Uitspraak
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
uitspraak van de voorzieningenrechter van 12 juni 2014 in de zaak tussen
[naam verzoeker], wonende te Veendam, verzoeker
Procesverloop
23 februari 2014 op grond van artikel 91, eerste lid, aanhef en onder b, van het Algemeen Rijksambtenarenreglement (ARAR) geschorst. Bij dit besluit heeft verweerder voorts op grond van artikel 92, eerste lid, van het ARAR de bezoldiging van verzoeker gedurende zes weken voor één derde ingehouden.
Tevens heeft verzoeker op 24 april 2014 de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen, inhoudende dat de beide genoemde besluiten van verweerder worden geschorst totdat op een eventueel in te stellen beroep is beslist.
Tegen dit besluit heeft verzoeker op 12 mei 2014 bezwaar gemaakt.
Op 12 mei 2014 heeft verzoeker de voorzieningenrechter verzocht ook met betrekking tot dit besluit een voorlopige voorziening te treffen, inhoudende dat de werking van het ontslagbesluit wordt geschorst totdat op een eventueel in te stellen beroep is beslist.
mr. B.A. Raydt, mr. M.A.T. Salden en dhr. J. Zwart.
Overwegingen
In opdracht van de Officier van Justitie is verzoeker in genoemde periode als verdachte van fraude door opsporingsambtenaren van de FIOD gehoord.
Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd kan worden in de hoofdzaak op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
De voorzieningenrechter zal dan ook beginnen met de beoordeling van het verzoek dat is gericht tegen besluit III.
Verzoeker stelt zich voorts op het standpunt dat hij bij de FIOD-verhoren verklaringen heeft ondertekend die hij niet heeft gelezen. Hij kon de verklaringen niet lezen omdat hij zijn leesbril niet bij zich had en hem er ook geen is verstrekt. Verzoeker heeft als productie F een kopie overgelegd van een bestelling voor de penitentiaire winkel. Onderaan de bestelling is met de hand geschreven “leesbril +1”. Voorts is als productie G een transcriptie van een verhoor overgelegd, waarin verzoeker heeft verklaard over het slecht kunnen lezen. Als productie H is tenslotte een transcriptie van een verhoor van de FIOD overgelegd, waarmee verzoeker wil aantonen dat hem woorden in de mond werden gelegd, in dit geval met betrekking tot het bewust plaatsen van nietjes op de formulieren dwars door de kilometerstanden.
Productie F is een bestellijst voor de winkel in de penitentiaire inrichting waar met de hand het woord ‘leesbril +1’ is bijgeschreven. Niet duidelijk is wie dit wanneer op de bestelling heeft geschreven. De voorzieningenrechter volgt verzoeker dan ook niet in zijn stelling dat hij hiermee heeft aangetoond dat hij heeft geprobeerd een leesbril te bestellen en dat dit niet is gelukt, als gevolg waarvan hij ongelezen verklaringen heeft getekend.
Met productie G heeft verzoeker dit, naar het oordeel van de voorzieningenrechter, al evenmin aangetoond. Het enige dat uit deze passage blijkt is dat verzoeker moeite heeft om boeken te lezen zonder bril.
De voorzieningenrechter stelt daarbij voorop dat het feit dat verzoeker (en autohandelaar [naam autohandelaar]) bij de notaris een verklaring hebben doen opstellen die inhoudt dat hetgeen zij beiden bij de FIOD hebben verklaard niet juist is, op zich zelf onvoldoende is om de verklaringen die bij de FIOD zijn afgelegd, gelet op de hiervoor genoemde zware bewijskracht van op ambtseed opgemaakte processen verbaal, terzijde te schuiven. De voorzieningenrechter beantwoordt de hiervoor geformuleerde vraag ontkennend en overweegt daartoe het volgende.
27 mei 2014 blijkt dat bij verzoeker ten tijde van het afleggen van de voor hemzelf belastende verklaringen en bekentenissen sprake was van een psychiatrische aandoening die
- kort gezegd- maakte dat aan de inhoud van deze bekentenissen geen betekenis toekomt, althans zo weinig betekenis dat het besluit van verweerder tot disciplinair ontslag hierop niet had kunnen worden gebaseerd. De voorzieningenrechter volgt verzoeker niet in deze opvatting. Daarvoor is het volgende redengevend.
De volgende vijf pagina’s van het rapport vormen een weergave van de anamnese,
verzoekers verhaal, gevolgd door de heteroanamnese, het verhaal van verzoekers partner.
Hierna volgt onder het kopje ‘aanvullende informatie’ een weergave van hetgeen verzoeker bij de notaris heeft laten optekenen. De voorzieningenrechter gaat er van uit dat daarmee is beoogt de anamnese aan te vullen, het betreft immers nog steeds het verhaal van verzoeker.
Dan reeds volgen op pagina 8 en 9 van het rapport de samenvatting en conclusie door Mutsaers.
