fryslân, verweerder,

(gemachtigde: mr. E.C. Pietermaat).

Procesverloop

Bij besluit van 10 december 2014 (het bestreden besluit) heeft verweerder het verzoek van verzoekers om een referendum te houden afgewezen.
Verzoekers hebben tegen het bestreden besluit bezwaar ingediend. Tevens hebben verzoekers op 15 december 2014 de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het geschil is behandeld op de zitting van 16 december 2014.
Verzoekster sub 1 is vertegenwoordigd door R. Hofstra, bijgestaan door de gemachtigde.
Verzoeker sub 2 is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde.
Verzoeker sub 3 is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde.
Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, J. Oortgiesen en D. Plender.

Overwegingen

Feiten en omstandigheden

1. Bij zijn oordeelsvorming betrekt de voorzieningenrechter de navolgende feiten en omstandigheden.
Voorgeschiedenis
In het Uitvoeringsprogramma Duurzame Energie 2014-2020 (hierna: het Uitvoerings-programma) is de energiemix van 2020 vastgelegd. In het Uitvoeringsprogramma wordt uitgegaan van 16% duurzame energieproductie. Van deze duurzame energieproductie moet de helft uit windenergie komen. Het Rijk heeft de structuurvisie “Windenergie op Land” vastgesteld, waarin voor Fryslân een windpark van 250-400 Megawatt (MW) in het IJsselmeer is opgenomen. De Tweede Kamer heeft een motie aangenomen om het windpark in het IJsselmeer vooralsnog te beperken tot 250 MW onder de voorwaarde dat Fryslân op basis van de uitkomsten van Fryslân Foar de Wyn (FFDW) met een alternatieve invulling op land komt. De minister van Economische Zaken (EZ) heeft op grond hiervan de provincie tot 1 januari 2015 de tijd heeft gegeven om op grond van realistische alternatieven de taakstelling van 530,5 MW planologisch in te vullen en vast te stellen.
1.1.
Bij besluit van 18 juni 2014 heeft verweerder ingestemd met de afspraak die tussen het Interprovinciaal Overleg (hierna: het IPO) en het Rijk gemaakt is dat Fryslân ruimte biedt aan maximaal 530,5 Mw windenergie. Verder is in dit besluit besloten om het college van Gedeputeerde Staten van de provincie Fryslân (hierna: het college van GS) te verzoeken voor 1 januari 2015 een voorstel aan te bieden, bestaande uit één of meerdere scenario’s, waarbij 530,5 Mw wordt gerealiseerd. Op basis van het voorstel dient verweerder een afweging en besluit te nemen over de realisatie van 530,5 Mw aan windenergie in Fryslân. Daarnaast heeft verweerder in dit besluit aan het college van GS verzocht in het voorstel aan verweerder de effecten op sanering van bestaande molens en de mogelijkheden tot participatie van bewoners zwaar te laten wegen.
1.2.
In de vergadering van 28 oktober 2014 heeft het college van GS naar aanleiding van het advies van FFDW besloten om verweerder voor te stellen om ter uitvoering en invulling van het Energieakkoord twee windparken aan te leggen en uit te breiden, het windpark IJsselmeer en het windpark Kop Afsluitdijk. Op 17 december 2014 ligt in de vergadering van verweerder het principebesluit voor om de windparken op de voorgestelde locaties te realiseren. Dit besluit zal, indien aangenomen, vervolgens zijn beslag krijgen in de structuurvisie “Fryslân Windstreek 2014” en de Verordening Romte Fryslân.
1.3.
Verzoekers hebben bij brief van 8 december 2014 een inleidend verzoek tot het houden van een referendum bij verweerder ingediend.
1.4.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het verzoek van verzoekers tot het houden van een referendum afgewezen.

