4.7.Het overige laagspanningsnet en de vaststelling van de eigendom
Het standpunt van Aktiva in hoofdlijnen
4.7.1.Aktiva heeft erkend dat de Overheden voorafgaand aan de oprichting van het bedrijf in de zin van de GR in 1967, het overige laagspanningsnet bevoegdelijk hebben aangelegd en daarvan eigenaren waren. Zij hebben evenwel aangevoerd dat de Overheden nadien de eigendom van het net als roerende zaak in 1967 hebben overgedragen aan het bedrijf in de zin van de GR. Tevens is in de GR vastgelegd dat de Overheden de bevoegdheden ten aanzien deze elektriciteitsnetwerken uit handen hebben gegeven en afstand hebben gedaan van de overgedragen bevoegdheden. Zij heeft daarbij verwezen naar verschillende bepalingen uit de GR. Daarmee hebben de Overheden, aldus Aktiva, zowel de eigendom alsook de daarmee samenhangende bevoegdheden, zeggenschap en verantwoordelijkheid over hun elektriciteitsnetwerk aan het bedrijf overgedragen. Vervolgens zijn alle activa en passiva van het bedrijf in 1986 ingebracht in de N.V. EGD. Aktiva heeft verwezen naar de oprichtingsakte van 21 april 1986 van de N.V. EGD en de Overeenkomst EGD. Veel zaken die ten dienste stonden aan de elektriciteitsvoorziening zijn als onroerende zaken ingebracht, zoals de transformatorhuizen, verdeelstations en diverse percelen en zijn beschreven op basis van artikel 33 lid 2 van de oprichtingsakte. De kabels zonder welke deze onroerende zaken geen functie hebben evenwel niet, omdat men er vanuit is gegaan dat die roerend waren. Het bedrijf, de N.V. EGD zijn de rechtsopvolgers van de Overheden als bevoegde aanlegger en daarmee eigenaar van het overige laagspanningsnet.
Aktiva heeft voorts aangevoerd dat zij, indien de overdracht in het verleden door een leveringsgebrek achteraf gezien niet rechtsgeldig is geweest, tenminste sinds 1967 het bezit van het overige laagspanningsnet heeft gehad en daarvan door verkrijgende verjaring eigenaar is geworden.
Verder heeft Aktiva gesteld dat zij zich op 1 februari 2007 als eigenaar heeft gedragen in de zin van artikel 155a lid 1 OBW door de netbeheerder aan te wijzen.
Het standpunt van de Overheden in hoofdlijnen
4.7.2.De Overheden hebben aangevoerd dat zij oorspronkelijk het overige laagspanningsnet hebben laten aanleggen in de jaren twintig van de vorige eeuw in (voornamelijk) eigen grond en daarvan eigenaar waren, ook ten tijde van de oprichting van het bedrijf in de zin van de GR in 1967. De Overheden hebben derhalve te gelden als de bevoegde aanleggers van het overige laagspanningsnet. De Overheden hebben de eigendomspretenties van Aktiva betwist en in het algemeen aangevoerd dat het net in het verleden niet rechtsgeldig is overgedragen nu een notariële akte en inschrijving daarvan in de openbare registers ontbreken.
4.7.3.Tussen partijen is niet in geschil dat de Overheden aanvankelijk het overige laagspanningsnet bevoegdelijk in eigen grond hebben aangelegd. Tevens is niet althans onvoldoende gesteld dat nadien een uitbreiding of vervanging heeft plaatsgevonden die van dien aard was dat geen sprake meer was van bestanddeelvorming met het aanvankelijk aangelegde net als ‘hoofdzaak’. Daarmee zijn de Overheden in beginsel de bevoegde aanlegger in de zin van artikel 5:20 lid 2 BW en eigenaar van het overige laagspanningsnet, tenzij Aktiva kan worden gekwalificeerd als de rechtsopvolger van de Overheden in hun hoedanigheid van ‘bevoegde aanlegger’.
4.7.4.Aktiva heeft gesteld dat zij als rechtsopvolger van de Overheden heeft te gelden onder meer omdat de Overheden in 1967 het overige laagspanningsnet met de daarbij behorende bevoegdheden hebben overgedragen aan het bedrijf in de zin van de GR, het bedrijf vervolgens in 1986 zijn activa en passiva heeft ingebracht in de N.V. EGD, waarvan Aktiva door fusies, splitsingen en naamswijziging de rechtsopvolger is.
