ECLI:NL:RBNNE:2014:536

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
29 januari 2014
Publicatiedatum
4 februari 2014
Zaaknummer
C-17- 125746 HA ZA 13-74
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige handelingen en volmacht in bewindvoering

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Noord-Nederland, is op 29 januari 2014 vonnis gewezen in een geschil tussen [eiser], in zijn hoedanigheid als bewindvoerder over de goederen van [onderbewindgestelde], en [gedaagde 1] en [gedaagde 2]. De zaak betreft de vraag of [gedaagde 1] onrechtmatig heeft gehandeld door betalingen te verrichten van de bankrekening van [onderbewindgestelde] zonder dat daar een rechtmatige grondslag voor was. De rechtbank heeft vastgesteld dat [onderbewindgestelde] op 6 juni 2007 een algemene volmacht heeft verleend aan [gedaagde 1], maar dat deze volmacht niet rechtvaardigde dat [gedaagde 1] betalingen aan zichzelf verrichtte. De rechtbank oordeelde dat [gedaagde 1] onrechtmatig heeft gehandeld door een bedrag van € 122.543,06 aan betalingen te verrichten ten behoeve van zichzelf, en dat hij aansprakelijk is voor de schade die [onderbewindgestelde] hierdoor heeft geleden. De rechtbank heeft de vordering van [bewindvoerder] toegewezen en [gedaagde 1] veroordeeld tot betaling van het genoemde bedrag, evenals de wettelijke rente en beslagkosten. De vordering tegen [gedaagde 2] werd afgewezen, omdat er geen rechtsverhouding tussen [gedaagde 2] en [onderbewindgestelde] bestond. De rechtbank heeft het vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Privaatrecht
Locatie Leeuwarden
zaak-/rolnummer: C/17/125746 / HA ZA 13-74
vonnis van de enkelvoudige kamer d.d. 29 januari 2014
in de zaak van
[eiser],
in zijn hoedanigheid van bewindvoerder over de goederen en gelden die toebehoren aan
[onderbewindgestelde],
wonende te [woonplaats],
eiser,
hierna ook te noemen [bewindvoerder],
advocaat mr. R.H. Hulshof, kantoorhoudende te Leeuwarden,
tegen
[gedaagde 1],
[gedaagde 2],
beiden wonende te [woonplaats],
gedaagden,
hierna respectievelijk ook te noemen [gedaagde 1] en [gedaagde 2] en tezamen [gedaagden],
advocaat: mr. G.J.P.M. Grijmans, kantoorhoudende te Bolsward.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding;
- de conclusie van antwoord;
- de conclusie van repliek, tevens wijziging van eis;
- de conclusie van dupliek.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Op 6 juni 2007 heeft de heer [onderbewindgestelde], wonende te [woonplaats] (verder: [onderbewindgestelde]), bij notariële akte een algehele volmacht verstrekt (verder: de volmacht) aan [gedaagde 1] en de heer [medewerker notariskantoor], medewerker van de notaris die de betreffende notariële akte heeft gepasseerd.
In de volmacht staat - voor zover hier van belang - het volgende vermeld:
"de heer[onderbewindgestelde],
(…)
De comparant, hierna ook te noemen: "volmachtgever", verklaarde bij deze onherroepelijk aan te stellen tot zijn algemeen gevolmachtigden:
- de heer[gedaagde 1](…);
- de heer[medewerker notariskantoor](…), thans werkzaam bij notaris mr. M. Wallis de Vries te Makkum;
zowel gezamenlijk als ieder afzonderlijk,
aan wie hij alle nodige volmachten verleent, in het bijzonder om:
(…)
SLOTVERKLARINGEN
Gevolmachtigde wederpartij
De volmacht is ook van kracht indien de gevolmachtigde mijn wederpartij is.
Onherroepelijke volmacht
De bij deze akte verleende volmacht is onherroepelijk en kan derhalve niet door de volmachtgever worden herroepen.
De bij deze akte verleende volmacht eindigt niet door het overlijden of de ondercuratelestelling van de volmachtgever."
2.2.
Bij brief van 2 april 2008 heeft [gedaagde 1] het volgende aan [onderbewindgestelde] geschreven:
"Hierbij bevestigen wij de door u aan [gedaagde 1] Advies verstrekte opdracht tot:
- Met ingang van 1 februari 2008 het voeren en beheren van uw financiële administratie en middelen, alsmede het verrichten van alle benodigde werkzaamheden inzake de beëindiging van uw melkveeonderneming te Makkum; een en ander reeds omschreven in de algemene volmacht van 6 juni 2007;
- Met ingang van 1 februari 2010 het samenstellen van de jaarrekeningen en het verzorgen van de belastingaangiften inkomstenbelasting. Mocht de noodzaak tot eerder opstellen van genoemde jaarrekening/aangiften inkomstenbelasting van toepassing zijn, dan zal dit in overleg met u uitgevoerd worden door Van Balen Boekhoudburo BV te Jellum.
