ECLI:NL:RBNNE:2014:5718

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
17 november 2014
Publicatiedatum
19 november 2014
Zaaknummer
730243-14
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor uitvoer van hasjiesj per zeilboot naar Polen

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 17 november 2014 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland brengen van ongeveer 70 kilogram hasjiesj. De verdachte, die op 14 juni 2014 in Lauwersoog arriveerde, had de drugs aan boord van zijn zeilboot met de intentie om deze naar Polen te vervoeren. Tijdens een controle op 19 juni 2014, toen de zeilboot vastliep voor de kust van Schiermonnikoog, werden de drugs ontdekt door de reddingsbrigade en later door de politie. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van een voltooid delict, aangezien de verdachte de drugs had aangenomen en verborgen met de bedoeling deze naar het buitenland te transporteren.

De verdediging voerde aan dat er sprake was van onrechtmatige doorzoekingen en dat er geen NFI-onderzoek was uitgevoerd om de substantie te identificeren. De rechtbank oordeelde echter dat het vormverzuim niet leidde tot bewijsuitsluiting, omdat de verdachte niet in zijn verdediging was geschaad. De rechtbank achtte het bewijs voldoende om de verdachte te veroordelen voor het opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 10 maanden en de in beslag genomen zeilboot werd verbeurd verklaard. De rechtbank hield rekening met de ernst van het delict en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn detentie.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18/730243-14
vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 17 november 2014 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [adres]),
thans gedetineerd in Vught PPC, Lunettenlaan 501 te Vught.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 3 november 2014.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. J. de Vries, advocaat te Amsterdam.
Het openbaar ministerie werd ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. P.F. Hoekstra.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 14 juni 2014 tot en met 20 juni 2014,
te Lauwersoog en/of op het vaarwater de Waddenzee,
(ter hoogte van Schiermonnikoog), in elk geval in Nederland,
aan boord van een vaartuig/zeilboot (SIW en/of met registratienummer [nummer]),
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
opzettelijk
buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht,
als bedoeld in artikel 1 lid 5 van de Opiumwet,
en/of
heeft vervoerd,
in elk geval aanwezig heeft gehad, een grote hoeveelheid van (ongeveer) 70
kilogram, in elk geval een hoeveelheid
van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige
elementen van hennep (hasjiesj) waaraan geen andere substanties zijn
toegevoegd, zijnde hasjiesj een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet
behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a
van die wet.
In de tenlastelegging voorkomende schrijffouten of kennelijke misslagen worden verbeterd gelezen. De verdachte is hierdoor niet in zijn belangen geschaad.

Vordering officier van justitie

De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd:
- veroordeling voor het ten laste gelegde;
- oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden;
- verbeurdverklaring van de inbeslaggenomen zeilboot.