4.7.5.De rechtbank overweegt dat met verkrijging van de eigendom van het net, ook de rechtspositie van ‘bevoegde aanlegger’ overgaat. Zij verwijst daarvoor naar de parlementaire geschiedenis. Door de wetgever wordt in het bijzonder diegene die de (juridische) eigendom van het net door overdracht rechtsgeldig heeft verkregen, als rechtsopvolger van de ‘bevoegde aanlegger’ aangemerkt (Tweede Kamer, vergaderjaar 2005-2006, 29 834, nr. 12, p.14). Tegen deze achtergrond en gezien de stelling van Aktiva betekent dit dat vastgesteld dient te worden of een rechtsgeldige eigendomsoverdracht van het overige laagspanningsnet als onroerende zaak heeft plaatsgevonden waardoor Aktiva als rechtsopvolger van de Overheden kan worden aangemerkt. Tussen partijen staat evenwel vast dat voor de overdracht van het overige laagspanningsnet in 1967 en voor de inbreng van het net in 1986 geen notariële akte is opgemaakt en geen inschrijving van een dergelijke akte in de openbare registers heeft plaatsgevonden ter zake van de overdracht van de grond of de vestiging van een recht van opstal. Dit betekent dat achteraf gezien door een gebrek in de levering, het overige laagspanningsnet in 1967 niet door de Overheden aan het bedrijf in de zin van de GR in eigendom is overgedragen. Daarmee is het overige laagspanningsnet niet tot de activa van het bedrijf gaan behoren en kon het overige laagspanningsnet ook niet door het bedrijf in 1986 worden ingebracht in de N.V. EGD, daargelaten dat ook bij de inbreng zelf geen notariële akte is opgemaakt en ingeschreven. Aldus kan Aktiva niet door eigendomsoverdracht van het overige laagspanningsnet als rechtsopvolger van de bevoegde aanlegger worden aangemerkt.
4.7.6.Aktiva heeft voorts gesteld dat zij tenminste sinds 1967 het bezit van het overige laagspanningsnet heeft gehad en daarvan door verkrijgende verjaring eigenaar is geworden.
4.7.7.De rechtbank overweegt dat in beginsel niet is uitgesloten dat een beoogde rechtsopvolger van de bevoegde aanlegger die in het verleden geen eigenaar werd omdat sprake was van een gebrek in de levering, wel bezitter van het netwerk is geworden en alsnog door verjaring als eigenaar moet worden aangemerkt. Hierbij acht de rechtbank van belang dat het in casu gaat om een bestaand netwerk, waarop (achteraf gezien) de eigendomsvraag binnen het kader van artikel 5:20 lid 2 BW moet worden beoordeeld. Dat betekent dat juridisch gezien het netwerk (ook achteraf gezien) als ‘zaak’ wordt aangemerkt, zij het een onroerende, waarop onafhankelijk van de grondeigendom, een eigendomsrecht rust. Voor het bestaan van dat eigendomsrecht, behoort dan ook (achteraf gezien) niet leidend te zijn het antwoord op de vraag of sprake is van eigendom van de grond of een opstalrecht op de grond waarin het netwerk is aangelegd c.q. zich thans bevindt. Artikel 5:20 lid 2 BW heeft immers een nieuwe categorie onroerende zaken gecreëerd waarvan de eigendom los is komen te staan van de grondeigendom en daarmee ook los is komen te staan van de aanwezigheid van een opstalrecht op de grond teneinde eigendom van het net mogelijk te doen zijn. Dientengevolge behoort ook voor de constatering of sprake is van bezit van het netwerk achteraf gezien niet doorslaggevend te zijn of sprake is van bezit van de grond of bezit van een opstalrecht. De grondeigenaar in de enkele hoedanigheid van grondeigenaar is ook geen bezitter van het net in het kader van artikel 5:20 lid 2 BW (vergelijk ook Nota naar aanleiding van het nader verslag, Tweede Kamer, vergaderjaar 2005-2006, 29 834, nr.12). Voor bezit van het net in voornoemd kader zal van belang zijn of hij die de feitelijke macht over het net uitvoerde daarbij (beoordeeld naar verkeersopvatting en de uiterlijke feiten) de pretentie had bevoegde aanlegger van het net te zijn dan wel diens rechtsopvolger. Omdat het net een onroerende zaak is en een registergoed, blijft niettemin in beginsel gelden dat bezitsoverdracht door de eigenaar, in casu de Overheden, noodzakelijkerwijze samenvalt met het voltooien van de leveringshandeling ofwel met inschrijving van een daartoe strekkende akte in de openbare registers. Een dergelijke inschrijving ontbreekt, zodat in beginsel bezitsoverdracht of ruimer bezitsverschaffing aan (de rechtsvoorganger van) Aktiva niet aan de orde kan zijn. Dat neemt niet weg dat zich gevallen kunnen voordoen dat een beoogde rechtsverkrijger krachtens de rechtsverhouding met de vervreemder jegens deze gerechtigd is (vooruitlopend op de rechtsgeldige levering van de zaak), zich hierover feitelijk de macht te verschaffen en deze op een zodanige wijze uit te oefenen dat naar de in het verkeer geldende opvattingen deze beoogde rechtsverkrijger moet worden beschouwd als bezitter van de zaak. De beoogde rechtsverkrijger verkrijgt dan bezit van de zaak door inbezitneming (vergelijk HR 9 september 2011, NJ 2012, 312, ECLI:NL:HR en PHR: 2011: BQ5989).