De inhoud en de wijze van uitvoering van deze opdracht zijn reeds met u besproken op dinsdag 1 februari 2008 te [woonplaats]. Deze brief dient ter bevestiging van dit gesprek.
(…)
Voor akkoord: 2 april 2008 te [woonplaats] (getekend: [onderbewindgestelde])"
2.3.
[gedaagde 1] heeft met gebruikmaking van de volmacht de navolgende betalingen aan derden verricht van de bankrekening van [onderbewindgestelde]:
13 september 2007 Belasting 1234.87.213.7.72 € 133,00
13 september 2007 ABD Groep BV € 980,18
13 september 2007 Intrum Justitia € 482,73
13 september 2007 Intrum Justitia € 476,96
17 september 2007 Belasting 1234.87.213.H.46 € 19.116,00
17 september 2007 Frivius € 2.032,81
10 oktober 2007 Agrifirm Winkel € 1.056,93
6 februari 2008 Frivius € 575,14
7 februari 2008 Friesland Lease B.V. € 12.037,58
7 februari 2008 Klabou Advocaten € 2.444.59
18 maart 2008 Klabou Advocaten € 342,72
18 maart 2008 Belastingdienst € 77,00
29 april 2008 CJIB € 100,00
25 juni 2008 ABD Groep B.V. € 200,17
25 juni 2008 Frivius € 1.000,24
25 juni 2008 Stichting De Bouwver. Direct keet € 1.250,00
25 juni 2008 Installatiebureau Visser € 3.709,18
13 augustus 2008 Forcys € 79,84
13 augustus 2008 BTL Bomendienst € 48,31
13 augustus 2008 Bloemisterij van der Meer € 17,00
14 augustus 2008 Belasting 1234.87.213.H.56. € 23.298,00
31 oktober 2008 Syperda verhuur B.V € 392,81
31 oktober 2008 Bedrijvenpagina Nederland € 290,01
11 december 2008 Hunia's drukkerij € 589,05
11 december 2008 Frivius € 880,50
11 december 2008 Innovision Media € 351,05
11 december 2008 Belasting 1234.96.044 € 1.124,00
11 februari 2009 Syperda verhuur B.V. € 58,94
11 februari 2009 Indicator € 71,02
11 februari 2009 Machinehandel Dijkstra € 160,95
11 februari 2009 Forcys € 606,95
11 februari 2009 De Zaak € 1.17,81
12 februari 2009 Frivius € 1.764,88
20 maart 2009 Agrifirm Winkel € 146,43
16 april 2009 Belastingdienst € 878,00
16 april 2009 Agrifirm Winkel € 180,08
16 april 2009 Akse Media € 368,90
16 april 2009 Frivius € 1.735,05
17 april 2009 Bouwbedrijf Joh. Feenstra
€ 1.501,15
€ 80.675,66
2.4.
[gedaagde 1] heeft met gebruikmaking van de volmacht de navolgende betalingen aan zichzelf verricht van de bankrekening van [onderbewindgestelde]:
18 maart 2008 € 4.687,50
21 april 2008 € 7.106,45
26 juni 2008 € 6.918,25
14 augustus 2008 € 2.835,70
3 november 2008 € 3.869,50
12 december 2008 € 3.275,50
12 februari 2009 € 3.987,50
23 maart 2009 € 4.971,50
17 april 2009
€ 4.215,50
€ 41.867,40
2.5.
Bij een tweetal beschikkingen van 3 maart 2010 heeft de kantonrechter:
a. een mentorschap ingesteld over [onderbewindgestelde] en [mentor] tot mentor benoemd;
b. een bewind ingesteld over de goederen en gelden die (zullen) toebehoren aan [onderbewindgestelde] en [bewindvoerder] tot bewindvoerder benoemd.
2.6.
Bij beschikking van 8 juli 2010 heeft de kantonrechter [bewindvoerder], in zijn hoedanigheid van bewindvoerder van [onderbewindgestelde], gemachtigd de volmacht te herroepen.
2.7.
Bij brief van 23 juli 2010 heeft [bewindvoerder] [gedaagde 1] en [medewerker notariskantoor] meegedeeld de volmacht te herroepen.

3.Het geschil

3.1.