Beoordeling van het bewijs

De officier van justitie heeft een veroordeling gevorderd voor het medeplegen van uitvoer van hasjiesj. Zij heeft daartoe aangevoerd dat, gelet op de omschrijving van artikel 1 lid 5 van de Opiumwet, door het aan boord brengen van een hoeveelheid softdrugs en het vervolgens hiermee uitvaren sprake is van een voltooid delict bestaande uit het buiten de wateren van Nederland brengen van hasjiesj. Voorts heeft de officier van justitie naar voren gebracht dat kan worden bewezen dat verdachte en de medeverdachte het feit samen hebben gepleegd, nu zij zich zonder kennelijk ander doel op een kleine boot hebben bevonden en uit getuigenverklaringen volgt dat verdachte en de medeverdachte allebei aanwezig waren op het moment dat de dozen waarin zich waarschijnlijk de drugs bevonden aan boord van de zeilboot werden gebracht. De officier van justitie acht het op basis van deze omstandigheden onwaarschijnlijk dat de medeverdachte van niets wist en merkt hem aan als medepleger van uitvoer van softdrugs.
De raadsman heeft vrijspraak bepleit. Hiertoe heeft hij primair aangevoerd dat de door verbalisant [verbalisant 1] uitgevoerde doorzoeking onrechtmatig is geweest. Door het optillen van een bodemplaat van de zeilboot van verdachte, is de verbalisant verder gegaan dan het enkel zoekend rondkijken. Nu de zeilboot in het onderhavige geval gelijk is te stellen aan een woning, had de verbalisant deze handeling bij afwezigheid van toestemming van verdachte niet zonder een daartoe strekkende machtiging mogen verrichten. De raadsman is van mening dat dit onherstelbare vormverzuim dient te leiden tot bewijsuitsluiting van de uit deze doorzoeking verkregen resultaten. Eveneens dienen de resultaten van de daarop volgende doorzoeking die onder leiding van de rechter-commissaris heeft plaatsgevonden van het bewijs te worden uitgesloten, aangezien deze te gelden hebben als verboden vruchten van de eerste onrechtmatige doorzoeking. Het rechtsgevolg bewijsuitsluiting dient te volgen, aangezien sprake is van een ernstig vormverzuim en verdachte is geschaad in zijn persoonlijke levenssfeer. Het overblijvende bewijs, bestaande uit de enkele verklaring van verdachte, is onvoldoende om het feit wettig en overtuigend te kunnen bewijzen. Subsidiair heeft de raadsman betoogd dat niet kan worden bewezen dat de inbeslaggenomen goederen verdovende middelen zijn zoals omschreven in de Opiumwet, nu er enkel indicatieve tests zijn verricht en geen NFI onderzoek heeft plaatsgevonden. Meer subsidiair heeft de raadsman bepleit dat het medeplegen van het uitvoeren van softdrugs niet kan worden bewezen. Er is onvoldoende bewijs dat de medeverdachte op de hoogte was van het plan van verdachte, nu zowel verdachte als de medeverdachte dit weerspreken. Voorts kan niet worden bewezen dat verdachte de middelen heeft uitgevoerd, nu verdachte heeft verklaard dat hij zelfstandig tot inkeer is gekomen en heeft besloten naar de haven van Lauwersoog terug te keren en de uitvoer niet te voltooien.
De rechtbank overweegt het volgende.
De rechtbank stelt vast dat verdachte en de medeverdachte zich op 19 juni 2014 op een zeilboot bevonden die vastgelopen was voor de kust van Schiermonnikoog. Toen leden van de reddingsbrigade de boot in de hierop volgende nacht wilden loshalen, hebben zij bij een standaardcontrole op eventuele lekkage onder de vloerdelen bij de kiel van de boot diverse verpakte plakken aangetroffen. Vervolgens is de politie te Schiermonnikoog ingelicht. Het schip is naar de haven van Schiermonnikoog versleept en verbalisant [verbalisant 1] is aan boord gekomen. Door getuige [getuige], medewerker van de reddingsbrigade, werd de plaats aangewezen, waar de pakketjes waren gevonden. De verbalisant heeft daarna vanuit de buitenkuip in de kajuit van het schip een bodemplank opgetild en zag een hoeveelheid pakketjes liggen, waarvan hij er twee in beslag heeft genomen. Later, in de ochtend van 20 juni 2014, heeft onder leiding van de rechter-commissaris een doorzoeking van de boot plaatsgevonden, waarbij andermaal diverse plakken in beslag zijn genomen.
Op grond van artikel 9 van de Opiumwet bestond er voor de opsporingsambtenaar een betredingsbevoegdheid van de zeilboot. Genoemd artikel omvat echter niet de bevoegdheid om die plaats te doorzoeken; deze bevoegdheid beperkt zich tot activiteiten die zijn aan te merken als “zoekend rondkijken”. Tot doorzoeking van een ruimte die is aan te merken als een woning is uitsluitend de rechter-commissaris of in bepaalde gevallen de officier van justitie of de hulpofficier van justitie, gemachtigd door de rechter-commissaris, bevoegd.
Met de raadsman is de rechtbank van oordeel dat het optillen van een bodemplank die zich bevindt in het woongedeelte van de zeilboot, te weten de kajuit, een handeling betreft die meer omvat dan het enkel zoekend rondkijken. De omstandigheid dat de politie voorafgaand aan deze handeling er reeds van op de hoogte was dat zich op die plaats mogelijk verdovende middelen bevonden, maakt dat niet anders (ECLI:NL:HR:2010:BO8202). Gelet hierop is sprake van een onherstelbaar vormverzuim in het vooronderzoek, zoals omschreven in artikel 359a Sv.