4.7.8.De rechtbank is van oordeel dat in een geval als het onderhavige ruimte is om aan te sluiten bij laatstgenoemde mogelijkheid. Het gaat hier immers om een geval waarin de overdracht van een net in het verleden, thans moet worden beoordeeld in het kader van artikel 5:20 lid 2 BW, dat de eigendom van een net en overdracht daarvan niet heeft gekoppeld aan de eigendom van de grond en dat netten als (zelfstandige) zaken aanmerkt. Naar de werking van artikel 5:20 lid 2 BW zou dus overdracht van de grond of de vestiging van een recht van opstal niet nodig behoeven te zijn voor de overdracht, maar tegelijkertijd geldt dat enkel door het vestigen van een recht van opstal dan wel overdracht van de grond een net in het verleden, vóór invoering van artikel 5:20 lid 2 BW, rechtsgeldig kon worden overgedragen. Dit is niet met elkaar in overeenstemming. Daarbij komt dat, hetgeen ook door de wetgever is erkend, bestaande netten voor de invoering van artikel 5:20 lid 2 BW veelvuldig als zaken, zij het roerende, werden overgedragen. Een wijze die dus thans, achteraf gezien door invoering van artikel 5:20 lid 2 BW, voor de desbetreffende netten als gebrekkig moet worden gekwalificeerd.
4.7.9.Het voorgaande voert de rechtbank tot de conclusie dat indien in het onderhavige geval, waarin in 1967 dan wel 1986 niet de eigendom van het overige laagspanningsnet is overgedragen en is ingebracht, niettemin moet worden aangenomen dat (de rechtsvoorganger van) Aktiva krachtens de rechtsverhouding met de Overheden als bevoegde aanlegger jegens deze gerechtigd was, zich over het net de feitelijke macht te verschaffen en deze op een zodanige wijze uit te oefenen dat naar in het verkeer geldende opvattingen (de rechtsvoorganger van) Aktiva moet worden beschouwd als bezitter van het net door inbezitneming, (de rechtsvoorganger van) Aktiva in 1993 (één jaar na invoering van het huidige BW) of dan wel tenminste in 2006, door verjaring geacht moet worden eigenaar te zijn geworden van het overige laagspanningsnet. Hierbij zij opgemerkt dat de aanwezigheid van goede trouw veelal gekoppeld is aan de aanwezigheid van een inschrijving in de openbare registers. In geval van het ontbreken van goede trouw kan een bezitter krachtens artikel 3:105 BW na 20 jaar evenwel eigenaar worden van het net.
4.7.10.De rechtbank tekent nog het volgende bij de voorgaande overwegingen aan. Artikel 5:20 lid 2 BW wijst de eigendom toe aan de bevoegde aanlegger ‘dan wel diens rechtsopvolger’. De rechtbank acht een ‘rechtsopvolging’ als bedoeld in deze bepaling niet alleen aanwezig bij een rechtsgeldige overdracht van het net, maar ook indien, bij afwezigheid van een rechtsgeldige overdracht, sprake is van verkrijgende verjaring als gevolg van inbezitneming in de hiervoor omschreven zin. De rechtbank acht een andere, meer strikte uitleg van ‘rechtsopvolging’ in artikel 5:20 lid 2 BW in strijd met de rechtszekerheid en de bedoeling van de wetgever. De wetgever heeft ook zelf gewezen op de mogelijkheid dat een bezitter van een net eigenaar kan worden door verjaring (Tweede Kamer, vergaderjaar 2005-2006, 29 834, nr. 12, p. 19). De wetgever heeft tevens erkend dat in het verleden netten wel als roerende zaken werden overgedragen. Hij heeft in het belang van het rechtsverkeer en in het bijzonder de snelle overdraagbaarheid van netten een overgangsregeling geformuleerd in artikel 155a OBW, die van toepassing is in nader omschreven situaties. Artikel 155a OBW biedt in het bijzonder een praktische oplossing om inschrijving van netten in de openbare registers en daarmee de overdraagbaarheid ervan te vergemakkelijken. De rechtbank is van oordeel dat uit artikel 155a OBW en de daarop gegeven toelichting, niet valt af te leiden dat aan deze bepaling een exclusieve werking moet worden toegekend in die zin dat in het kader van artikel 5:20 lid 2 BW een eventuele verkrijgende verjaring van een reeds bestaand net, dat voor de invoering van artikel 5:20 lid 2 BW zou kunnen zijn ingetreden, enkel door de werking van artikel 155a OBW thans tot een eigendomsverkrijging kan leiden. De wetgever heeft met artikel 155a OBW een aanvullende overgangsregeling geformuleerd voor het geval het op 1 februari 2007 in werking getreden recht de eigendomsvraag ter zake van de toen reeds bestaande netwerken ‘
niet oplost’(vergelijk Nota naar aanleiding van het verslag, Tweede Kamer, vergaderjaar 2009-2010, 31 974, nr. 6, p. 5). Het op 1 februari 2007 in werking getreden recht lost strikt genomen in het onderhavige geval de eigendomsvraag wel op, maar behoort bij die oplossing niet voorbij te gaan aan de op de rechtszekerheid gebaseerde eigendomsverkrijging door verjaring, die het wettelijk goederenrechtelijk systeem ook kent.