[bewindvoerder], in zijn hoedanigheid van bewindvoerder over de goederen en gelden die toebehoren aan [onderbewindgestelde], vordert - samengevat en na een wijziging van eis - dat de rechtbank, bij vonnis voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
1. voor recht verklaart dat [gedaagde 1] onrechtmatig jegens [onderbewindgestelde] heeft gehandeld, dan wel toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van zijn verplichtingen jegens [onderbewindgestelde] uit de overeenkomst van opdracht, met veroordeling van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] tot vergoeding van de door [onderbewindgestelde] geleden schade, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
2. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hoofdelijk, zodat indien de één betaalt, de ander zal zijn gekweten, te veroordelen tot betaling aan hem tegen behoorlijk bewijs van kwijting van:
a. € 122.543,06, dan wel een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag;
b. vermogensschade wegens vertraging in de voldoening van geldsommen, bestaande uit de wettelijke rente;
c. de redelijke kosten ter verkrijging van voldoening buiten rechte, te weten € 4.000,00;
d. de kosten voor het leggen van beslag, te weten € 2.203,25;
e. de proceskosten;
f. de nakosten;
voor wat betreft het sub 2.c. tot en met 2.f. gevorderde te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2.
[gedaagden] voert verweer, met conclusie tot niet-ontvankelijkverklaring van [bewindvoerder] in zijn vorderingen, althans tot afwijzing daarvan. Daarnaast vordert [gedaagden] veroordeling van [bewindvoerder] in de proces- en nakosten.

4.De standpunten van partijen en de boordeling daarvan

4.1.
Bij conclusie van repliek heeft [bewindvoerder] opgemerkt dat hij heeft verzuimd om, naast veroordeling van [gedaagde 1], ook veroordeling van [gedaagde 2] te vorderen in het petitum van de dagvaarding. Daarom heeft [bewindvoerder] zijn eis in zoverre gewijzigd. [gedaagden] heeft zich tegen deze eiswijziging verzet.
4.1.2.
De rechtbank overweegt dat [bewindvoerder] op grond van het eerste lid van artikel 130 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (verder: Rv) in beginsel het recht heeft om zijn eis te vermeerderen zolang nog geen eindvonnis is gewezen. Niettemin kan de rechtbank een vermeerdering van eis buiten beschouwing laten, indien deze in strijd is met de eisen van een goede procesorde. Naar het oordeel van de rechtbank is daarvan in de gegeven situatie echter geen sprake. Met de vermeerdering van eis heeft [bewindvoerder] slechts zijn vordering in overeenstemming gebracht met de inhoud van de dagvaarding. Daargelaten dat [gedaagden] geen akte tot verzet tegen de eiswijziging heeft genomen (zoals in artikel 130 lid 2 Rv is voorgeschreven), hij heeft bij conclusie van repliek gereageerd op die wijziging.
[gedaagden] heeft dan ook niet aannemelijk gemaakt in zijn verdediging te zijn geschaad en evenmin dat de eiswijziging leidt tot (onredelijke) vertraging van het geding. De rechtbank zal de wijziging van eis daarom toestaan.
4.2.
Voor zover de vordering na de eiswijziging ziet op [gedaagde 2] overweegt de rechtbank overigens als volgt. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] zijn in algehele gemeenschap van goederen gehuwd. Tot die gemeenschap behoren in beginsel alle schulden van beide echtgenoten. Gesteld noch gebleken is dat één van de in artikel 1:94 lid 5 van het Burgerlijk Wetboek (verder: BW) genoemde uitzonderingen zich hier voordoet. Dat betekent dat indien in deze procedure komt vast te staan dat [gedaagde 1] een schuld aan [onderbewindgestelde] heeft, die schuld in de gemeenschap van [gedaagden] valt. [onderbewindgestelde] kan zich op grond van het eerste lid van artikel 1:96 BW vervolgens verhalen op alle goederen van die gemeenschap. Anders dan [bewindvoerder] meent, betekent dat echter niet dat [gedaagde 2] daarmee ook aansprakelijk is voor de betaling daarvan en dat zij daartoe veroordeeld zou kunnen worden. Tussen partijen is immers niet in geschil dat tussen [gedaagde 2] en [onderbewindgestelde] geen enkele rechtsverhouding heeft bestaan. Daarom zal de rechtbank de vorderingen afwijzen voor zover zij betrekking hebben op [gedaagde 2]. Met betrekking tot de door [gedaagde 2] gemaakte proces- en nakosten zal de rechtbank beslissen zoals hierna onder 4.10.3.b. en 4.10.4. vermeld.
4.3.