Op grond van artikel 359 Sv dient beoordeeld te worden of aan dat vormverzuim enig rechtsgevolg dient te worden verbonden en, zo ja, welk rechtsgevolg dan in aanmerking komt. Hierbij moet rekening worden gehouden met het belang dat het geschonden voorschrift dient, de mate van verwijtbaarheid van het verzuim en het nadeel dat daardoor wordt veroorzaakt. Bij dat laatste is met name van belang of en in hoeverre de verdachte daadwerkelijk in zijn verdediging is geschaad.
De rechtbank acht van belang dat in het onderhavige geval sprake is geweest van een doorzoeking die zeer beperkt van aard geweest is, terwijl het merendeel van de opiaten is aangetroffen bij de doorzoeking die later - rechtmatig - onder leiding van de rechter-commissaris heeft plaatsgevonden en die reeds op basis van de ontstane verdenking naar aanleiding van de vondst door de reddingsbrigade plaats had kunnen vinden. Daarnaast overweegt de rechtbank dat een schending van het in artikel 8 EVRM gegarandeerde recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer niet zonder meer een inbreuk oplevert op de in artikel 6 EVRM vervatte waarborg van een eerlijk proces (ECLI:NL:HR:BY5322). Naar het oordeel van de rechtbank is in het onderhavige geval niet gebleken dat verdachte door het verzuim daadwerkelijk in zijn verdediging is geschaad.
Alles overziend ziet de rechtbank geen aanleiding tot toepassing van een sanctie op het vormverzuim. De rechtbank zal derhalve niet overgaan tot bewijsuitsluiting van de uit de doorzoekingen verkregen resultaten.
Ten aanzien van het verweer dat bij gebreke van een NFI-onderzoek naar de in beslag genomen pakketten niet kan worden bewezen dat deze goederen hasjiesj betreffen, overweegt de rechtbank als volgt.
De rechtbank stelt voorop dat verdachte zowel ter terechtzitting als ten overstaan van de politie heeft verklaard dat hij een partij hasjiesj aan boord van zijn zeilschip heeft gehad en dat hij van een deel van de partij die in de rode verpakking zat, heeft geproefd en gerookt. Verdachte, die naar eigen zeggen een ervaren gebruiker is, beoordeelde deze partij als van goede kwaliteit. Daarnaast bevat het dossier een proces-verbaal verdovende middelen, waarin door de verbalisant wordt aangegeven dat zij de substantie aan kleur en uiterlijk herkende als zijnde hasjiesj. Ook volgt uit voornoemd proces-verbaal dat van alle goederen waarvan een monster werd genomen, vooraf een indicatieve test werd verricht. De reactie die volgde was telkens positief.
De rechtbank is van oordeel dat het dossier geen aanwijzingen bevat die nopen tot twijfel aan het oordeel dat het aangetroffen materiaal hasjiesj betrof. Dat de plakken geen hasjiesj bevatten, acht de rechtbank, gelet op het voorhanden zijnde bewijs, zodanig onwaarschijnlijk dat zij hieraan voorbij gaat. Derhalve staat het ontbreken van een rapport van het NFI ter vaststelling dat het materiaal hasjiesj betrof, een bewezenverklaring van het ten laste gelegde niet in de weg. Daaraan doet evenmin af dat een gedeelte van de partij mogelijk van mindere kwaliteit was, zoals verdachte heeft verklaard, nu voor de vaststelling van de vraag of sprake is van hasjiesj de hoogte van het THC-gehalte niet relevant is (ECLI:NL:HR:2010:BL2820).
De raadsman heeft voorts bepleit dat niet kan worden bewezen dat verdachte de hasjiesj heeft uitgevoerd, nu verdachte zelfstandig tot inkeer is gekomen en heeft besloten naar de haven van Lauwersoog terug te keren en de uitvoer niet te voltooien.
De rechtbank overweegt dat gelet op de definitie van het begrip “buiten het grondgebied brengen” zoals omschreven in artikel 1 lid 5 van de Opiumwet onder “uitvoer” ook vallen de handelingen bestaande uit het met bestemming naar het buitenland vervoeren, ten vervoer aannemen en het in, op of aan een naar het buitenland bestemd vaartuig aanwezig hebben van de drugs. Nu verdachte heeft verklaard dat hij de drugs heeft aangenomen en in zijn zeilboot heeft verborgen met de bedoeling deze drugs naar het buitenland, te weten Polen, te transporteren en vervolgens met de boot richting het buitenland is vertrokken, is er naar het oordeel van de rechtbank sprake van een voltooid delict. Dit maakt dat in dit stadium reeds daarom van een vrijwillige terugtred geen sprake kan zijn. Nog afgezien van de vraag of verdachte het verhaal dat hij op enig moment zelfstandig tot inkeer is gekomen aannemelijk heeft gemaakt, zal het verweer reeds om die reden worden verworpen.