4.7.11.De rechtbank zal dan ook thans onderzoeken of (een rechtsvoorganger van) Aktiva bezitter is geworden van het overige laagspanningsnetwerk door inbezitneming en, door verloop van de verjaringstermijn, ook achteraf gezien ‘geacht’ moet worden daarvan rechthebbende te zijn geworden vòòr 1 februari 2007 in de hierboven omschreven zin. Indien dat het geval is, zal (de rechtsvoorganger van) Aktiva krachtens artikel 5:20 lid 2 BW als rechtsopvolger van de bevoegde aanlegger moeten worden aangemerkt en daarmee dus als eigenaar van het overige laagspanningsnet.
4.7.12.Het antwoord op de vraag of sprake is van bezit en inbezitneming dient te worden beoordeeld naar verkeersopvatting, met inachtneming van de wettelijke regeling en overigens op grond van de uiterlijke feiten (artikel 3:108 BW en verder). In het onderhavige geval is voor beantwoording van de vraag of van bezit c.q. inbezitneming van het overige laagspanningsnet door de rechtsvoorganger van Aktiva sprake is geweest, in het bijzonder van belang hetgeen in 1967 in de GR en in 1986 in de oprichtingsakte van de N.V. EGD en/of de Overeenkomst EGD nader is bepaald en de wijze waarop aan het bepaalde uitvoering is gegeven. Aangezien partijen ten aanzien van de uitleg van de betreffende bepalingen over en weer niets nader hebben gesteld, gaat de rechtbank uit van de gangbare taalkundige betekenis van de gekozen bewoordingen en de context waarin deze zijn gebruikt.
4.7.13.Ten aanzien van de GR oordeelt de rechtbank dat op grond van artikel 5a van de GR alle deelnemers aan de GR gehouden waren alle bij hen in eigendom zijnde bezittingen en rechten zonder enige uitzondering, welke ten dienste stonden aan de openbare elektriciteitsvoorziening aan het bedrijf over te dragen. Hieronder valt gezien de taalkundige betekenis die aan deze bewoordingen moet worden gegeven, ook de verplichting het overige laagspanningsnet over te dragen aan het bedrijf in de zin van de GR. Uit de overige bepalingen van de GR leidt de rechtbank ook af dat het in ieder geval de intentie van de Overheden is geweest om het bestaande, overige laagspanningsnet in haar geheel over te dragen aan het bedrijf met overigens de daarbij behorende bevoegdheden ten aanzien van aanleg, beheer, onderhoud et cetera. In artikel 95 GR was nader bepaald dat het bedrijf het recht had de grond van de deelnemers te gebruiken
‘voor werken, strekkende tot geleiding, transformatie, verdeling of levering van elektrische energie (..), behoudens de verplichting tot vergoeding van schade, welke door de aanleg of de aanwezigheid van die werken mocht ontstaan.’Indien de Overheden niet hadden beoogd het bestaande overige laagspanningsnet met de daarbij behorende bevoegdheden over te dragen, hadden zij - zonder nadere redengeving die ontbreekt - aan het bedrijf in de zin van de GR geen toestemming hoeven te verlenen voor het gebruik van de grond van de Overheden voor onder meer het hebben van werken en de aanleg daarvan. Vergelijk in deze zin ook artikel 97 GR ten aanzien van de verplichting voor de Overheden mee te werken aan vergunningen aan het bedrijf voor het uitvoeren en het hebben van deze werken. Dat het overige laagspanningsnet niet onder de genoemde ‘werken’ moet worden begrepen, is niet althans onvoldoende gesteld. Ook de regeling van artikel 98 GR aangaande het niet heffen van retributies
‘voor het hebben van voorwerpen of werken in, op of boven voor de openbare dienst bestemde grond of water, (..) welke door of ten behoeve van het bedrijf zijn gelegd of uitgevoerd’, had in het geval de Overheden hadden beoogd zelf de eigendom van het net aan zich te houden, achterwege kunnen blijven. De Overheden hebben verder blijkens artikel 37 GR beoogd het bedrijf in staat te stellen alle handelingen te verrichten, welke nodig of nuttig waren of in ruimste zin verband hielden met de verwezenlijking van de samenwerking betreffende de openbare elektriciteitsvoorziening. Daartoe behoren naar de taalkundige betekenis van de bewoordingen, gelezen in de context van de GR in haar geheel, ook handelingen betreffende de aanleg c.q. onderhoud, vernieuwing en uitbreiding van het net. De Overheden hebben zich tegelijkertijd verplicht zich te onthouden van alle daden van regeling en bestuur ten aanzien van de bevoegdheden die zij aan het bedrijf in de zin van de GR overdroegen (artikel 4 GR). Het algemeen bestuur van het bedrijf werd krachtens artikel 56 GR onder meer bevoegd tot
‘het overigens in algemene zin behartigen van de openbare elektriciteitsvoorziening in het concessiegebied’.