De rechtbank overweegt verder dat partijen uitvoerig zijn ingegaan op de geestelijke gezondheid van [onderbewindgestelde]. Volgens [bewindvoerder] was [onderbewindgestelde] niet meer in staat zijn wil te bepalen en te verklaren op het moment dat hij de volmacht aan [gedaagde 1] gaf. De rechtbank begrijpt die stelling aldus dat daarmee volgens [bewindvoerder] sprake was van een wilsgebrek als bedoeld in het eerste lid van artikel 3:34 (eerste volzin) BW. De vraag of die - door [gedaagden] weersproken - stelling juist is, kan echter onbeantwoord blijven. [bewindvoerder] roept immers niet de vernietiging in van de rechtshandeling waarbij [onderbewindgestelde] de notariële volmacht heeft verleend. Evenmin verbindt hij enige andere conclusie aan het vermeende wilsgebrek. De rechtbank zal de stellingen en verweren van partijen op dit punt daarom verder onbesproken laten.
4.4.
De rechtbank overweegt voorts dat [bewindvoerder] in de dagvaarding uitgebreid heeft stilgestaan bij de verkoop en levering van de agrarische onderneming van [onderbewindgestelde]. Volgens [bewindvoerder] zou de overdracht hebben plaatsgevonden tegen een lagere prijs dan de werkelijke waarde. [bewindvoerder] heeft zijn stellingen dienaangaande echter niet in een concrete vordering vervat. Daarnaast stelt [bewindvoerder] zelf dat de akten in verband met de overdracht door [medewerker notariskantoor] zijn ondertekend in zijn hoedanigheid van gevolmachtigde van [onderbewindgestelde]. Uit de door [bewindvoerder] verder gestelde feiten en omstandigheden blijkt niet van enige (actieve) betrokkenheid van [gedaagde 1] en derhalve evenmin van aansprakelijkheid voor schade op grond van onrechtmatig handelen van [gedaagde 1] jegens [onderbewindgestelde]. Voor zover [bewindvoerder] wel heeft beoogd vorenbedoelde verkoop tegen een te lage waarde aan zijn vorderingen ten grondslag te leggen (omdat die betrokken zou moeten worden geacht te zijn in de gevorderde verklaring voor recht), passeert de rechtbank die stelling dan ook op grond van het vorenstaande.
4.5.
Na het vorenstaande te hebben overwogen, komt de rechtbank tot de kern van het geschil, te weten de beoordeling van de stelling van [bewindvoerder] dat - kort gezegd - [gedaagde 1] ten onrechte, en daarmee onrechtmatig, voor een bedrag van € 122.543,06 aan betalingen heeft verricht van de bankrekening(en) van [onderbewindgestelde]. Ter onderbouwing van die stelling heeft [bewindvoerder] een overzicht van betalingen in het geding gebracht (zie: productie 24 bij de dagvaarding). Volgens [bewindvoerder] is de aard van die betalingen tweeledig.
Enerzijds heeft [gedaagde 1] een bedrag van in totaal € 80.675,66 aan derden voldaan (zoals weergegeven in rechtsoverweging 2.3.). Volgens [bewindvoerder] zijn die betalingen echter ten gunste van [gedaagde 1] gekomen, zonder dat hij daarvoor een tegenprestatie heeft verricht.
Anderzijds heeft [gedaagde 1] een bedrag van in totaal € 41.867,40 aan zichzelf voldaan ter voldoening van de facturen voor de werkzaamheden die hij voor [onderbewindgestelde] heeft uitgevoerd (zoals weergegeven in rechtsoverweging 2.4.). Volgens [bewindvoerder] heeft [gedaagde 1] echter in het geheel geen werkzaamheden voor [onderbewindgestelde] verricht. Op grond van het vorenstaande stelt [bewindvoerder] primair dat [gedaagde 1] onrechtmatig heeft gehandeld jegens [onderbewindgestelde], dan wel dat [onderbewindgestelde] onverschuldigd heeft betaald aan [gedaagde 1]. Voor zover de rechtbank van oordeel is dat [onderbewindgestelde] en [gedaagde 1] een overeenkomst van opdracht zijn aangegaan - wat volgens [bewindvoerder] niet het geval is - stelt [bewindvoerder] subsidiair dat [gedaagde 1] toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van diens daaruit voortvloeiende verbintenissen.
4.5.1.