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het feit tezamen en in vereniging met de medeverdachte heeft gepleegd. De rechtbank acht met name van belang dat niet is komen vast te staan dat de drugs in de haven van Lauwersoog aan boord zijn gekomen. Nu zowel verdachte als de medeverdachte verklaren dat de medeverdachte niet op de hoogte was van het drugstransport en het dossier geen verdere aanknopingspunten bevat waaruit de rechtbank de eventuele wetenschap kan afleiden, is er naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende bewijs dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking gericht op het uitvoeren van hasjiesj. Dat verdachte en de medeverdachte gezamenlijk naar Nederland zijn gevaren en zij hier tezamen een of meerdere coffeeshops hebben bezocht en vervolgens op enig moment gezamenlijk zijn uitgevaren, acht de rechtbank daarvoor niet toereikend.
Op grond van onderstaande bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het hem ten laste gelegde heeft begaan.
Bewijsmiddelen
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder weergegeven.
1. De door verdachte op de terechtzitting van 3 november 2014 afgelegde verklaring, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Ik heb een opdracht aangenomen om met mijn zeilboot vanuit Nederland drugs naar Polen te vervoeren. Op 12 of 13 juni 2014 ben ik in Nederland, Lauwersoog, aangekomen. Enige tijd hierna zijn de drugs aan boord gekomen. Op het moment dat ik de haven van Lauwersoog uitvoer, was het de bedoeling met de hasjiesj aan boord richting Polen te varen. Toen de zeilboot vastliep, bevond ik mij op het water tussen Lauwersoog en Schiermonnikoog. Ik rook al jaren cannabis. Ik heb voor eigen gebruik een stuk van ongeveer 100 gram uit de partij hasjiesj genomen.
2. De inhoud van een zaaksdossier, OPS-dossiernummer PL02R2-2014065471, gesloten op 31 juli 2014, bestaande uit diverse processen-verbaal waaronder:
2.1.
een ambtsedig proces-verbaal, nummer PLO2AD-2014065471-12, d.d. 20 juni 2014 opgemaakt in wettelijke vorm door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als zijn bevindingen (p. 27 e.v.):
Op vrijdag 20 juni 2014 omstreeks 02.05 uur was ik belast met de piketdienst op Schiermonnikoog. Ik ontving toen een melding via de pikettelefoon van: [getuige]. [getuige] is vrijwillige schipper van de Edzard Jacob, de rubberboot van de KNRM te Schiermonnikoog. [getuige] verklaarde dat hij zich met twee bemanningsleden op de Waddenzee te Schiermonnikoog bevond ongeveer 2.5 mijl uit de kust van Schiermonnikoog ter hoogte van het Groningse wad. Ze bevonden zich bij een zeiljacht welke vast was gelopen op het wad. [getuige] deelde mij tevens mede dat de twee bemanningsleden, vermoedelijk Zweden waren. De reden dat [getuige] mij belde was dat hij had ontdekt dat onder de houten vloer in de binnenkuip van het zeiljacht ongeveer 20 pakjes lagen met een afmeting van ongeveer 20x10x2 centimeter. Deze pakjes waren vacuüm verpakt in rood plastic en de woorden: Arabica waren zichtbaar. Tevens waren er nog enkele andere pakjes die vacuüm waren verpakt met bruin tape.
Op vrijdag 20 juni 2014 omstreeks 03.45 uur ging ik vergezeld van [getuige], hoofdagent van politie, ter plaatse naar de haven van de KNRM gelegen aan het einde van de Veerweg op Schiermonnikoog. Omstreeks 04.10 uur zagen wij dat de rubberboot van de KNRM, de haven binnenvoer met als sleep een zeiljacht. Op beide zijden van het jacht stond vermeld: [nummer]. Achter op het schip wapperde de Zweedse vlag. Naar aanleiding van de melding van schipper [getuige] en de omschrijving van de pakjes was er bij mij een redelijk vermoeden ontstaan dat met dit zeiljacht drugs werd vervoerd als bedoeld in artikel 9 van de Opiumwet. Ik verbalisant [verbalisant 1] stapte vervolgens in de kuip van het schip. Schipper [getuige] wees mij vervolgens terwijl hij op de kade stond de plaats waar de verdachte pakjes lagen. Ik verbalisant [verbalisant 1] kon vanuit de buitenkuip in de kajuit van het schip een bodemplank op tillen en zag daar ongeveer 18 pakjes liggen als hierboven. Tevens zag ik verbalisant [verbalisant 1] hier ongeveer 5 pakjes liggen die waren verpakt met bruin tape. Alle pakjes leken vacuümverpakt en door het rode plastic zag ik een gelijkenis met de mij bekend ambtshalve geperste hash. Ik nam voor onderzoek van beide soorten een pak en nam ze in beslag.
2.2.
een ambtsedig proces-verbaal, nummer 2014065471, d.d. 21 juni 2014 opgemaakt in wettelijke vorm door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als zijn bevindingen (p. 46 e.v.):
Op vrijdag 20 juni 2014, omstreeks 11.00 uur, werd door de rechter-commissaris, en mij, verbalisant voor een doorzoeking ter inbeslagneming binnengetreden in een gele zeilboot met als Zweedse bootnaam SIW en registratienummer [nummer], met als ligplaats de KNRM haven te Schiermonnikoog. Tijdens de doorzoeking werd het volgende in beslag genomen: 67 plakkaten vermoedelijk geperste Hash.
2.3.
een ambtsedig proces-verbaal, nummer PL02N3-2014065471-63, d.d. 11 juli 2014 opgemaakt in wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als hun bevindingen (p. 50 e.v.):
Op 8 juli 2014 ontvingen wij uit handen van het sporenbeheer te Assen een hoeveelheid
vermoedelijk verdovende middelen.