4.7.14.Door de Overheden is onvoldoende weersproken en voorts is aan de rechtbank genoegzaam gebleken dat aan de bepalingen van de GR uitvoering is gegeven. Door de Overheden is ook onvoldoende weersproken dat zij zelf aanvankelijk eveneens zijn uitgegaan van een overdracht van het overige laagspanningsnetwerk aan het bedrijf in de zin van de GR. Zo is onweersproken gebleven dat voor wat betreft de inbrengregeling een onderscheid werd gemaakt tussen gemeenten die een eigen net overdroegen aan het bedrijf en gemeenten die dat niet deden. De stelling van de Overheden dat het bedrijf in de zin van de GR bij de uitoefening van de overgedragen bevoegdheden gehandeld zou hebben als lasthebber c.q. opdrachtnemer van de Overheden, wijst de rechtbank af. De GR biedt daarvoor te weinig aanknopingspunten. Ook uit de overige feiten en omstandigheden valt een last of opdracht niet af te leiden. Zo werd nadien in de oprichtingsakte van 21 april 1986 voor de N.V. EGD in artikel 33 de verplichting opgenomen dat het bedrijf in het kader van de GR ter storting op de aandelen zijn gehele onderneming diende in te brengen
‘die het voor eigen rekening’en dus niet voor die van de Overheden, op dat moment dreef.
4.7.15.De rechtbank is tussentijds concluderend van oordeel dat weliswaar bij gebreke van een notariële akte en inschrijving daarvan in de openbare registers geen eigendomsoverdracht van het overige laagspanningsnet heeft plaatsgevonden op basis van artikel 5a GR, maar dat het bedrijf krachtens de GR jegens de Overheden gerechtigd was, zich over het net de feitelijke macht te verschaffen en deze op zodanige wijze uit te oefenen dat naar de in het verkeer geldende opvattingen het bedrijf moest worden beschouwd als bezitter van het overige laagspanningsnet door inbezitneming. De rechtbank laat hierbij in het midden of het overige laagspanningsnet zakenrechtelijk gezien als één geheel moet worden beschouwd, of per gemeente uit een relatief zelfstandig (deel-)net bestaat nu dat in dit geval geen andere uitkomst zal geven.
4.7.16.Bij de oprichting van de N.V. EGD in 1986 door het bedrijf in de zin van de GR èn de N.V. Maatschappij tot aanleg en exploitatie van Laagspanningsnetten (waarvan het bedrijf de aandelen had verkregen krachtens artikel 5c GR), heeft het bedrijf ter storting op de aandelen zich krachtens artikel 33 van de oprichtingsakte verbonden alle activa en passiva van de onderneming die het voor eigen rekening dreef in te brengen in de vennootschap. Daarmee werd beoogd de N.V. EGD ten aanzien van de activa en passiva de rechtsopvolger van het bedrijf in de zin van de GR te maken. Tot deze activa en passiva behoorden ook rechten en vergunningen die het bedrijf had inzake de openbare elektriciteitsvoorziening. Door uitleg van de bepalingen van de oprichtingsakte en de Overeenkomst EGD concludeert de rechtbank dat ook werd beoogd het overige laagspanningsnet en met het net overigens ook de daarmee verbonden bevoegdheden tot aanleg, beheer, onderhoud et cetera aldus in te brengen in de N.V. EGD. Aan deze partijbedoeling doet niet af - nu voor een andere opvatting door de Overheden onvoldoende redengevende feiten en omstandigheden zijn gesteld - dat achteraf gezien het overige laagspanningsnetwerk door een gebrek in de levering niet door eigendomsoverdracht tot de activa van het bedrijf in de zin van de GR is gaan behoren en in die zin niet rechtsgeldig kon worden ingebracht en ook bij de inbreng van de activa van het bedrijf in de N.V. EGD geen notariële akte is opgemaakt en inschrijving in de openbare registers heeft plaatsgevonden.
4.7.17.Blijkens de statuten kreeg de N.V. EGD tot doel de behartiging van de openbare elektriciteitsvoorziening voor het gebied waarvoor een concessie was verleend en het verrichten van al hetgeen daarmee verband houdt of daaraan in de ruimste zin bevorderlijk kon zijn. Daarmee droeg het bedrijf als oprichter zijn ruime bevoegdheid om de elektriciteitsvoorziening in het concessiegebied te behartigen en al datgeen te verrichten dat daarmee verband zou houden of daaraan in de ruimste zin bevorderlijk zou kunnen zijn, over aan de N.V. EGD (vergelijk artikel 2 juncto 37 GR). In aansluiting daarop hebben de Overheden (met uitzondering van de gemeenten Borger-Odoorn, Groningen, Haren en Hoogezand-Sappemeer) met de N.V. EGD de Overeenkomst EGD gesloten. Krachtens artikel 1 Overeenkomst EGD hebben de betreffende overheden zich verbonden jegens de N.V. EGD en jegens elkaar hun medewerking te verlenen aan de vennootschap om haar in staat te stellen de elektriciteitsvoorziening te behartigen. De betreffende overheden hebben in het kader van de samenwerking krachtens artikel 2b Overeenkomst EGD aan de N.V. EGD het recht verleend om onder meer de gronden van hen te benutten voor
‘werken strekkende tot geleiding, transformatie, verdeling of levering van elektrische energie’. Krachtens artikel 2c Overeenkomst EGD hebben de betreffende overheden zich verplicht tot het verlenen van vergunningen voor het hebben van deze werken. Dat het overige laagspanningsnet niet onder de genoemde
‘werken’moet worden begrepen, is ook ten aanzien van de Overeenkomst EGD niet althans onvoldoende gesteld. Ook hier geldt, - zonder nadere redengeving die een andere conclusie rechtvaardigt - net als bij de vergelijkbare bepalingen van de GR, dat indien de betreffende overheden hadden beoogd de eigendom van het overige laagspanningsnet en de daarmee verbonden bevoegdheden aan zich te houden, zij geen toestemming hadden behoeven te verlenen voor het benutten van de eigen grond en geen vergunningen hadden behoeven af te geven voor onder meer
‘het uitvoeren en het hebben, houden en onderhouden’van meergenoemde werken. Ook de regeling aangaande de retributies in artikel 3 Overeenkomst EGD had, evenals die in artikel 98 GR, in dat geval achterwege hebben kunnen blijven.