[gedaagden] voert verweer. In dat kader heeft [gedaagden] kopieën overgelegd van een negental documenten (zie: productie 5 bij de conclusie van antwoord). In elk van de documenten worden een aantal betalingen opgesomd en staat daarnaast de navolgende tekst:
"Overzicht door [onderbewindgestelde] betaalde bedragen ten behoeve van [gedaagde 1]; gevolge toezegging c.q. het mondeling overeengekomen is in de besprekingen van 22 en 29 januari 2007 wegens het niet doorgaan van een maatschap tussen S. [onderbewindgestelde] en [gedaagde 1].(afzien van voordeel gevolge het doorschuiven van het melkquotum en het in pacht verkrijgen van de onroerende zaken). (maximaal met kosten tot € 155.000)"
Alle documenten zijn door [onderbewindgestelde] en [gedaagde 1] ondertekend. Daarmee heeft [onderbewindgestelde] volgens [gedaagden] de betreffende betalingen geaccordeerd. Van onrechtmatig handelen is daarom geen sprake, aldus [gedaagden] Daarnaast heeft [gedaagden] aangevoerd dat [onderbewindgestelde] en hij op 2 april 2008 een overeenkomst van opdracht hebben gesloten. Op grond van die overeenkomst heeft hij diverse werkzaamheden voor [onderbewindgestelde] verricht en gefactureerd en heeft hij de facturen vervolgens - gebruikmakende van de volmacht - aan zichzelf voldaan. Van een toerekenbare tekortkoming in de nakoming van de overeenkomst van opdracht is dan ook evenmin sprake, aldus [gedaagden]
4.5.2.
De rechtbank stelt voorop dat [onderbewindgestelde] aan [gedaagde 1] een algemene volmacht heeft verstrekt in de zin van artikel 3:62 BW. Een algemene volmacht maakt de gevolmachtigde (in dit geval [gedaagde 1]) - ondubbelzinnige uitsluiting daargelaten - bevoegd de volmacht-gever (in dit geval [onderbewindgestelde]) in ieder opzicht te vertegenwoordigen. De rechtsverhouding tussen gevolmachtigde en volmachtgever zal als regel meebrengen dat de vertegenwoordiger de belangen van de vertegenwoordigde behoort te behartigen. Dat ligt in de gegeven situatie ook voor de hand. [onderbewindgestelde] heeft de volmacht immers mede verstrekt gelet op zijn verslechterende gezondheidssituatie en de daarmee gepaarde gaande (on)mogelijkheid om rechtshandelingen te verrichten. Gelet hierop kan het handelen van een gevolmachtigde in strijd met de belangen van de volmachtgever misbruik van vertegenwoordigingsbevoegdheid kan opleveren. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn, indien de gevolmachtigde de onevenredigheid tussen de belangen van zichzelf en die van de volmachtgever negeert hij en naar redelijkheid niet tot gebruikmaking van zijn volmacht had kunnen komen (vgl. artikel 3:13 lid 2 BW). Met inachtneming van het vorenstaande overweegt de rechtbank als volgt.
4.6.
De rechtbank stelt allereerst als door [gedaagden] onvoldoende gemotiveerd weersproken vast dat [gedaagde 1] de onder 2.3. bedoelde betalingen aan derden ten behoeve van zichzelf heeft verricht van de bankrekening van [onderbewindgestelde]. [onderbewindgestelde] voert echter aan dat hij daartoe gerechtigd was, waarmee hij stilzwijgend erkent dat niet de volmacht als zodanig een rechtvaardiging biedt voor de betalingen, als wel een daarbuiten staande verbintenis tot schadevergoeding van [onderbewindgestelde] jegens [gedaagde 1]. Ter onderbouwing van dat verweer heeft [gedaagden] voormelde negental documenten in het geding gebracht. Nadere beschouwing van die documenten leert dat daarin voor een totaalbedrag van € 87.558,18 aan betalingen aan derden is opgesomd en voor een bedrag van € 13.174,50 aan betalingen aan [gedaagde 1] zelf. [gedaagden] heeft geen toelichting gegeven op de kennelijk in de documenten neergelegde aanspraak op schadevergoeding die hij jegens [onderbewindgestelde] zou hebben wegens “het niet doorgaan van een maatschap” en die blijkbaar de grondslag zou vormen voor alle betalingen die [gedaagde 1] ten behoeve van zichzelf heeft verricht van de bankrekening van [onderbewindgestelde] en niet ten behoeve van [onderbewindgestelde], ook niet na de gemotiveerde betwisting van [bewindvoerder] bij conclusie van repliek van het bestaan van een dergelijke grondslag. Voor zover [gedaagden] dan ook beoogd heeft te stellen dat [onderbewindgestelde] heeft ingestemd met de betreffende betalingen, dan wel dat [gedaagden] een beroep toekomt op verrekening, passeert de rechtbank dat verweer als zijnde onvoldoende gemotiveerd. De rechtbank komt daarom niet toe aan het door [gedaagden] ter zake gedane bewijsaanbod, terwijl ook een beoordeling van de echtheid van de handtekening van [onderbewindgestelde] achterwege kan blijven. Derhalve heeft de rechtbank geen rechtsgrond kunnen vaststellen voor de betalingen aan derden die [gedaagde 1] ten behoeve van zichzelf heeft voldaan van de rekening van [onderbewindgestelde]. Door die betalingen desondanks te verrichten heeft [gedaagde 1] naar het oordeel van de rechtbank de onevenredigheid tussen zijn eigen belangen en die van de [onderbewindgestelde] genegeerd. Op grond van het vorenstaande is de rechtbank dan ook van oordeel dat [gedaagde 1] onrechtmatig heeft gehandeld jegens [onderbewindgestelde] door de onder 2.3. opgesomde betalingen aan derden te verrichten ten behoeve van zichzelf van de bankrekening van [onderbewindgestelde], nu hij met die betalingen niet de belangen van [onderbewindgestelde] maar louter zijn eigen belangen heeft gediend.