Wegen

Bij het wegen werd gebruik gemaakt van een geijkte weegschaal van het merk Denver
type SI-603A.

Testen

Voor het testen van het goed werd gebruik gemaakt van de Duquenois Reagent test nummer 8. De test is uitgevoerd conform da handleiding/procedure van ODV Incorporated. Bij het ontstaan van een in de test aangegeven kleuromslag, is dit een indicatie dat het goed Hennep of Hasjiesj betreft.
Op 8 juli 2014 te 10:30 uur werden door mij verbalisant [verbalisant 2] de vermoedelijk verdovende middelen getest.

Waarnemingen en bevindingen

Spoornummer : PLO2R2-2014065471-1583271
Omschrijving : pakketten
Totaal netto : 70,547 kilogram
zak 1
10 pakketjes verpakt in bruin tape, inhoud zwarte rechthoekige ‘blokken”, per blok 3 of 4 harde plakken. De plakken waren per stuk geseald met kleurloos plastic. De plakken waren aan één zijde voorzien van een stempel, in goudkleurige letters “Durban”.
Netto : 10171,20 gram
Zak 2
4 pakketjes verpakt in bruin tape, inhoud zwarte rechthoekige “blokken” , per “blok’ 3 of 4 harde plakken. De plakken waren per stuk geseald met kleurloos plastic. De plakken waren aan één zijde voorzien van een stempel, in goudkleurige letters “Durban Poison”
Netto : 4045,06 gram
Zak 3
- 7 losse zwarte harde plakken, gedeeltelijk zat er nog bruine tape omheen, ze waren per stuk geseald met kleurloos plastic. De plakken waren aan één zijde voorzien van een stempel, in goudkleurige letters “Durban”.
- 7 pakketjes verpakt in bruin tape, inhoud zwarte rechthoekige “blokken”, per blok 3 of 4 harde plakken. De plakken waren per stuk geseald met kleurloos plastic. De plakken waren aan één zijde voorzien van een stempel, in goudkleurige letters “Durban”
Netto : 10124,99 gram
Zak 4
- 10 pakketjes verpakt in bruin tape, inhoud zwarte rechthoekige “blokken, per blok 3 of 4 harde plakken. De plakken waren per stuk geseald met kleurloos plastic. De plakken waren aan één zijde voorzien van een stempel, in goudkleurige letters “Durban”.
Netto : 10053,21 gram
Zak 5
Een opengesneden rechthoekig pakket verpakt in bruin tape, inhoud 4 zwarte harde plakken. De plakken waren per stuk geseald met kleurloos plastic. De plakken waren aan één zijde voorzien van een stempel, in goudkleurige letters ‘Durban”.
Netto : 1018,67 gram
Zak A
- 3 rechthoekige harde plakken verpakt in rood cellofaan, inhoud: een zwarte plak. De plakken waren aan één zijde voorzien van een stempel, in goudkleurige letters “Baba
top Arabica”.
- 6 losse zwarte harde plakken. De plakken waren aan één zijde voorzien van een stempel, in goudkleurige letters “Baba top Arabica”.
Netto : 5022,45 gram
Zak B
- 4 rechthoekige harde plakken verpakt in rood cellofaan, inhoud: een zwarte plak. De
plakken waren een één zijde voorzien van een stempel, in goudkleurige letters “Baba
top Arabica’.
Netto : 4018,74 gram
- 1,5 zwarte rechthoekige plak, een zachtere substantie, met een stempel in goudkleurige letters “Mazar sharif Afghanistan, super quality”
Netto : 964,56 gram
- een gele “Ikea” gripzak met 2 stukjes zwarte substantie
Netto : 96,77 gram
Zak C
Een rechthoekige plak in rood cellofaan met daarin een zwarte plak met een opdruk in goudkleurige letters “Baba top Arabica”
Netto : 1008,98 gram
Zak D
10 in rood cellofaan verpakte rechthoekige plakken, inhoud zwarte plakken met een opdruk in goudkleurige letters “Baba top Arabica”
Netto : 10054,03 gram
Zak E
10 in rood cellofaan verpakte rechthoekige plakken, inhoud zwarte plakken met een opdruk in goudkleurige letters “Baba top Arabica”
Netto : 9928,40 gram
Van alle goederen waarvan een monster werd genomen, werd vooraf een indicatieve test
verricht. De betrokken goederen werden getest met de Duquenois reagent drugs test nr. 8
positief/negatief : allen positief
Tevens herkende ik, verbalisant [verbalisant 2], de substantie aan kleur en uiterlijk als zijnde Hasjiesj. Hasjiesj is een vast mengsel van de afgescheiden hars, verkregen van planten van het geslacht Cannabis (hennep), met plantaardige elementen van de planten. Hasjiesj staat vermeld op lijst II van de Opiumwet.
