ECLI:NL:RBNNE:2014:1601

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
28 maart 2014
Publicatiedatum
28 maart 2014
Zaaknummer
18/730381-13 PROM
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Moord met voorbedachte raad door zware mishandeling met honkbalknuppel

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 28 maart 2014 uitspraak gedaan in een moordzaak waarbij de verdachte, geboren in 1976, schuldig werd bevonden aan de levensberoving van een man in Harlingen op 20 mei 2013. De verdachte heeft het slachtoffer herhaaldelijk met geschoeide voeten en een honkbalknuppel geslagen, zelfs terwijl het slachtoffer weerloos op de grond lag. De rechtbank oordeelde dat het geweld zodanig was geëscaleerd dat er sprake was van potentieel dodelijk geweld, en dat de verdachte zich hiervan bewust was. Ondanks meerdere momenten om zijn handelen te heroverwegen, heeft de verdachte er opzettelijk voor gekozen om zijn voorgenomen besluit om het slachtoffer om het leven te brengen, ten uitvoer te leggen. De rechtbank veroordeelde de verdachte tot een gevangenisstraf van 15 jaar en terbeschikkingstelling met dwangverpleging. De zaak werd behandeld in een meervoudige kamer, waarbij de verdachte werd bijgestaan door twee advocaten. De officier van justitie had een gevangenisstraf van 10 jaar geëist, maar de rechtbank oordeelde dat de ernst van het delict een zwaardere straf rechtvaardigde. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de eerdere veroordelingen van de verdachte voor geweldsdelicten en zijn psychische toestand, die bijdroegen aan de beslissing om de terbeschikkingstelling op te leggen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18/730381-13
vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 28 maart 2014 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] 1976 te[geboorteplaats],
wonende te [adres],
thans gedetineerd in PI Leeuwarden, Holstmeerweg 7 te Leeuwarden.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 27 augustus 2013, 20 november 2013, 12 februari 2014 en 5 en 17 maart 2014.
De verdachte is op 27 augustus 2013 en 5 maart 2014 verschenen, bijgestaan door mr. B.P.M. Canoy, advocaat te Leeuwarden en mr. G.J.P.M. Grijmans, advocaat te Bolsward.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting van 20 november 2013, 12 februari 2014, 5 maart 2014 en 17 maart 2014 vertegenwoordigd door mr. P.F. Hoekstra.

Tenlastelegging

Aan verdachte is, na nadere omschrijving van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 20 mei 2013 te Harlingen (in een woning gelegen aldaar aan
de[straat]) tezamen en in vereniging met een ander of
anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade, althans
opzettelijk, [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft/hebben
verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) met dat opzet en na kalm
beraad en rustig overleg, althans met dat opzet,
-die [slachtoffer] meermalen met kracht met gebalde vuisten tegen/in het gezicht
en/of op het hoofd en/of tegen andere lichaamsde(e)l(en) geslagen en/of
-die [slachtoffer] (terwijl hij op de grond lag) meermalen met kracht met
geschoeide voeten tegen het hoofd en/of op het hoofd en/of in het gezicht
en/of andere lichaamsde(e)l(en) geschopt/getrapt/gestampt en/of
-die [slachtoffer] meermalen met kracht met een honkbalknuppel en/of een of meer
andere (slag)voorwerpen op/tegen het hoofd en/of in het gezicht en/of tegen de
hals en/of tegen de rug en/of de buik en/of benen en/of armen en/of ribben
en/of heupen en/of tegen een of meer andere lichaamsde(e)l(en) geslagen,
ten gevolge van welk fors uitwendig geweld voornoemde [slachtoffer] is overleden.
In de tenlastelegging voorkomende schrijffouten of kennelijke misslagen worden verbeterd gelezen. De verdachte is hierdoor niet in zijn belangen geschaad.

Standpunt officier van justitie

De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd:
- veroordeling voor het impliciet primair ten laste gelegde, te weten medeplegen van moord;
- oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 10 jaren;
- oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege.
De officier van justitie heeft een veroordeling gevorderd voor het medeplegen van moord. Zij heeft hiertoe naar voren gebracht dat er voldoende bewijs is dat verdachte op 20 mei 2013 op meerdere momenten met kracht met zijn vuisten en met een honkbalknuppel het slachtoffer heeft geslagen en met geschoeide voet heeft geschopt, ook terwijl het slachtoffer op de grond lag. Gelet op de handelingen van verdachte en de manier waarop hij met name met de honkbalknuppel op het hoofd van het slachtoffer heeft geslagen, heeft verdachte opzet gehad op de dood van het slachtoffer. Verdachte heeft op meerdere momenten zwaar geweld gebruikt tegen het slachtoffer, waarbij hij bij voortduring de gelegenheid heeft gehad zich te beraden, hetgeen naar de mening van de officier van justitie maakt dat er sprake is geweest van voorbedachte raad. Uit de verklaringen van getuige [getuige 1], getuige[getuige 2] en de verklaring van verdachte volgt voorts dat de medeverdachte niet alleen aanwezig was bij de geweldshandelingen, maar ook met de honkbalknuppel heeft geslagen, waardoor er sprake is van medeplegen.