4.7.
Resteert een beslissing over de overige betalingen die [gedaagden] aan zichzelf heeft verricht. In dat kader constateert de rechtbank allereerst dat [gedaagde 1] niet heeft weersproken dat hij van een bankrekening van [onderbewindgestelde] een bedrag van in totaal € 41.867,40 aan zichzelf heeft voldaan. Verder begrijpt de rechtbank het verweer van [gedaagden] op dit punt aldus dat hij enerzijds aanvoert dat [onderbewindgestelde] de betreffende betalingen heeft geaccordeerd en anderzijds dat hij de betalingen heeft verricht ter voldoening van facturen voor werkzaamheden die [gedaagde 1] op grond van een met [onderbewindgestelde] gesloten overeenkomst van opdracht heeft verricht.
4.7.1.
Het eerste verweer heeft de rechtbank hiervoor onder 4.6. gepasseerd, zodat het evenmin hout snijdt voor zover het betrekking heeft op de in de voormelde documenten genoemde betalingen tot een bedrag van € 13.174,50 die [gedaagden] van de bankrekening van [onderbewindgestelde] aan zichzelf heeft gedaan.
4.7.2.
Met betrekking tot het tweede verweer verschillen partijen van mening over het antwoord op de vraag of [onderbewindgestelde] en [gedaagde 1] een overeenkomst van opdracht zijn aangegaan en of [gedaagde 1] überhaupt de werkzaamheden voor [onderbewindgestelde] heeft verricht die hij aan hem in rekening heeft gebracht.
4.7.3.
In dat kader heeft [gedaagden] aangevoerd dat hij boekhoudkundige werkzaam-heden heeft verricht voor en in opdracht van [onderbewindgestelde], waaronder het sorteren en verwerken van de administratie en het inboeken van stukken. Vanwege de bedrijfsoverdracht was het boekjaar 2006-2007 zeer gecompliceerd, aldus [gedaagden] Tot slot heeft het ordenen van de kasadministratie in 2008 veel tijd gekost. Normaliter zorgde [onderbewindgestelde] hier zelf voor, maar vanwege een ziekenhuisopname was dat in dat jaar niet het geval, aldus [gedaagden]
4.7.4.
[bewindvoerder] heeft het verweer van [gedaagden] gemotiveerd weersproken. Volgens hem zijn de omschrijvingen op de door [gedaagden] in het geding gebrachte facturen steeds (nagenoeg) hetzelfde. Ook zou [gedaagde 1] tot diep in 2008 werkzaamheden voor [onderbewindgestelde] hebben verricht, terwijl de overdracht van [onderbewindgestelde]'s agrarische onderneming al geruime tijd daarvoor heeft plaatsgevonden. Tot slot was een deel van de door [gedaagden] gefactureerde werkzaamheden al door Accon AVM Accountants verricht en in rekening gebracht, aldus [bewindvoerder].
4.7.5.
De rechtbank overweegt dat [gedaagden] aanvoert dat hij werkzaamheden heeft verricht voor [onderbewindgestelde] en dat hij daarvoor (op de juiste gronden) een bedrag van in totaal
€ 41.867,40 heeft gefactureerd. Nu [bewindvoerder] dit verweer gemotiveerd heeft betwist, is het aan [gedaagden] om zijn verweer nader te onderbouwen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft [gedaagden] echter volstaan met een algemene opsomming van de werkzaamheden die hij zou hebben verricht. Het had echter op de weg van de [gedaagden] gelegen om in elk geval de aard en de inhoud van de werkzaamheden te concretiseren en aan te geven hoeveel tijd met die werkzaamheden gemoeid is gegaan. Daarnaast had [gedaagden] dienen toe te lichten waarom hij nog geruime tijd na de bedrijfsoverdracht werkzaamheden voor [onderbewindgestelde] heeft verricht. Van [gedaagden] mocht eveneens een verduidelijking worden verwacht op de kennelijke samenloop van de door hemzelf en de door Accon AVM Accountants voor [onderbewindgestelde] verrichte werkzaamheden. Nu [gedaagden] de hiervoor bedoelde nadere toelichting niet heeft gegeven, zal de rechtbank zijn verweer op dit punt als onvoldoende onderbouwd passeren. Nu niet kan worden vastgesteld dat [gedaagden] de aan door hem aan [onderbewindgestelde] gefactureerde werkzaamheden heeft verricht, kan de vraag of [onderbewindgestelde] en [gedaagden] een overeenkomst van opdracht zijn aangegaan, verder onbesproken blijven.