Toepasselijke regelgeving

2. Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), kan, indien tegen een besluit bij de bestuursrechter voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de bestuursrechter, bezwaar is gemaakt, de voorzieningenrechter van de bestuursrechter die bevoegd kan worden in de hoofdzaak op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2.1.
Ingevolge artikel 156, eerste lid, van de Provinciewet kunnen provinciale staten de naam van de provincie wijzigen.
2.2.
Op 22 juni 2005 heeft verweerder de Referendumverordening Fryslân 2005 (hierna: de Referendumverordening) vastgesteld, laatstelijk gewijzigd op 24 april 2013.
2.3.
Op grond van artikel 2, eerste lid, van de Referendumverordening kan een referendum worden gehouden over een voorgenomen besluit van Provinciale Staten:
a. inhoudende een algemeen verbindend voorschrift dan wel de intrekking daarvan;
b. als bedoeld in artikel 156, eerste lid, van de Provinciewet.
Op grond van artikel 2, tweede lid, van de Referendumverordening kan geen referendum worden gehouden over een voorgenomen besluit als bedoeld in het eerste lid, indien:
a. het besluit strekt tot uitvoering van verdragen of besluiten van volkenrechtelijke organisaties;
b. het besluit uitsluitend strekt tot uitvoering van een wet of besluit voor zover die wet of dat besluit strekt tot uitvoering van verdragen of besluiten van volkenrechtelijke organisaties;
c. Provinciale Staten bij het nemen van het besluit geen ruimte hebben voor het maken van keuzen van beleidsinhoudelijke aard;
d. het besluit uitsluitend strekt tot intrekking van een besluit naar aanleiding van een daarover gehouden referendum;
e. het besluit uitsluitend betrekking heeft op de rechtspositie van ambtsdragers of gewezen ambtsdragers als zodanig dan wel hun nagelaten betrekkingen of hun rechthebbenden;
f. het besluit uitsluitend betrekking heeft op de provinciale belastingen, bedoeld in hoofdstuk XV van de Provinciewet.
Op grond van artikel 3, tweede lid, van de Referendumverordening moet het inleidend verzoek voorafgaand aan de vergadering van Provinciale Staten, waarvoor het te nemen besluit is geagendeerd, schriftelijk bij Gedeputeerde Staten worden ingediend. Het verzoek moet worden ondersteund door een aantal kiezers dat ten minste gelijk is aan 1/3 procent van de kiesgerechtigden van de laatstgehouden verkiezing van de leden van Provinciale Staten.
Op grond van artikel 4, eerste lid, van de Referendumverordening Provinciale Staten beslissen in hun vergadering waarvoor het te nemen besluit is geagendeerd:
a. of het inleidend verzoek een besluit betreft waarover, gelet op het bepaalde in artikel 2, een referendum kan worden gehouden, en
b. of het inleidend verzoek voldoet aan de in artikel 3 gestelde eisen.
Op grond van artikel 4, tweede lid, van de Referendumverordening kunnen Provinciale Staten de beslissing als bedoeld in het eerste lid verdagen tot hun eerstvolgende vergadering.
Op grond van artikel 4, vierde lid, van de Referendumverordening wordt de beslissing als bedoeld in het eerste lid door Gedeputeerde Staten binnen zeven dagen na de vergadering van Provinciale Staten bekendgemaakt.
Op grond van artikel 5, eerste lid, van de Referendumverordening kunnen kiezers bij Provinciale Staten een definitief verzoek indienen voor het houden van een referendum binnen zes weken na de bekendmaking als bedoeld in artikel 4, vierde lid.
Op grond van artikel 5, tweede lid, van de Referendumverordening moet het definitieve verzoek worden ondersteund door een aantal kiezers dat ten minste gelijk is aan 5 procent van de kiesgerechtigden van de laatstgehouden verkiezing van de leden van Provinciale Staten.