4.7.18.Door de Overheden is onvoldoende weersproken en voorts is aan de rechtbank genoegzaam gebleken dat aan de bepalingen van de oprichtingsakte en de Overeenkomst EGD uitvoering is gegeven. De rechtbank is van oordeel dat weliswaar bij inbreng van de activa door het bedrijf in de N.V. EGD geen eigendom met betrekking tot het overige laagspanningsnet is ingebracht, maar dat de N.V. EGD krachtens de oprichtingsakte van de N.V. EGD jegens het bedrijf en daarmee jegens de Overheden die de GR vormden in samenhang beschouwd met de Overeenkomst EGD jegens de Overheden met wie de N.V. EGD de Overeenkomst EGD had gesloten, gerechtigd was zich over het net de feitelijke macht te verschaffen en deze op zodanige wijze uit te oefenen dat naar de in het verkeer geldende opvattingen de N.V. EGD moet worden beschouwd als bezitter van het overige laagspanningsnet door inbezitneming. De rechtbank laat ook hier in het midden of het overige laagspanningsnet zakenrechtelijk gezien als één geheel moet worden beschouwd, of per gemeente uit een relatief zelfstandig (deel-)net bestaat nu dat in dit geval ook geen andere uitkomst geeft. Dat geldt overigens ook ten aanzien van het overige laagspanningsnet gelegen in de gemeenten Borger-Odoorn, Haren en Hoogezand-Sappemeer.
4.7.19.De gemeenten Borger-Odoorn, Haren en Hoogezand-Sappemeer hebben weliswaar niet deelgenomen aan de N.V. EGD, maar dat neemt niet weg dat zij het bezit van het overige laagspanningsnet gelegen in hun gemeenten, reeds aan het bedrijf in de zin van de GR hadden verloren. Niet gesteld of gebleken is dat zij nadien het bezit van het net opnieuw hebben verkregen. Zij hebben na de oprichting van de N.V. EGD vervolgens overeenkomsten met de vennootschap gesloten die qua strekking overeenkomen met de Overeenkomst EGD. De N.V. EGD was dientengevolge krachtens de oprichtingsakte van de N.V. EGD jegens het bedrijf en daarmee jegens de Overheden die de GR vormden, waaronder Borger-Odoorn, Haren en Hoogezand-Sappemeer, in samenhang beschouwd met overeenkomsten die de N.V. EGD met deze gemeenten heeft gesloten, gerechtigd zich over het net de feitelijke macht te verschaffen en deze op zodanige wijze uit te oefenen dat naar de in het verkeer geldende opvattingen de N.V. EGD moet worden beschouwd als bezitter van het net door inbezitneming.
Voor de gemeente Groningen geldt een en ander niet. De vordering van Aktiva heeft overigens ook geen betrekking op het net in de gemeente Groningen, dat klaarblijkelijk als zelfstandig net fungeert.
4.7.20.De stelling van de Overheden dat de N.V. EGD steeds gehandeld zou hebben als lasthebber c.q. opdrachtnemer van de Overheden, en dus, zo begrijpt de rechtbank de stelling van de Overheden, ook het overige laagspanningsnet niet voor zichzelf maar voor de Overheden hield, wijst de rechtbank af. Nu geen nadere redengevende feiten en of omstandigheden zijn gesteld, kan de Overeenkomst EGD en in het bijzonder artikel 1 waarop de Overheden zich beroepen, niet worden gezien als grondslag voor lastgeving dan wel een opdrachtverhouding. Het artikel bevat enkel de verplichting voor de Overheden jegens elkaar en jegens Aktiva om Aktiva in staat te stellen de openbare elektriciteitsvoorziening te behartigen.