Standpunt verdediging

De raadslieden hebben vrijspraak bepleit van de ten laste gelegde moord. Naar de mening van de raadslieden moet ervan worden uitgegaan dat het fatale letsel is toegebracht bij de laatste gewelddadigheden. Het in deze laatste fase jegens het slachtoffer gepleegde geweld moet los worden gezien van het eerder die dag gepleegde geweld, aangezien eerdere ruzies reeds waren beëindigd. Nu niet bekend is wat de aanleiding is geweest van het in de eindfase gepleegde geweld en of er op dat moment voor verdachte gelegenheid was om na te denken, kan niet worden bewezen dat verdachte tijd en gelegenheid heeft gehad om zich te beraden op een besluit, zodat verdachte dient te worden vrijgesproken van de ten laste gelegde voorbedachte raad. Volgens de raadslieden kan wel bewezen worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan doodslag. De raadslieden zijn van mening dat er geen sprake is van medeplegen, omdat de medeverdachte niet betrokken was bij het in de finale fase gepleegde geweld.

Beoordeling van het bewijs

Vastgestelde feiten
De rechtbank neemt op grond van de hieronder nog nader te noemen bewijsmiddelen het volgende als vaststaand aan.
In de vroege middag van 20 mei 2013 hebben het latere slachtoffer [slachtoffer], verdachte en een derde persoon, [getuige 1], zich verzameld in de voortuin van de woning aan de [straat] in Harlingen, onder meer om te kijken naar de Elfstedentocht voor motoren.
Later in de middag, waarschijnlijk zo rond 16.00 uur, heeft de medeverdachte [medeverdachte] zich bij dit gezelschap gevoegd en is men naar de achtertuin verhuisd. In de achtertuin is vervolgens ruzie ontstaan tussen [slachtoffer] en verdachte, waarbij van de zijde van verdachte fysiek geweld is gebruikt.
Nadien is het gezelschap in de woonkamer gaan zitten. Hier is de ruzie weer opgelaaid, waarbij opnieuw door verdachte tegen [slachtoffer] fysiek geweld is gebruikt. Op enig moment is door [medeverdachte] een honkbalknuppel tevoorschijn gehaald. Verdachte heeft deze honkbalknuppel gebruikt om [slachtoffer] te slaan.
Rond 19.30 uur is [getuige 1] bij de woning opgehaald door zijn ex-vrouw, [naam 5]. Na het vertrek van [getuige 1] is verdachte doorgegaan met het plegen van ernstig fysiek geweld tegen [slachtoffer], waarbij naast slaan en schoppen wederom is geslagen met de honkbalknuppel.
Later op de avond, waarschijnlijk zo rond 21.30 of 22.00 uur, hebben verdachte en [medeverdachte] de woning verlaten. [slachtoffer] was op dat moment ernstig gewond. Verdachte en [medeverdachte] hebben vervolgens de algemene begraafplaats, een pinautomaat en [naam 2] in Harlingen bezocht. Na het bezoek aan het café zijn zij gezamenlijk naar de woning van [slachtoffer] aan de [straat] te Harlingen teruggekeerd. Op 21 mei 2013 om 00.42 uur heeft verdachte vanaf deze woning 112 gebeld en bij de alarmdienst gemeld dat hij [slachtoffer] dood in de woning had aangetroffen.
Causaal verband
Uit de nader te noemen bewijsmiddelen volgt dat het slachtoffer nog in leven was op het moment dat verdachte en de medeverdachte de woning verlieten. De rechtbank leidt uit de verklaringen van verdachte en medeverdachte [medeverdachte] af dat het slachtoffer op dat moment reeds ernstige verwondingen had opgelopen. Het slachtoffer bloedde uit zijn hoofd, praatte niet meer en snurkte. Hij was ernstig gewond aan zijn achterhoofd. Enige tijd voor hun vertrek uit de woning is het slachtoffer door verdachte een groot aantal malen met kracht met geschoeide voet tegen het hoofd en het lichaam geschopt en op dezelfde plaatsen met de vuisten en een honkbalknuppel geslagen. Blijkens uitlatingen gedaan in het café en tijdens het bezoek aan [getuige 1] ging verdachte er vanuit dat het slachtoffer reeds was overleden of spoedig zou komen te overlijden. Uit de bevindingen van de patholoog leidt de rechtbank voorts af dat de dood van het slachtoffer is te verklaren uit het geweld dat door verdachte onder meer met een honkbalknuppel is toegepast. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de dood van het slachtoffer redelijkerwijze kan worden toegerekend aan de door verdachte verrichte geweldshandelingen.
Opzet
Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg - in casu de dood - is aanwezig indien de verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans op het betreffende gevolg heeft aanvaard. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer gericht op een bepaald gevolg dat het - behoudens contra-indicaties - niet anders kan zijn dan dat verdachte de aanmerkelijke kans op het betreffende gevolg heeft aanvaard.
Zoals hiervoor reeds omschreven heeft verdachte het slachtoffer een groot aantal malen met kracht met geschoeide voet tegen het hoofd en het lichaam geschopt en op die plaatsen met de vuisten en een honkbalknuppel geslagen, ook terwijl het slachtoffer op meerdere momenten weerloos op de grond lag. Het is een feit van algemene bekendheid dat dergelijk geweld, in onderlinge samenhang beschouwd, een aanmerkelijk risico op de dood met zich brengt, helemaal als daarbij ook een vitaal lichaamsdeel als het hoofd wordt geraakt. De rechtbank is verder van oordeel dat de gedragingen van verdachte naar hun uiterlijke verschijningsvorm zo zeer gericht waren op het toebrengen van zeer ernstig letsel aan het slachtoffer dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte de aanmerkelijke kans dat zijn handelen een dodelijk gevolg zou hebben, bewust heeft aanvaard. Gelet hierop acht de rechtbank het voorwaardelijk opzet van verdachte op de dood van het slachtoffer wettig en overtuigend bewezen.