2.4.
een ambtsedig proces-verbaal, nummer PL02R2-2014065471-16, d.d. 20 juni 2014 opgemaakt in wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van verdachte (p. 138 e.v.):
Ik heb in Zweden het aanbod gekregen om dit transport te doen. Ik zou geld krijgen voor het vervoer van cannabis naar een ander land. Ik hoorde dat het naar Gdansk gebracht moest worden. Ik moest met mijn boot naar de haven van Lauwersoog varen. Daar ben ik op donderdagavond 12 juni 2014 aangekomen. Twee of drie dagen later zijn de drugs aan boord gekomen. Over de lading kan ik zeggen dat het zwarte hasj was en dat het 69 kilo zou moeten zijn. De ene helft van de lading was goed en zat in een rode verpakking. Ik heb hiervan geproefd en gerookt. De andere helft zat in een gele verpaking. Het klopt dat ik een partij hasj van 69 kilo op Nederlands grondgebied in ontvangst heb genomen en dat ik dit via internationale wateren naar Gdansk zou varen.
2.5.
een ambtsedig proces-verbaal, nummer PLO2R2-2014065471-30, d.d. 21 juni 2014 opgemaakt in wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van verdachte (p. 146 e.v.):
(V= vraag verbalisanten, A= antwoord verdachte)
V: Jullie zijn vanaf Lauwersoog de zee weer opgegaan. Wat was de bedoeling waar de
reis heen zou gaan?
A: We zouden eerst naar Gdansk in Polen varen. Daar zou ik het afleveren en dan zou
ik mijn geld krijgen en dan zou ik naar huis toe gaan.
2.6.
een ambtsedig proces-verbaal, nummer PLO2CD-20l4065471-67, d.d. 8 juli 2014 opgemaakt in wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van verdachte (p. 157 e.v.):
Op een gegeven moment zei [medeverdachte] tegen mij dat ik de verkeerde kant op ging,
waardoor ik tegen [medeverdachte] zei dat we gewoon met het tij meegingen. Daarna voelde ik
de bodem en keerde ik de boot om. We zijn gewoon een uur te laat vertrokken, waardoor we problemen met eb en vloed hadden. Toen wij vastraakten op het wad, lag de boot dus richting de haven in Nederland.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het ten laste gelegde bewezen, met dien verstande dat:
hij in of omstreeks de periode van 14 juni 2014 tot en met 20 juni 2014, te Lauwersoog en op het vaarwater de Waddenzee, ter hoogte van Schiermonnikoog, aan boord van een vaartuig/zeilboot (SIW en met registratienummer [nummer]) opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht, als bedoeld in artikel 1 lid 5 van de Opiumwet, en heeft vervoerd een grote hoeveelheid van ongeveer 70 kilogram van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesj) waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd, zijnde hasjiesj een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet
behorende lijst II.
De verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder A van de Opiumwet gegeven verbod.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting, het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsman.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de uitvoer per schip van een aanzienlijke hoeveelheid hasjiesj vanuit Nederland naar Polen. Het handelen van verdachte was erop gericht de handel in softdrugs in het buitenland mogelijk te maken. Het is algemeen bekend dat die verdovende middelen schade toebrengen aan de gezondheid van de gebruikers van deze middelen. Daarnaast is het algemeen bekend dat drugsgebruik en de handel in softdrugs op deze schaal gepaard gaan met criminaliteit, hetgeen doorgaans overlast geeft en leidt tot maatschappelijke onrust.
De rechtbank rekent verdachte het bewezenverklaarde zwaar aan, te meer nu dit, naar verdachte zelf heeft verklaard, niet de eerste keer is dat verdachte veroordeeld is voor Opiumwet gerelateerde feiten en hij zich heeft laten leiden door financieel gewin. Anderzijds houdt de rechtbank ook rekening met de omstandigheid dat verdachte zwaar gebukt lijkt te gaan onder de detentie die hij thans in Nederland ondergaat.
Alles afwegend acht de rechtbank een gevangenisstraf van na te noemen duur passend en geboden.

Inbeslaggenomen goederen

De rechtbank acht het inbeslaggenomen voorwerp, te weten de zeilboot, vatbaar voor verbeurdverklaring nu dit voorwerp aan verdachte toebehoort en het feit met behulp van dit voorwerp is begaan.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 33, 33a en 55 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

DE UITSPRAAK VAN DE RECHTBANK LUIDT:

Verklaart het ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot:
Een gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden.
Beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Verklaart verbeurd de in beslag genomen zeilboot.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.H.M. Dölle, voorzitter, mr. Th.A. Wiersma en
mr. S. Timmermans, rechters, bijgestaan door mr. A. Dijkstra, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 17 november 2014.
w.g.
Dölle
VOOR EENSLUIDEND AFSCHRIFT
Wiersma
de griffier van de rechtbank Noord-Nederland,
Timmermans
locatie Leeuwarden,
Dijkstra

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18/730243-14
proces-verbaal van de in het openbaar gehouden terechtzitting van de meervoudige strafkamer in bovengenoemde rechtbank op 3 november 2014
Tegenwoordig:
mr. A.H.M. Dölle, voorzitter,
mr. Th.A. Wiersma en mr. S. Timmermans, rechters, en
mr. A. Dijkstra, griffier.
Als officier van justitie is ter terechtzitting aanwezig mr. P.F. Hoekstra.
De voorzitter doet de zaak tegen na te noemen verdachte uitroepen.
De voorzitter belast de oudste rechter met de leiding van het onderzoek.
Het onderzoek vindt plaats met bijstand van L.M. Kjellström, wonende te Groningen, tolk in de Zweedse taal, nu verdachte heeft aangegeven de Nederlandse taal onvoldoende te beheersen. De tolk verklaart te zijn ingeschreven in het register van beëdigde tolken en vertalers en beëdigd te zijn. Het ter terechtzitting gesprokene is vertolkt.
De verdachte, ter terechtzitting aanwezig, antwoordt op de vragen van de oudste rechter te zijn genaamd:

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [adres]),
thans gedetineerd in Vught PPC, Lunettenlaan 501 te Vught.
Als raadsman van verdachte is ter terechtzitting aanwezig mr. J. de Vries, advocaat te Amsterdam.
……
De oudste rechter verklaart het onderzoek gesloten en deelt mede dat volgens de beslissing van de rechtbank de uitspraak zal plaatsvinden ter terechtzitting van 17 november 2014 te 13:00 uur.
Verdachte doet afstand van zijn recht bij de uitspraak van het vonnis aanwezig te zijn.
Waarvan proces-verbaal, vastgesteld en ondertekend door de voorzitter en de griffier.