[naam verzoeker] moet bij en door het trauma van zijn arrestatie door grote angst overvallen en als het ware geparalyseerd zijn geweest, niet alleen omdat hij er, naar hij zegt, nogal hardhandig aangepakt is (…) maar ook omdat hij nadien lang geïsoleerd is geweest.(…)Alhoewel in de definiëring van een acute stress stoornis het trauma van de bedreigde fysieke integriteit centraal staat, meen ik dat ook de ernstige bedreiging van de psychische integriteit gerekend kan worden tot de traumatogene effecten van een gebeurtenis, in onderzochtes geval die van zijn plotselinge arrestatie en gevangenneming. Die moet voor hem een psychische shock zijn geweest die, (…) tot verdoving leidt, waarbij emoties ontbreken en waarbij alles wordt ervaren alsof het een film is die niet echt is. De acute stress stoornis kan een riskante gemoedstoestand zijn omdat men in een dergelijke toestand niet adequaat kan reageren op signalen uit de omgeving. Dat laatste moge verduidelijken waarom onderzochte tijdens de verhoren op allerlei suggestieve vragen positief heeft geantwoord en antwoorden heeft gegeven die hem in de mond werden gelegd.(…)Men kan het geheel van onderzochtes klachten en verschijnselen tijdens en volgende op zijn arrestatie een acute stress stoornis noemen (…)
onderzochte tijdens de verhoren op allerlei suggestieve vragen positief heeft geantwoord en antwoorden heeft gegeven die hem in de mond weren gelegd’is de voorzieningenrechter niet duidelijk geworden
.Uit de processen-verbaal van de FIOD blijkt niet dat hiervan sprake is geweest en ook uit de transcriptie van een verhoor die door verzoeker is overgelegd kan dit niet worden afgeleid. Voorts is het opmerkelijk dat de terughoudendheid en veralgemenisering in de samenvatting (blijkend uit bewoordingen als ‘[naam verzoeker]
moetdoor grote angst zijn overvallen’ en ‘men
kanhet geheel van klachten een acute stress stoornis noemen’) in de beantwoording van de vraagstelling door de heer Mutsaers is overgegaan in de zekerheid dat de arrestatie en detentie bij verzoeker bij hem een acute stress stoornis
hebbenteweeg gebracht.
Op basis van dit rapport heeft verzoeker, naar het oordeel van de voorzieningenrechter, dan ook niet aannemelijk gemaakt dat geen betekenis zou toekomen aan de verklaringen die hij bij de verhoren door de FIOD heeft afgelegd.
Na de arrestatie bij het eerste verhoor trof ik verzoeker aan, aan het eind van de middag, en ik heb niet kunnen waarnemen dat er sprake was van stress; hij gaf goed antwoord; hij verwees naar een schorsing in 2009, zei dat we er nu ook wel weer naast zouden zitten (…)”.
Hij was gewoon op de hoogte van het feit dat ik opzettelijk onjuiste aangiften indiende voor de BPM en dus ook oor de PGA waarde, daar heb ik al over verklaard.”En in proces-verbaal VI-13 pagina 5: “
Ik weet dat [voornaam verzoeker] de aangiften er snel door kan krijgen en ook dat daardoor mijn onjuiste aangiften er al door waren waardoor ik snel het kenteken kreeg. Voor deze service heb ik [voornaam verzoeker] geld en goederen gegeven, maar niet meer dan het bedrag dat ik al eerder heb genoemd.”De voorzieningenrechter heeft dan ook geen reden om aan te nemen dat de processen verbaal naar inhoud niet juist zouden zijn. Verzoeker heeft ook in het geheel niet aannemelijk gemaakt dat de bedragen die hij van [naam autohandelaar] een privé aangelegenheid betrof.
Verzoeker heeft zich op het standpunt gesteld dat hem niets te verwijten valt. De werkdruk op de afdeling was veel te hoog. Iets waarvan hij, blijkens de vele mails die hij dienaangaande heeft overgelegd, regelmatig bij zijn leidinggevende gewag heeft gemaakt. Verzoeker heeft zich er op beroepen dat hij ziek is als gevolg van stress op het werk. Deze stress is weer een gevolg van hoge werkdruk en slecht materiaal. Door verzoeker is aangegeven dat hij in 1988 al overspannen was en daarna ook periodes van overspanning en/of depressie heeft gekend. Volgens verzoeker was hij feitelijk vanaf 2010 dermate ziek dat hij door zijn teamleider meerdere keren per week vroegtijdig naar huis werd gestuurd. Verweerder deed echter niets aan deze werkdruk. Verzoeker vindt dan ook dat, als al sprake is van het laten passeren van foute aangiften, dat geheel aan verweerder te wijten is.
Ook dit standpunt heeft verweerder bestreden. Niet alleen is er niet gebleken van een hoog ziekteverzuim op verzoekers afdeling, maar wat er ook zij van de werkomstandigheden, dat alles is geen excuus om mee te werken aan fraude.
De voorzieningenrechter onderschrijft hetgeen van de kant van verweerder hierover in het verweerschrift is opgemerkt.
Beslissing
- verklaart het verzoek onder registratienummer Awb 14/1538
- wijst alle overige verzoeken af.
mr. H.W. Wind als griffier.