4.8.
Op grond van het vorenstaande zal de rechtbank de sub 1. gevorderde verklaring voor recht en de sub 2.a. gevorderde veroordeling van [gedaagde 1] tot betaling van een bedrag van € 122.543,06 aan [onderbewindgestelde], toewijzen.
4.9.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft [bewindvoerder] geen feiten en omstandigheden aangedragen die - naast de 4.8. bedoelde veroordeling - verwijzing naar de schadestaat-procedure rechtvaardigen. [bewindvoerder] heeft immers slechts in algemene zin gesteld dat [gedaagden] mogelijk een groter bedrag aan het vermogen van [onderbewindgestelde] heeft onttrokken, maar hij heeft die stelling niet nader onderbouwd. Evenmin heeft [bewindvoerder] gesteld dat die vermeende betalingen buiten de reikwijdte vallen van de door [onderbewindgestelde] aan [gedaagde 1] verstrekte algemene volmacht. Daarmee heeft [bewindvoerder] naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende gesteld om te kunnen vaststellen dat de schade (mogelijk) groter is dan voormeld bedrag van € 122.543,06 en dat begroting van de totale schade op dit moment niet mogelijk is. Met inachtneming van het in artikel 612 Rv bepaalde, is de rechtbank daarom van oordeel dat geen plaats is voor een verwijzing naar de schadestaatprocedure.
4.10.
[bewindvoerder] vordert verder op de voet van artikel 6:96 lid 2 sub c BW betaling van de buitengerechtelijke incassokosten. [bewindvoerder] stelt dat hij vele pogingen heeft ondernomen om buiten rechte betaling te bewerkstelligen. De advocaat van [bewindvoerder] heeft hier ruim 21 uur aan besteed. [bewindvoerder] heeft de daarmee verband houdende kosten conform rapport Voorwerk begroot op € 4.000,00.
4.10.1.
De rechtbank stelt voorop dat het rapport Voorwerk met ingang van 1 november 2013 is vervangen door het rapport BGK-integraal. Laatstgemeld rapport blijft in deze zaak echter buiten toepassing op grond van het overgangsrecht. Verder volgt de rechtbank [gedaagden] in zijn verweer dat uit de door [bewindvoerder] gegeven omschrijving van de verrichte werkzaamheden niet blijkt dat kosten zijn gemaakt die betrekking hebben op verrichtingen die meer omvatten dan een enkele (eventueel herhaalde) aanmaning, het enkel doen van een (niet aanvaard) schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier. De enkele omstandigheid dat de advocaat van [bewindvoerder] hier veel tijd aan heeft besteed, rechtvaardigt - zonder nadere toelichting, die ontbreekt - geen andere beslissing. De kosten waarvan [bewindvoerder] vergoeding van [gedaagden] vordert, moeten dan ook worden aangemerkt als betrekking hebbend op verrichtingen waarvoor de in artikel 237 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering bedoelde kosten een vergoeding plegen in te sluiten. Gelet hierop zal de rechtbank de vordering sub 2.c. afwijzen.
4.10.2.
[bewindvoerder] vordert daarnaast veroordeling van [gedaagden] in de door hem gemaakte beslagkosten. In reactie op, en in overeenstemming met het door [gedaagden] bij conclusie van antwoord gevoerde verweer, heeft [bewindvoerder] het gevorderde bedrag verlaagd tot een bedrag van € 2.203,25. Tegen dat bedrag heeft [gedaagden] geen nader verweer gevoerd, zodat de rechtbank de vordering sub 2.d. zal toewijzen, echter uitsluitend tot het totaalbedrag zoals dat volgt uit de door [bewindvoerder] overgelegde beslagexploten, te weten een bedrag van € 2.184,81.
4.10.3.