4.7.21.Door Aktiva is vervolgens gesteld, hetgeen door de Overheden niet is betwist, dat door opvolgende fusies, splitsingen en naamswijzigingen Aktiva de rechtsopvolger is van de N.V. EGD. Nu niets is gesteld of aan de rechtbank gebleken dat een andere conclusie rechtvaardigt, gaat de rechtbank ervan uit dat Aktiva tevens bij de opvolgende fusies, splitsingen en naamswijzigingen het bezit heeft verkregen van het overige laagspanningsnet. De rechtbank ziet in het feit dat Edon Groep B.V. op 29 december 2004 op basis van artikel 10 lid 3 van de toen geldende Elektriciteitswet, Essent Netwerk B.V. heeft aangewezen als netbeheerder alsmede in de daartoe gesloten beheersovereenkomst, een bevestiging van de constatering dat steeds sprake is geweest van bezit van het overige laagspanningsnet door (de rechtsvoorganger van) Aktiva. De stelling van de Overheden dat Aktiva niet als bezitter kan optreden omdat de economische eigendom van het net rechtstreeks in handen moet zijn van de netbeheerder op grond van artikel 10a Elektriciteitswet 1998, passeert de rechtbank. Aktiva is geen netbeheerder. Blijkens de definitie van economisch eigendom in artikel 1aa Elektriciteitswet 1998, heeft de economisch eigenaar geen recht op levering. De rechtbank gaat ervan uit dat de economische eigenaar (de netbeheerder) de zaak houdt voor de juridisch eigenaar. Dit impliceert dat het begrip ‘economische eigendom’ geen bezit van de zaak veronderstelt (vergelijk ook HR 18 februari 2000, ECLI:NL:HR en PHR:2000:AA487 en NJ 2000, 278 en onder meer HR 5 maart 2004, ECLI:NL:HR en PHR:2004:AN9687 en NJ 2004, 316). Waarom dat in dit geval anders zou zijn, is onvoldoende gesteld. De vraag aan wie de economische eigendom van het overige laagspanningsnet toekomt en of dat in overeenstemming is c.q. was met de Elektriciteitswet 1998, behoeft overigens in deze procedure geen beantwoording.
Conclusie aangaande de eigendom van het overige laagspanningsnet
4.7.22.Het voorgaande betekent dat de rechtsvoorganger van Aktiva in 1993 althans in 2006 moet worden beschouwd als degene die door verkrijgende verjaring rechthebbende is geworden van het overige laagspanningsnet, zodat Aktiva bij het inwerking treden van artikel 5:20 lid 2 BW op 1 februari 2007 als de rechtsopvolger van de bevoegde aanlegger moet worden aangemerkt. Dit brengt met zich dat de door Aktiva gevorderde verklaring voor recht, voor zover betrekking hebbend op het overige laagspanningsnet in beginsel kan worden gegeven. Nu tussen partijen tevens in debat is of het OV-net en het overige laagspanningsnet één onroerende zaak is dan wel twee (of meer) onroerende zaken zijn, zal de gevorderde verklaring voor recht kunnen worden gegeven indien en voor zover het overige laagspanningsnet zelf als een (hoofd-) zaak kan worden gekwalificeerd. De rechtbank zal op die vraag nader ingaan in rechtsoverweging 4.8.
Overweging ten overvloede
4.7.23.De rechtbank merkt op dat ook indien Aktiva niet op basis van vorenstaande overwegingen kan worden aangemerkt als de rechtsopvolger van de bevoegde aanlegger, zij naar het oordeel van de rechtbank desalniettemin op andere gronden een beter recht heeft op het overige laagspanningsnet dan de Overheden. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
4.7.24.Bij beantwoording van de vraag wie als bevoegde aanlegger dan wel diens rechtsopvolger moet worden aangemerkt acht de rechtbank van belang dat de wetgever onder ogen heeft gezien dat de
‘bevoegde aanlegger dan wel zijn rechtsopvolger’niet altijd in staat zal zijn de bevoegdheid tot de aanleg aan te tonen dan wel de eigendom zelf, omdat het net in het verleden (hetgeen niet ongebruikelijk was), als roerende en niet als onroerende zaak is overgedragen. Met artikel 155a OBW heeft de wetgever een overgangsregeling ontworpen die kan worden gekwalificeerd als een hulpmiddel voor reparatie achteraf van ongeldige overdrachten van netwerken in het verleden. Weliswaar heeft in het onderhavige geval geen inschrijving plaatsgevonden van het overige laagspanningsnet in de zin van artikel 155a OBW, zodat een daadwerkelijke eigendomsverkrijging door het verstrijken van de in artikel 155a lid 2 OBW opgenomen vervaltermijn (nog) niet heeft kunnen plaatsvinden, dat neemt niet weg dat de uitleg van artikel 5:20 lid 2 BW juist bij achteraf gezien ongeldige overdrachten mede dient plaats te vinden tegen de achtergrond van artikel 155a OBW en de door de wetgever gegeven toelichting op deze overgangsregeling. Krachtens artikel 155a OBW is degene die zich als eigenaar gedroeg op 1 februari 2007 bevoegd het netwerk te registreren en als eigenaar over te dragen.
4.7.25.Hij die zich op 1 februari 2007 als eigenaar gedroeg, is onder meer degene die op grond van artikel 10 lid 3 Elektriciteitswet 1998 voor beheer van het betreffende net een netbeheerder heeft aangewezen (vergelijk Tweede Kamer, vergaderjaar 2008-2009, 31 974, nr. p. 3). Artikel 10 lid 3 Elektriciteitswet 1998, zoals deze bepaling luidde op 29 december 2004, kende de bevoegdheid tot aanwijzing toe aan degene aan wie het net ‘
toebehoort’. Door de Overheden is niet betwist dat (de Edon Groep B.V. als rechtsvoorgangster van) Aktiva, (Essent Netwerk B.V. als rechtsvoorgangster van) Enexis op 29 december 2004 als netbeheerder heeft aangewezen in de zin van artikel 10 Elektriciteitswet 1998 en dat die aanwijzing op 1 februari 2007 nog van kracht was. Aktiva is derhalve op basis van artikel 155a lid 1 OBW althans bevoegd tot inschrijving van het overige laagspanningsnet over te gaan. De stelling dat de rechtsvoorganger van Aktiva bij de aanwijzing als lasthebber of opdrachtnemer van de Overheden handelde, wordt ook hier verworpen. De rechtbank verwijst kortheidshalve naar rechtsoverweging 4.7.20.
4.7.26.Indien Aktiva tot inschrijving van het overige laagspanningsnet in de zin van artikel 155a lid 1 OBW had kunnen overgaan, hadden de Overheden naar het oordeel van de rechtbank geen bescherming kunnen ontlenen aan artikel 155a lid 2 OBW. Zoals reeds is overwogen waren de Overheden, behoudens de gemeente Groningen, op basis van de GR gehouden het overige laagspanningsnet over te dragen aan het bedrijf. Het bedrijf was op zijn beurt gehouden het overige laagspanningsnet in te brengen in de N.V. EGD. De Overheden en het bedrijf hebben weliswaar het overige laagspanningsnet achteraf gezien niet rechtsgeldig geleverd, maar voor het overige hebben zij wel uitvoering gegeven aan de GR en de oprichtingsakte. Dat van een rechtsgeldige overdracht en inbreng geen sprake is geweest, is enkel te wijten aan het feit dat de partijen het net als roerende zaak en niet als onroerende zaak hebben overgedragen en ingebracht. Een notariële akte, gevolgd door inschrijving daarvan in de openbare registers heeft immers ontbroken.
4.7.27.De rechtbank is tegen de achtergrond van de wettelijke regeling en de overgangsregeling van artikel 155a OBW van oordeel dat in de gegeven omstandigheden, de ongeldige overdracht en inbreng als roerende zaak in 1967 respectievelijk 1986, niet door de Overheden zelf aan Aktiva kan worden tegengeworpen. Dit gaat in tegen de bedoeling van de overgangswetgever om artikel 155a OBW ook te laten gelden als hulpmiddel voor reparatie van ongeldige overdrachten van netwerken die voor 2003 hebben plaatsgevonden. Het betere recht kan onder de gegeven omstandigheden niet blijken uit het feit dat de Overheden en het bedrijf in de zin van de GR het overige laagspanningsnet in weerwil van hun contractuele verplichting onjuist, dat wil zeggen als roerende zaak in plaats van onroerende zaak, hebben geleverd dan wel ingebracht. De Overheden kunnen onder deze omstandigheden dan ook niet worden aangemerkt als een derde die bescherming kan ontlenen aan artikel 155a lid 2 OBW en met succes het net op kan eisen in de zin van deze bepaling. De enige uitzondering vormt hierop de gemeente Groningen die haar bevoegdheid tot aanleg niet heeft overgedragen en heeft ingebracht. Voor de gemeenten Borger-Odoorn, Haren en Hoogezand-Sappemeer geldt evenwel onverkort het hiervoor gestelde. Zij hebben het overige laagspanningsnet als roerende zaak overgedragen aan het bedrijf, dat op zijn beurt het net als roerende zaak heeft ingebracht in de N.V.EGD. De betreffende gemeenten zijn weliswaar geen aandeelhouder geworden van de N.V. EGD, maar hebben overeenkomsten met de vennootschap gesloten die qua strekking overeenkomen met de Overeenkomst EGD. Onder deze omstandigheden kunnen ook zij niet aanvoeren dat zij achteraf gezien het overige laagspanningsnet niet rechtsgeldig hebben overgedragen aan het bedrijf c.q. dat het net niet rechtsgeldig is ingebracht.
4.7.28.Ook op basis van deze overwegingen kan de door Aktiva gevorderde verklaring voor recht, voor zover betrekking hebbend op het overige laagspanningsnet, worden gegeven indien het overige laagspanningsnet zelf als (hoofd-)zaak kan worden aangemerkt. Aktiva zal, indien het overige laagspanningsnet als (hoofd-)zaak kan worden aangemerkt, wil zij uiteindelijk haar recht ook tegenover derden kunnen handhaven, in de gedachtegang die in bovenstaande overwegingen is uiteengezet, alsnog dienen over te gaan tot inschrijving van de aanleg van het net overeenkomstig artikel 155a OBW en tot publicatie van deze inschrijving in de Staatscourant en in een landelijk dagblad, opdat een
‘volmaakte’eigendomsverkrijging zal kunnen plaatsvinden.