1.3Bij brief van 7 mei 2013 heeft verweerder eiser onder meer als volgt geïnformeerd:
“U heeft bezwaar aangetekend tegen de vastgestelde waarde van object [adres].
In uw brief van 9-4-1013 heeft u het vormverzuim ten dele opgeheven. U heeft een ondertekende machtiging ingezonden.
Een motivatie ontbreekt nog
Als u geen motivering stuurt, kan het bezwaar niet inhoudelijk beoordeeld worden.
De eerder gestelde termijn van zes weken na ontvangst van het taxatieverslag blijft ongewijzigd. Na deze termijn ( 25 mei 2013) neemt onze taxateur het bezwaar in behandeling.”.
2. Partijen verschillen van mening over de ontvankelijkheid van het bezwaarschrift en over de waarde van de onroerende zaak. Ter zitting hebben partijen verklaard dat in het geval de rechtbank tot het oordeel komt dat eiser ontvankelijk is in zijn bezwaar de waarde van de onroerende zaak moet worden verminderd tot een bedrag van € 110.000.
3. Eiser is van mening dat verweerder hem niet nader had geïnformeerd over de WOZ-beschikking, zodat hij in zijn bezwaar geen gronden kon vermelden. Eiser ziet derhalve geen reden voor niet-ontvankelijkheid van het bezwaar.
4. Verweerder is van mening dat uit eisers bezwaar niet valt te herleiden waartegen eiser bezwaar heeft gemaakt. Om die reden is verweerder van mening dat in dit geval het bezwaarschrift terecht niet-ontvankelijk is verklaard.
5. De rechtbank overweegt dat de eis die ingevolge artikel 6:5, eerste lid, onderdeel d, Algemene wet bestuursrecht aan de inhoud van een bezwaarschrift wordt gesteld, samenhangt met de mate waarin verweerder zijn besluit heeft gemotiveerd. (vgl. Hoge Raad, 8 maart 2002, ECLI:NL:HR: 2002:AD9881). Ter zitting heeft verweerder bevestigd dat het taxatieverslag, op verzoek van eiser, is overgelegd bij brief van 3 april 2013 (zie 1.2) en dat eiser voordien alleen beschikte over de beschikking met daarop vermeld de vastgestelde waarde. Vaststaat dus dat eiser ten tijde van het indienen van het bezwaarschrift niet de beschikking had over het taxatieverslag van de onroerende zaak en ook anderszins niet op de hoogte was van de onderbouwing van de door verweerder vastgestelde waarde. Onder deze omstandigheden kan met betrekking tot de motivering van het tegen die beschikking gerichte bezwaar geen verdere eis worden gesteld dan dat uit het bezwaarschrift blijkt dat eiser zich met de vastgestelde waarde niet kan verenigen (Hoge Raad 24 januari 2014, nr. 13/03868, ECLI:NL:HR:2014:86). De rechtbank is van oordeel dat eiser in zijn bezwaarschrift (1.2) bezwaar maakt tegen de waardevaststelling en derhalve tegen de waarde. Gelet op het voorgaande kan eiser, naar het oordeel van de rechtbank, in dit geval met deze mededeling volstaan en dient verweerder, ook in het geval dat hij later alsnog een taxatieverslag heeft opgestuurd en eiser alsnog geen gronden heeft aangevoerd, de zaak inhoudelijk te beoordelen en bestaat er geen ruimte voor niet-ontvankelijkheid van het bezwaar. 6. Nu de rechtbank tot de conclusie komt dat het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard, ziet zij geen aanleiding partijen niet te volgen in hetgeen zij voor die situatie ter zitting hebben verklaard aangaande de waarde van de onroerende zaak.
7. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt de uitspraak op bezwaar. De rechtbank verklaart het bezwaar alsnog ontvankelijk en vermindert de waarde van de onroerende zaak tot een bedrag van € 110.000.
8. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.217 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift met een waarde van € 243; 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 487 en een wegingsfactor 1).
Daarnaast komen de door eiser ter zake van de onroerende zaak gemaakte taxatiekosten voor een bedrag van € 242 (4 uur maal € 50 per uur vermeerderd met BTW) voor vergoeding in aanmerking.