Als gezegd zal de rechtbank de vordering sub 1. van [bewindvoerder] jegens [gedaagde 1] toe- en jegens [gedaagde 2] afwijzen. Omdat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] in deze procedure zijn verschenen bij een gezamenlijke advocaat en zij gezamenlijke standpunten hebben ingenomen, zal de rechtbank [gedaagde 1] in de helft van de proceskosten van [bewindvoerder] veroordelen en [bewindvoerder] in de helft van de proceskosten van [gedaagden] Die kosten tot op heden worden vastgesteld op aan de zijde van:
a. [bewindvoerder]:
- griffierecht: € 1.200,00
- explootkosten: € 92,82
- salaris advocaat: €
2.842,00(2 punten x tarief € 1.421,00)
totaal:
€ 4.134,82x 1/2e = € 2.067,41
b. [gedaagde 2]:
- griffierecht: € 1.474,00
- salaris advocaat: €
2.842,00(2 punten x tarief € 1.421,00)
totaal:
€ 4.316,00x 1/2e = € 2.158,00
4.10.4
De vordering sub 2.f. tot veroordeling van [gedaagden] in de nakosten is toewijsbaar op de wijze als in het dictum bepaald. Dit geldt ten aanzien van [gedaagde 2] eveneens voor de vordering van [gedaagden] om [bewindvoerder] in de nakosten te veroordelen. De rechtbank komt tot dit oordeel nu partijen tegen die vorderingen - over en weer - geen specifiek verweer hebben gevoerd en die kosten zich nu al laten begroten.
4.10.5.
De door [bewindvoerder] gevorderde vergoeding van de wettelijke rente zal eveneens als onweersproken worden toegewezen.
4.11.
Tot slot heeft [bewindvoerder] gevorderd dat de rechtbank dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaard. [gedaagden] heeft zich daar tegen verzet - kort gezegd - vanwege de restitutierisico’s die dat voor hem meebrengt. De rechtbank zal dat verweer passeren. Zij komt tot dat oordeel omdat het door [gedaagden] genoemde restitutierisico zich bij een veroordeling tot betaling van een geldbedrag in beginsel altijd voordoet. Het had daarom op de weg van [gedaagden] gelegen om de volgens hem op dit moment in deze zaak bestaande, specifieke risico’s nader te concretiseren. De enkele suggestie dat de erfgenamen van [onderbewindgestelde] - in geval hij overlijdt voordat er in deze zaak een onherroepelijk vonnis is gewezen - hun erfenis mogelijkerwijs volledig zullen besteden waarna zij geen verhaal meer bieden, volstaat in dat verband niet. Tot slot heeft [gedaagden] het verweer dat de executie van een veroordelend vonnis hem ernstig in de (financiële) mogelijkheden zal beperken tot het instellen van hoger beroep, niet onderbouwd met verifieerbare informatie. Op grond van het vorenstaande zal de rechtbank dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaren zoals door [bewindvoerder] gevorderd.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
verklaart voor recht dat [gedaagde 1] onrechtmatig jegens [onderbewindgestelde] heeft gehandeld door de onder 2.3. en 2.4. opgesomde betalingen te verrichten van de bankrekening van [onderbewindgestelde];
5.2.
veroordeelt [gedaagde 1] tot betaling van een bedrag van € 122.543,06 aan [onderbewindgestelde], tegen behoorlijk bewijs van kwijting;
5.3.
veroordeelt [gedaagde 1] tot vergoeding van de wettelijke rente, te berekenen vanaf elk van de dagen waarop de respectievelijke bedragen door [gedaagde 1] aan het vermogen van Vemena zijn onttrokken, tot aan de dag van algehele voldoening;
5.4.
veroordeelt [gedaagde 1] tot betaling aan [onderbewindgestelde] van een bedrag van € 2.184,81 ter zake de door [onderbewindgestelde] gemaakte beslagkosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na betekening van dit vonnis tot aan de dag van algehele voldoening;
5.5.
veroordeelt [gedaagde 1] tot betaling aan [onderbewindgestelde] van de proceskosten van [onderbewindgestelde] tot op heden vastgesteld op een bedrag van € 2.067,41, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na betekening van dit vonnis tot aan de dag van algehele voldoening;
5.6.
veroordeelt [bewindvoerder] tot betaling aan [gedaagde 2] van de proceskosten van [gedaagde 2] tot op heden vastgesteld op een bedrag van € 2.158,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na betekening van dit vonnis tot aan de dag van algehele voldoening;
5.7.
veroordeelt [gedaagde 1] tot betaling aan [onderbewindgestelde] van de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [gedaagden] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na betekening van dit vonnis tot aan de dag van algehele voldoening;
5.8.
veroordeelt [bewindvoerder] tot betaling aan [gedaagde 2] van de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [bewindvoerder] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak;
5.9.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.10.
wijst af het anders of meer gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. Smit en in het openbaar uitgesproken op 29 januari 2014 in aanwezigheid van de griffier.
(
fn: 505)