Beoordeling

3. Gesteld voor de vraag of er aanleiding bestaat om een voorlopige voorziening te treffen, overweegt de voorzieningenrechter als volgt.
3.1.
Aangezien verweerder in de vergadering van komende woensdag (morgen) een beslissing neemt met betrekking tot de taakstelling in het kader van windenergie, acht de voorzieningenrechter het spoedeisende belang aan de zijde van verzoekers in dit geval gegeven.
4. In formeel opzicht overweegt de voorzieningenrechter als volgt.
4.1.
Ter zitting is door verzoekster sub 1 een door bestuurslid Willemsma ondertekende machtiging overgelegd, waaruit blijkt dat [verzoeker sub 3] gemachtigd is om uit zijn naam als woordvoerder op te treden. Met het oog op de statuten van verzoekster sub 1 en gelet op het feit dat twee van de bestuursleden zijn overleden en één afwezig is in verband met verplichtingen voor zijn werk, acht de voorzieningenrechter aannemelijk gemaakt dat uit de overgelegde machtiging ook blijkt dat verzoekster sub 1 bevoegd is om deze procedure te voeren.
5. Aan het bestreden besluit heeft verweerder ten grondslag gelegd dat over het besluit waarop het inleidend verzoek betrekking heeft geen referendum kan worden gehouden, omdat er geen sprake is van een besluit, als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Referendumverordening.
5.1.
Verzoekers betogen dat het op 17 december door verweerder te nemen besluit dusdanig concreet is - het betreft de ‘Ynfolling fan de Fryske taakstelling Wynenergzjy’ dat vastlegging in een algemeen verbindend voorschrift alleen nog een technische exercitie zou zijn en zijn om die reden van mening dat een referendum kan worden gehouden. Een referendum is naar de overtuiging van verzoekers ook aangewezen. Bij een besluit waarover een referendum kan worden gehouden kan verweerder op grond van artikel 4, derde lid, van de Referendumverordening het voorstel van het college van GS wel behandelen, maar
het besluit moet dan worden aangehouden op de wijze zoals in de genoemde bepaling is aangegeven.
5.2.
Tussen partijen is in geschil of het (voorgenomen) besluit van 17 december 2014 van verweerder beschouwd dient te worden als een (voorgenomen) algemeen verbindend voorschrift in de zin van de Referendumverordening. Dienaangaande overweegt de voorzieningenrechter als volgt.
5.3.
Uit artikel 2, eerste lid, aanhef en onder a, van de Referendumverordening volgt dat een referendum kan worden gehouden over een voorgenomen besluit van verweerder, inhoudende een algemeen verbindend voorschrift dan wel de intrekking daarvan. In de toelichting van dit artikel wordt aangegeven dat voor de reikwijdte van het referendum van belang is dat onder besluiten, inhoudende een algemeen verbindend voorschrift, niet alleen het vaststellen van een volledige nieuwe verordening valt, maar ook een wijziging van een bestaande verordening.
5.4.
Partijen verschillen niet van mening over het feit dat er in dit geval geen sprake is van een concept-algemeen verbindend voorschrift. Gezien de positie van de voorzieningenrechter en het gegeven dat het gaat om de inrichting van de democratische besluitvorming past het de voorzieningenrechter binnen deze context en in dit concrete geval niet om de Referendumverordening extensief te interpreteren. Tegen die achtergrond is de voorzieningenrechter van oordeel dat het voorgenomen besluit van 17 december 2014 niet aangemerkt kan worden als een algemeen verbindend voorschrift, als bedoeld in artikel 2, eerste lid, aanhef en onder a, van de Referendumverordening. Gelet hierop heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat in dit geval geen referendum kan worden gehouden. De grond van verzoekers slaagt niet.
5.5.
Gelet op de voorgaande overwegingen moet de houdbaarheid van het bestreden besluit in de bezwaarfase als overwegend positief worden ingeschat. Gelet hierop ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen. Het verzoek daartoe wordt afgewezen.
6. Uitsluitend ter voorlichting van partijen overweegt de voorzieningenrechter als volgt. De voorzieningenrechter stelt voorop dat het voorgenomen besluit van morgen slechts referendabel is, voor zover dit betrekking heeft op onderdelen die worden vastgelegd in de Verordening Romte Fryslân. Uit het voorstel dat ter beslissing voorligt in de vergadering van verweerder van morgen leidt de voorzieningenrechter af dat het in dit geval gaat om het windmolenpark Kop Afsluitdijk, dat uiteindelijk zijn beslag moet krijgen in voormelde Verordening. De voorzieningenrechter overweegt ten aanzien van het windmolenpark Kop Afsluitdijk dat tussen het door verweerder te nemen besluit van morgen en de uiteindelijke vormgeving in een concept-algemeen verbindend voorschrift over veel onderdelen nog nader moet worden besloten, zoals de exacte begrenzing van het gebied waar de windmolens worden geplaatst, het regelen van de wijze van overleg met de omgeving, compensatie, participatie en tijdelijkheid bij de ontwikkeling en uitvoering van een nieuw windproject en de juridische vormgeving in voormelde Verordening alvorens hiervoor een concept kan worden geformuleerd. Gelet hierop volgt de voorzieningenrechter verzoekers niet in hun opvatting dat het vaststellen van een concept-algemeen verbindend voorschrift met het besluit van verweerder van morgen slechts een technische exercitie is.
7. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding om een proceskostenveroordeling, als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb, uit te spreken.
Beslist wordt als volgt.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspaak is gedaan door mr. R.L. Vucsán, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. H.L.A. van Kats als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 16 december 2014.
De griffier, De voorzieningenrechter

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.
Afschrift verzonden op: