Uitspraak
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
1.Het procesverloop
2.De feiten
'± 1980', '
1981', '
1984', '
1985', '
1995', '
± 1998'
, 'halverwege de jaren negentig', '2008'en
'de laatste jaren niet meer'.Door twee oud-collega's is voormelde vraag onbeantwoord gelaten.
Biologische effecten van asbest', waarin professor R. Zielhuis voor zover hier van belang - het volgende heeft geschreven:
Medische consequenties van contact met asbest', waarin dr. J. Stumphius - voor zover hier van belang - het volgende heeft geschreven:
Mesothelioma and Lung Cancer Among Motor Vehicle Mechanics: a Meta-analysis', waarin M. Goodman (en anderen) - voor zover hier van belang - het volgende heeft geschreven:
Macht en tegenmacht in de Nederlandse Asbestregulering', waarin de gemachtigde van [A], mr. R.F. Ruers - voor zover hier van belang - het volgende heeft geschreven:
3.Het geschil
4.De standpunten van partijen en de beoordeling daarvan
remvoering'). Verder hebben de drie getuigen tijdens het op 24 mei 2012 gehouden voorlopig getuigenverhoor alle verklaard dat zich aan weerszijden van de stalling een werkplaats bevond. Dit blijkt ook uit de door [A] in het geding gebrachte plattegrond van het bedrijfsgebouw. De getuigen hebben eveneens alle aangegeven dat bij het schoonspuiten van de remmen een stofwolk van enige meters (doorsnee) ontstond. Daarmee corresponderen de getuigenverklaringen eveneens op belangrijke onderdelen met de verklaring van [B] en de stellingen van [A]. Voor zover Arriva heeft willen aanvoeren dat de blootstelling van [B] aan asbest alleen kan hebben plaatsgevonden op de momenten dat daadwerkelijk aan de remvoeringen werd gewerkt, gaat de kantonrechter daaraan voorbij. Gesteld, noch gebleken is dat het asbest(stof) telkens tijdens of na die werkzaamheden werd afgezogen en/of opgeruimd. Tot slot constateert de kantonrechter dat Arriva in de conclusie van antwoord zelf (ook) heeft aangevoerd '
dat de kans bestaat dat [B] witte asbestdeeltjes heeft ingeademd als hij door de werkplaats liep' en dat '
Arriva echter niet voor 100% kan uitsluiten dat [B] witte asbestdeeltjes heeft binnengekregen tijdens zijn dienstverband met Arriva.' Op grond van het voorgaande is de kantonrechter van oordeel dat aangenomen dient te worden dat [B] in de uitoefening van zijn werkzaamheden één of meerdere asbestvezels heeft ingeademd. Nu vaststaat dat ook een geringe mate van blootstelling aan wit asbest de ziekte maligne mesothelioom kan veroorzaken en deze ziekte geen andere bekende oorzaak heeft dan blootstelling aan asbest is voornoemd oorzakelijk verband tussen de werkzaamheden en de schade in beginsel dan ook gegeven.
behoordete zijn van de specifieke gevaren van wit asbest. Volgens [A] luidt het antwoord op die vraag bevestigend, terwijl Arriva meent dat die vraag ontkennend moet worden beantwoord. Ter onderbouwing van hun stellingen op dit punt hebben partijen een groot aantal (wetenschappelijke) publicaties in het geding gebracht (zie ook onder 2.18). Verder hebben partijen de deskundigenberichten van prof. dr. ir. D.J.J. Heederik (epidemioloog) en dr. ir. R. Houba (arbeidshygiënist) die uitgebracht zijn in de bij het Gerechtshof Amsterdam (zaaknummer: 200.043.353/01) en het Gerechtshof 's-Hertogenbosch (zaaknummer: 200.042.868/01) aanhangige zaken veelvuldig aangehaald ter onderbouwing van hun stellingen en verweren. De kantonrechter ziet daarom aanleiding om voormelde rapportages - voor zover de inhoud daarvan niet door (één van) partijen is weersproken - (mede) als uitgangspunt te nemen bij de beantwoording van voormelde vraag.
behoordete zijn. De kantonrechter komt dan ook tot het oordeel dat Arriva geen verwijt treft dat zij geen specifieke maatregelen heeft getroffen die erop gericht waren de door wit asbest veroorzaakte ziekte maligne mesothelioom te voorkomen.