Voorbedachte raad
Uit jurisprudentie van de Hoge Raad (zie onder meer Hoge Raad, 28 februari 2012, ECLI:NL:HR:2012:BR2342, Hoge Raad, 15 oktober 2013, ECLI:NL:HR:2013:963) volgt dat voor een bewezenverklaring van voorbedachte raad moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval door de rechter, waarbij deze het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten. De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing dat met voorbedachte raad is gehandeld, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de omstandigheid dat de besluitvorming en uitvoering in plotselinge hevige drift plaatsvinden, dat slechts sprake is van een korte tijdspanne tussen besluit en uitvoering of dat de gelegenheid tot beraad eerst tijdens de uitvoering van het besluit ontstaat. Zo kunnen bepaalde omstandigheden (of een samenstel daarvan) de rechter uiteindelijk tot het oordeel brengen dat de verdachte in het gegeven geval niet met voorbedachte raad heeft gehandeld.
In zijn arrest van 5 november 2013 (ECLI:NL:HR:2013:11120) heeft de Hoge Raad daarbij nog overwogen dat ingeval vast komt te staan dat de verdachte de gelegenheid heeft gehad om na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven, het redelijk is om aan te nemen dat de verdachte van die gelegenheid gebruik heeft gemaakt en dus daadwerkelijk heeft nagedacht over de betekenis en gevolgen van zijn voornemen.
In de onderhavige zaak is het volgende van belang.
Uit de hierna te noemen bewijsmiddelen volgt dat er vanaf de namiddag van 20 mei 2013 sprake is geweest van een agressieve houding van verdachte jegens het slachtoffer, die zich op een aantal momenten heeft geuit in uitbarstingen van heftig geweld. In ieder geval vanaf het moment dat verdachte bij zijn aanvallen op het slachtoffer gebruik is gaan maken van de honkbalknuppel, hetgeen blijkens de bewijsmiddelen ergens voor 19.30 uur, in ieder geval voor het vertrek van [getuige 1], moet zijn geweest, is het geweld qua intensiteit en door het inzetten van een slagwapen zodanig geëscaleerd, dat vanaf dat moment gesproken kan worden van potentieel dodelijk geweld. Zoals de rechtbank hiervoor al heeft overwogen, moet verdachte zich dat hebben gerealiseerd. Zo al moet worden aangenomen dat de eerste slagen met de honkbalknuppel zijn voortgekomen uit een plotselinge opwelling of hevige gemoedsbeweging, geldt dat voor het geweld dat de rest van de avond, na het vertrek van [getuige 1], is gepleegd in ieder geval niet. Uit de bewijsmiddelen blijkt immers dat het geweld enige tijd gestopt is op en na het moment dat [getuige 1] de woning verliet. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte in de tussenliggende tijd voldoende gelegenheid gehad om te kalmeren, hetgeen ook blijkt uit de rustige wijze waarop men bij het vertrek van [getuige 1] afscheid van elkaar heeft genomen, zodat het redelijk is om aan te nemen dat hij gebruik heeft gemaakt van deze gelegenheid om zich rekenschap te geven van de betekenis en gevolgen van zijn handelen als hij het eerder gepleegde geweld op dezelfde wijze zou voortzetten. Nu verdachte toch op enig moment na het vertrek van [getuige 1] de knuppel weer ter hand heeft genomen en hij opnieuw begonnen is het slachtoffer daarmee zwaar te mishandelen, zonder dat deze daar enige (nieuwe) aanleiding toe had gegeven, kan de rechtbank daaruit moeilijk anders concluderen dan dat verdachte zich op dat moment heeft voorgenomen om het slachtoffer om het leven te brengen of althans zo ernstig te gaan mishandelen dat de aanmerkelijke kans op diens dood door hem op de koop werd toegenomen.
De rechtbank wijst er bovendien op dat er ook later op de avond nog gelegenheden zijn geweest voor verdachte om zich te bezinnen op zijn gedrag. Zo heeft medeverdachte [medeverdachte] bij de rechter-commissaris verklaard dat zij op enig moment haar hondje is gaan uitlaten en dat toen zij terugkwam het slachtoffer bloedend op de grond van de hal lag. Verdachte was op dat moment niet meer bezig het slachtoffer te mishandelen. Hoewel hij, zeker gezien de staat waarin het slachtoffer verkeerde, zich opnieuw had kunnen en moeten bezinnen over zijn handelen, heeft hij er even daarna toch weer voor gekozen om zijn eerdere gewelddadigheden voort te zetten, zelfs nog in hevigere mate dan voordien.
Uit het voorgaande volgt dat zich hier, anders dan de verdediging heeft betoogd, niet de situatie heeft voorgedaan waarbij verdachte pas kort voor of tijdens de uitvoering van de laatste door hem gepleegde gewelddadigheden tot het besef kan zijn gekomen dat zijn handelen de dood van het slachtoffer tot gevolg zou kunnen hebben. Integendeel, dat besef moet er bij verdachte al in een vroeg stadium, in ieder geval vanaf het vertrek van [getuige 1], zijn geweest. Ondanks meerdere gelegenheden om zich rustig over zijn handelen te beraden, heeft verdachte er kennelijk welbewust voor gekozen om zijn voorgenomen besluit om het slachtoffer om het leven te brengen dan wel om hem zodanig zwaar te mishandelen dat de kans op diens dood aanmerkelijk was, ten uitvoer te leggen.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat er bij verdachte sprake was van voorbedachte raad.
Medeplegen
Verdachte heeft tegenover de politie en de rechter-commissaris verklaard dat de medeverdachte [medeverdachte] mede betrokken is geweest bij het tegen het slachtoffer gepleegde geweld, doordat ook zij met de honkbalknuppel heeft geslagen en hem daarnaast nog een aantal keren in en op het gezicht heeft getrapt. De medeverdachte heeft zowel tegenover de politie als bij de rechter-commissaris consequent ontkend dat zij enige vorm van geweld tegen het slachtoffer heeft gebruikt.
De rechtbank stelt voorop dat er geen objectief technisch bewijs voorhanden is, waaruit onomstotelijk kan worden vastgesteld dat de medeverdachte geweldshandelingen heeft verricht. Een bewezenverklaring van actieve geweldshandelingen van de medeverdachte zou derhalve enkel op verklaringen gebaseerd kunnen worden. Anders dan de officier van justitie zal de rechtbank echter niet uitgaan van de verklaringen van verdachte en van de getuige [getuige 1] voor zover daarin verklaard wordt over een actief aandeel van de medeverdachte. De rechtbank overweegt dat [getuige 1] in de diverse door hem afgelegde verklaringen steeds wisselend heeft verklaard over de door de medeverdachte in de richting van het slachtoffer gepleegde geweldshandelingen. Uit de verklaringen van [getuige 1] en van getuige[getuige 2] volgt bovendien dat [getuige 1] het tijdsverloop dat tussen de verhoren heeft plaatsgevonden, heeft benut om de gebeurtenissen met anderen te bespreken. De rechtbank acht het derhalve geenszins uitgesloten dat [getuige 1] hierdoor op enigerlei wijze is beïnvloed. Ook de verklaringen van verdachte over het aandeel van de medeverdachte [medeverdachte] zal de rechtbank niet voor het bewijs bezigen. De rechtbank overweegt dat zijn verklaringen op dit punt diametraal tegenover de verklaringen van de medeverdachte staan, die volhardt in haar ontkenning actief geweld te hebben gebruikt. Het valt bovendien niet uit te sluiten dat verdachte een motief heeft gehad om onterecht belastend over de medeverdachte te verklaren, bijvoorbeeld vanuit een (al dan niet reële) veronderstelling dat een gedeelde verantwoordelijkheid voor de dood van het slachtoffer uit moreel of strafrechtelijk oogpunt voor hem van betekenis zou kunnen zijn. Ten aanzien van de verklaringen van getuige[getuige 2] merkt de rechtbank op dat deze getuige enkel een persoon in de hal heeft waargenomen, maar niet heeft waargenomen dat door deze persoon geweld is gebruikt, zodat op basis hiervan geen actieve geweldsbijdrage van de medeverdachte kan worden vastgesteld. Het voorgaande betekent dat niet met voldoende zekerheid kan worden vastgesteld dat de medeverdachte op enig moment actief geweld heeft gepleegd tegen het slachtoffer.
De vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is of er ondanks de afwezigheid van actieve geweldshandelingen aan de zijde van de medeverdachte sprake is van medeplegen tussen verdachte en de medeverdachte.
Medeplegen vereist een bewuste en nauwe samenwerking. Daartoe is niet vereist dat alle plegers uitvoeringshandelingen hebben verricht. Er moet echter wel sprake zijn van een nauwe, intensieve samenwerking. De rechtbank is van oordeel dat nu de medeverdachte geen uitvoeringshandelingen heeft verricht en verder niet is gebleken dat zij voorafgaand of tijdens de gebeurtenissen een doorslaggevende rol heeft gehad, in de onderhavige omstandigheden niet kan worden bewezen dat de medeverdachte zo nauw en bewust met verdachte heeft samengewerkt dat de medeverdachte als medepleger kan worden aangemerkt. Derhalve acht de rechtbank het ten laste gelegde medeplegen niet wettig en overtuigend bewezen.
Bewijsmiddelen
De rechtbank past de hierna te noemen bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder weergegeven.
1.
De door verdachte op de terechtzitting van 5 maart 2014 afgelegde verklaring, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Ik was op 20 mei 2013 met [slachtoffer] en [getuige 1] aanwezig in en om de woning van [slachtoffer], gelegen aan de [straat] te Harlingen. Om ongeveer 16.00 uur kwam [medeverdachte] er ook bij. Wij dronken bier en ik heb die dag cocaïne genomen. Eerst zaten wij in de voortuin en op een gegeven moment gingen we naar de achtertuin. Daar ontstond een ruzie tussen mij en [slachtoffer]. Ik heb hem met mijn vuist in zijn gezicht geslagen, waarna hij omviel. Om [slachtoffer] te laten schrikken, heb ik kort een breekijzer in mijn handen gehad. [slachtoffer] is vervolgens zijn woning ingegaan. [medeverdachte] en [getuige 1] haalden bier bij de supermarkt. Hierna bevond ik mij met [slachtoffer], [medeverdachte] en [getuige 1] in de woning. Er ontstond weer ruzie met [slachtoffer]. [medeverdachte] kwam met een honkbalknuppel in haar hand aangelopen. Ik heb de knuppel in mijn handen gehad en heb [slachtoffer] hiermee geslagen. Ik heb hem ook geschopt. Het werd zwart voor mijn ogen. Ik was kwaad. Ik heb [slachtoffer] ook met de knuppel tegen zijn hoofd geslagen. [getuige 1] verliet op een bepaald moment de woning. Hierna ging het echt verkeerd. Wij - ik, [medeverdachte] en [slachtoffer] - stonden in de hal en [slachtoffer] werd meerdere keren met de knuppel en de vuist op zijn lichaam - van zijn knieën tot zijn nek - geslagen. [slachtoffer] lag op de grond. Ik heb hem tegen zijn hoofd geschopt. Ik heb hem op zijn buik en zijn zij geslagen. [slachtoffer] heeft bijna niet meer gelopen nadat [getuige 1] was vertrokken. Het is nog wel enige tijd rustig geweest, voordat het geweld verderging. [slachtoffer] lag toen al naast de bank op de grond in de woonkamer. Hij kon niet overeind komen, maar was wel bij bewustzijn. Ik heb de knuppel weer gepakt, werd ontzettend kwaad en heb toen weer geslagen. Toen [medeverdachte] en ik de woning verlieten, lag [slachtoffer] in de woonkamer te snurken. Hij leefde nog, maar zat wel onder het bloed. Hij verkeerde niet in goede gezondheid toen [medeverdachte] en ik vertrokken. Wij zijn in het autootje van [medeverdachte] naar de begraafplaats gegaan en hebben de honkbalknuppel bij het graf van de overleden vriendin van [medeverdachte] achtergelaten. We hebben ook geld gepind en zijn naar [naam 2] gegaan. Ik ben nog naar [getuige 1] geweest om hem op te halen. Ik heb gezegd: "Volgens mij is hij dood." Ik ben na het bezoek aan het café met [medeverdachte] naar de woning van [slachtoffer] teruggekeerd. Op 21 mei 2013 om 00.42 uur heb ik 112 gebeld en gemeld dat er een dood persoon in de woning lag. Ik weet dat ik van de combinatie drank en drugs agressief kan worden.
2.
De inhoud van een zaaksdossier, OPS-dossiernummer PL02R1 2013053170, gesloten op 7 augustus 2013, bestaande uit diverse processen-verbaal waaronder:
2.1.
een ambtsedig proces-verbaal, nummer 2013053170, d.d. 23 mei 2013 opgemaakt in wettelijke vorm door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar, bevattende een proces-verbaal aantreffen honkbalknuppel, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van de verbalisant (p. 197 e.v.):
Op woensdag 22 mei 2013 heb ik onderzoek gedaan op de algemene begraafplaats aan de Begraafplaatslaan te Harlingen. Verdachte [medeverdachte] had in het verhoor aangegeven dat de honkbalknuppel verborgen lag in de heg achter het graf van haar vriendin [naam 3]. Dit graf was op genoemde begraafplaats. Ik vond een blauwkleurige honkbalknuppel in de heg achter het graf van [naam 3].
2.2.
een ambtsedig proces-verbaal, nummer 2013053170, d.d. 21 mei 2013 opgemaakt in wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van getuige [getuige 1] (p. 260 e.v.):
Ik kwam bij het huis van [slachtoffer] gistermiddag, 20 mei 2013, omstreeks 12.00 uur. Ik trof in de voortuin van het huis van [slachtoffer]: [medeverdachte], [verdachte] en [slachtoffer]. Door die straat kwam op dat moment een Elfstedentocht voor motoren. Om vijf uur die middag kregen [verdachte],[medeverdachte] en [slachtoffer] woorden met elkaar. Die ruzie liep steeds verder op, het ging om een ruzie tussen [verdachte] en [slachtoffer].[medeverdachte] bemoeide zich er ook mee. Die ruzie ging steeds verder door en ik zag dat er klappen vielen. Ik zag dat [verdachte] [slachtoffer] sloeg met zijn vuisten, in zijn gezicht en op zijn lichaam. [verdachte] sloeg [slachtoffer] tien tot twaalf keer ongeveer. Ik zag dat [slachtoffer] kennelijk door die klappen bebloed raakte in zijn gezicht, daarmee bedoel ik zijn voorhoofd, daar kwam bloed uit zag ik. [slachtoffer] duwde [verdachte] een paar keer weg met beide handen tegen de borst van [verdachte], verder gebruikte hij geen geweld. Dit gebeurde allemaal in de voorkamer van de woning van [slachtoffer]. Door de klappen van [verdachte] viel [slachtoffer] in de kamer, zag ik. Hij viel voorover op de grond. Terwijl [slachtoffer] op de grond lag, zag ik dat [verdachte] hem schopte, tegen zijn rug en zijn benen. Dat ging om vier of vijf hele harde schoppen, [verdachte] droeg schoenen. Ik zag dat [slachtoffer] op dat moment één schop tegen zijn achterhoofd kreeg van [verdachte], behoorlijk hard. [slachtoffer] en [verdachte] zijn toen weer gaan zitten. Na twee minuten begonnen [slachtoffer] en [verdachte] weer te bekvechten,[medeverdachte] bemoeide zich er ook weer mee. Binnen vijf minuten werd er weer door [slachtoffer] en [verdachte] over en weer geslagen, ook in de woonkamer. [verdachte] deelde nu ook weer vuistslagen uit, tegen het hoofd en het lichaam van [slachtoffer]. [verdachte] sloeg met zijn beide vuisten, net als de eerste keer dat hij [slachtoffer] sloeg. Volgens mij sloeg [verdachte] [slachtoffer] zo hard mogelijk, ik denk weer tien tot twaalf keer. Ik zag dat [slachtoffer] door die klappen ook uit zijn neus ging bloeden en uit zijn lip. [slachtoffer] verweerde zich door [verdachte] van zich af te duwen, verder deed hij niet zoveel. Tijdens die tweede vechtpartij kwam[medeverdachte] met een honkbalknuppel aan. Die knuppel is ongeveer een meter lang. Ik zag toen dat zij die knuppel vasthad. Zij zei: "[slachtoffer], ophouden anders sla ik met die knuppel." Zij zette die knuppel op de bank waar zij op had gezeten. Binnen vijf minuten daarna zag ik dat [verdachte] die knuppel oppakte. Ik zag dat [verdachte] die knuppel in zijn beide handen pakte en er een zwaaiende beweging mee maakte, dreigend in de richting van [slachtoffer]. Ik kon hem toen die knuppel afpakken en ik legde die knuppel op de bank. Na een paar seconden zag ik dat [verdachte] die knuppel opnieuw pakte, met beide handen. Ik zag dat [slachtoffer] weg probeerde te komen, maar hij viel op de grond. Hij lag op zijn rechterzij. Op dat moment zag ik dat [verdachte] hem met die honkbalknuppel sloeg. Ik zag dat [verdachte] die honkbalknuppel afwisselend met beide handen of met een van zijn handen vasthad en [slachtoffer] heel vaak sloeg met die knuppel, in het wilde weg. Die klappen waren heel hard, uit volle macht gegeven. Die klappen waren meer tegen[slachtoffer] lichaam, de rug en de benen. [slachtoffer] ging in een foetushouding liggen, met opgetrokken knieën en zijn armen over zijn hoofd. Toen hield [verdachte] op met slaan. Ik heb mijn vrouw gebeld, zij kwam mij later ophalen. Ik stond op, pakte mijn shag en deed mijn jas aan. Ik hoorde dat [slachtoffer] nog “hoi [getuige 1]” tegen mij zei en [verdachte] gaf me nog een hand. Ik ben naar buiten gegaan en in de auto gestapt, wij zijn toen weggereden. Ik dacht: "Ik moet hier weg." Ik denk dat ik bij [slachtoffer] omstreeks 19.30 uur vertrokken ben. Later die avond kwam [verdachte] alleen mijn woning binnen. Ik hoorde dat hij tegen mij zei: "Volgens mij heb ik hem doodgeslagen." Ik ging ervan uit dat hij [slachtoffer] bedoelde. [verdachte] vertelde mij dat hij met[medeverdachte] in [naam 2] had gezeten en dat[medeverdachte] daar op dat moment nog steeds zat.
U vraagt mij hoe ik genoemd word. Ik kan u vertellen dat iedereen mij meestal [getuige 1] of [getuige 1] noemt.
2.3.
een ambtsedig proces-verbaal, nummer 02CL113016, d.d. 21 mei 2013 opgemaakt in wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van getuige [getuige 3] (p. 299 e.v.):
Ik sta af en toe achter de bar in het [naam 2], afgekort en plaatselijk bekend als [naam 2], te Harlingen. Omstreeks 23.15/23.30 verliet mijn baas het café. Ik zag de mij bekende [verdachte] aan komen lopen. De mij bekende[medeverdachte], kwam gelijk met hem naar binnen. [verdachte] liep daarna weer weg. Hij verliet het café weer en liet[medeverdachte] binnen zitten.[medeverdachte] sloeg hard met haar hand op de bar en zei: "Ik heb het niet gedaan. Ik heb het niet gedaan." Na ongeveer 20 minuten kwam [verdachte] weer binnen. Op een gegeven moment zei [verdachte] tegen mij: "Heb je wel eens een horrorfilm gezien? Wij hebben wel een horrorfilm gezien. Wij hebben iemand van kant gemaakt." Hij zei toen tegen mij: "[slachtoffer]." [verdachte] en[medeverdachte] verlieten samen het café.
2.4.
een ambtsedig proces-verbaal, nummer 02CL113016/2013053170, d.d. 23 mei 2013 opgemaakt in wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van medeverdachte[medeverdachte] (p. 459 e.v.):
Ik ben even weggeweest. Ik kom terug en dan zie ik [slachtoffer] in het bloed in de hal liggen. [slachtoffer] lag met zijn hoofd achterover in een plas bloed. [slachtoffer] lag in de hal te snurken. Ik zei hem dat hij moest opstaan. [slachtoffer] stond zelf op en liep naar de woonkamer. Onderwijl kreeg hij van [verdachte] weer klappen op de kop. Ik zag dat hij viel in de woonkamer en dan zie ik dat [slachtoffer] twee striemen op zijn buik/zijde heeft. Ik zag ook dat [verdachte] hem daar sloeg. Hij zei "au, au". Ik heb alleen toegekeken. Ik heb niets gedaan en ben zelf weggelopen. Ik zag dat [slachtoffer] zijn achterhoofd in puin lag. Dit zag ik toen hij van de hal naar de woonkamer liep.
2.5.
een ambtsedig proces-verbaal, nummer 02CL113016, d.d. 22 mei 2013 opgemaakt in wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van verdachte (p. 487 e.v.):
We zaten afgelopen maandag met zijn drieën buiten, toen kwam[medeverdachte] rond 16.00 uur a
16.3
uur erbij. Op een gegeven moment gaan we naar binnen. [getuige 1] ging op een gegeven
moment weg. Toen zaten we daar met zijn drieën. [naam 4] lag op bed. [slachtoffer] zat ons te
kleineren. Zo stapt [slachtoffer] van de bank en ik ook en zo gaf ik hem een stuiter met mijn vuist.[medeverdachte] kwam terug met een honkbalknuppel. Ik pakte die knuppel van haar af en ik sloeg [slachtoffer] met die knuppel, Een paar keer. Ik heb hem toen nog geschopt in de zij, op zijn gezicht. We hebben die knuppel achtergelaten bij het graf van die vriendin die daar ligt. Die knuppel was van haar. Daarna zijn we naar het café gegaan.
[naam 5], de ex-vrouw van [getuige 1], haalde [getuige 1] op. Toen begon [slachtoffer] tegen ons. Ik ging toen uit mijn plaat. Ik sloeg hem met mijn rechtervuist op zijn gezicht. Hij stond toen volgens mij tussen de bank en de muur. Hij klapte toen door de benen en viel als een plank op de grond. Ik heb hem toen een paar trappen gegeven tegen zijn linkerzij. Hij lag toen plat op zijn rug. Ik gaf hem ook trappen tegen zijn hoofd.[medeverdachte] kwam met een honkbalknuppel. Ik pakte haar die knuppel af en toen heb ik hem zelf geslagen met die knuppel. Ik heb hem geslagen op de buik, bij die striemen en tegen zijn gezicht. In het begin was [slachtoffer] bij kennis. Hij ademde nog. Toen wij weggingen, was hij ook nog aan het ademen. [slachtoffer] kon niet meer praten, maar hij ademde wel. Hij verweerde zich niet. Hij bewoog niet. We gingen in[medeverdachte]'s auto naar het kerkhof.[medeverdachte] zei dat die knuppel van [naam 3] was geweest. We zijn naar [naam 2] geweest. We hadden afgesproken met [getuige 1], maar die was er nog niet.[medeverdachte] bleef in het café, ik ben naar [getuige 1] gelopen, want die woont daar vlak bij. Ik zei toen tegen [getuige 1]: "We hebben een dik probleem, want ik denk dat meneer [slachtoffer] waarschijnlijk dood is." Ik dacht dat omdat [slachtoffer] al moeilijk ademde toen[medeverdachte] en ik weggingen. Toen zijn we naar [naam 2] gelopen. We - ik en[medeverdachte] - gingen terug naar de [straat], naar het huis van [slachtoffer]. Toen we terugkwamen van NAP was hij al dood. [slachtoffer] zag er niet uit toen[medeverdachte] en ik weggingen uit de woning.
3.
De inhoud van een zaaksdossier, dossiernummer BVH-02-2013053170, gesloten op 29 september 2013, bestaande uit diverse processen-verbaal van forensisch onderzoek en deskundigenrapportages waaronder:
3.1.
een ambtsedig proces-verbaal, nummer 2013053170, d.d. 30 september 2013 opgemaakt in wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren, bevattende een proces-verbaal onderzoek [straat] Harlingen, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van de verbalisanten:
Op dinsdag 21 mei 2013 hebben wij verbalisanten[verbalisant 1] en [verbalisant 2] beiden brigadier van politie Noord Nederland, werkzaam bij de Forensische Opsporing, een onderzoek ingesteld naar aanleiding van een moord/doodslag van een man, waarvan door de politie Eenheid Noord Nederland proces-verbaal is opgemaakt.
Gelet op het aangetroffen sporenbeeld en de sporen op en aan het slachtoffer verklaren wij verbalisanten:
Het merendeel van de aangetroffen bloedspatpatronen, zoals op de keukenkastjes, in de hal en de woonkamer, op de banken en de wand achter het slachtoffer, gaven ons de indicatie dat deze waren ontstaan terwijl het slachtoffer zich laag bij de grond bevond.
3.2.
Een deskundigenrapport pathologie onderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet natuurlijke dood, afkomstig van het Nederlands Forensisch Instituut van het Ministerie van Justitie, zaaknummer 2013.05.21.082, d.d. 5 september 2013 opgemaakt door arts en patholoog [deskundige], voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring:
Naam [slachtoffer]
Geboortedatum[geboortedatum] 1979
Geboorteplaats [geboorteplaats]
De overledene is dood aangetroffen te [straat], Harlingen, in
de nacht van 20 op 21 mei 2013 omstreeks 24.00 uur. Het lichaam werd mij aangewezen en daarna overhandigd door [verbalisant 3] van de regiopolitie Noord-Nederland en is na gedane schouwing aan deze teruggegeven.
Bij de sectie op het lichaam van [slachtoffer], geboren op 07 april 1979, is het
navolgende gebleken:
Voorafgaand aan de sectie werd in het UMCG te Groningen radiologisch onderzoek verricht, bij voorlopige evaluatie hiervan en bij revisie door [naam 6], radioloog in het Groene Hart Ziekenhuis te Gouda werden meerdere afwijkingen (met name botbreuken) aangetroffen.
Bij sectie werd het lichaam van een man waargenomen met tekenen van fors bloedverlies, zijnde verbloeding. Verbloeding kan het overlijden zondermeer verklaren.
Er waren talrijke letsels, bij leven opgelopen door meermalen heftige inwerking van uitwendig mechanisch stomp botsend, samendrukkend en deels schavend en krassend geweld.
- Deels hadden deze letsels een aspecifiek voorkomen, zoals door geslagen worden,
getrapt worden, vallen, zich stoten, etc.
- Deels toonden deze letsels een specifiek patroon (met onder meer zogenaamde ‘tramline tracks’), zoals passend bij geslagen worden met een lang, relatief smal, relatief hard en mogelijk iets soepel, stevig voorwerp, met een breedte van grootteorde circa 1-1,5 cm en met aan het uiteinde een ronde verbreding, waarvan het contactoppervlak (met de huid) een grootteorde had van circa 2 cm diameter.
- Deels toonden deze letsels een aspecifiek patroon, zoals kan passen bij stevig beetnemen (aan de armen).
Ten gevolge van dit geweld waren er talrijke breuken, was er kneuzing van de hersenen met aspecifieke begeleidende hersenzwelling en was er bloeduitstorting onder de hersenvliezen. Bij neuropathologisch onderzoek toonden alle letsels aanwezig aan de hersenen en hersenvliezen een aspect van recent voor het overlijden ontstaan. Er waren geen letsels met
aanwijzingen voor een ouderdom van circa drie dagen.
Aan de hals waren uitwendig gering letsels, doch inwendig waren breuken van het
tongbeen en het strottenhoofd, ontstaan bij leven door inwerking van uitwendig mechanisch stomp botsend en/of samendrukkend (al dan niet ook omsnoerend) geweld aan de hals, zoals door geslagen worden, getrapt worden, gewurgd worden, etc.
Door de breuken en letsels aan het gelaat (en met name de kaken) was er bloed aanwezig in de luchtwegen met in de longen gering het aspect als van inademen van bloed.
De bevinding van stipvormige bloeduitstortingen verspreid doorheen het lichaam kan passen bij een periode van verstikking (zoals door bijvoorbeeld samendrukkend geweld aan de hals). Mogelijk heeft verstikking bijgedragen aan het intreden van de dood.
Bij toxicologisch onderzoek werd ethanol (alcohol) aangetroffen, in een dusdanige concentraties dat de toxicoloog kon concluderen dat het bewustzijn ten tijde van overlijden door alcohol zal zijn beïnvloed (doch dat de mate van beïnvloeding en dus ook de precieze effecten afhankelijk zijn van de mate van gewenning aan alcohol). De aangetroffen concentratie alcohol kan op zich het overlijden niet verklaren, wel kan het mogelijk een bijdrage hebben geleverd aan het (proces van) overlijden.
Er waren tekenen van aderverkalking van de kransslagaders. Alhoewel er bij sectie geen aanwijzingen waren voor een recent hartinfarct, kunnen deze ziekelijke veranderingen bijgedragen hebben aan (met name de snelheid van) het proces van overlijden.
Er was matige vervetting van de lever, zoals onder meer kan ontstaan na langdurig en fors alcoholgebruik. Dit heeft geen directe rol gespeeld ten aanzien van het intreden van de dood.
Conclusie
Bij sectie op het lichaam van [slachtoffer], geboren op[geboortedatum] 1979, wordt het intreden van de dood zondermeer verklaard door verbloeding ten gevolge van talrijke letsels, bij leven opgelopen door meermalen heftige inwerking van uitwendig mechanisch stomp botsend, samendrukkend en deels schavend en krassend geweld. Mogelijk heeft verstikking bijgedragen aan het intreden van de dood.
Beantwoording aanvullende vragen
Welk letsel op het lichaam van het slachtoffer kan worden toegeschreven door het gebruik van deze honkbalknuppel?
- De letsels, bij sectie beschreven onder letsel A, C, H, J, O, P, Q, S en V, hadden deels een specifiek patroon, met een breedte van grootteorde circa 1-1,5 cm en met aan het uiteinde een ronde verbreding, waarvan het contactoppervlak (met de huid) een grootteorde had van circa 2 cm diameter. Deze letsels kunnen derhalve goed zijn opgelopen ten gevolge van slaan met de "honkbalknuppel".
Letsels:
A: In het gebied van het linkeroor, de slaap links en de wang links, reikend tot onder de kaakrand links was roze huidverkleuring over circa 16 x 12,5 cm. Aan de wang waren in dit gebied deels bruine tot rode oppervlakkige huidbeschadigingen, onregelmatig van aspect, van circa 0,3 x 0,2 cm tot circa 3 x 5 cm.
In deze huidbeschadigingen en bloeduitstorting werd een mogelijk patroon herkend van evenwijdige lijnen met een reguliere tussenafstand van circa 1 cm en deels kruisende lijnen. Aan één uiteinde van een paar evenwijdige lijnen was een cirkelvormig patroon van circa 2 x 2 cm met bij sectie hierin het aspect als van een kruis.
C: aan het voorhoofd links, centraal en rechts waren vier ruwrandige en wat stervormige huiddefecten van circa 2 x 0,3 cm tot circa 7 x 3 cm, met bloeduitstorting en weefselbruggen, en waren negen rode tot bruine en deels ingedroogde oppervlakkige huidbeschadigingen met een wat onregelmatige vorm, van circa 0,2 x 0,2 cm tot circa 1 x 1,3 cm. Hierrond was enige
huidverkleuring door aansluitend bloeduitstorting.
Een centraal gelegen huiddefect, zoals hierboven beschreven toonde mogelijk een patroon, waarbij een losgelegen huidflap ongeveer een cirkel met diameter van 2 cm vormde, verder twee punten met een wat afgerond aspect, eventueel passend bij cirkels met diameters van circa 1,5 cm en circa 1 cm.
Rechts aan het voorhoofd werd in de oppervlakkige huidbeschadiging een patroon herkend van evenwijdige lijnen met een reguliere tussenafstand variërend van circa 0,8 cm tot circa 1,6 cm tussenafstand.
H: aan de kin en aan de kaak rechts waren circa drieëntwintig rode tot bruine en ingedroogde oppervlakkige huidbeschadigingen, deels onregelmatig en deels streepvormig, van circa 0,1 x 0,1 cm tot circa 4 cm lengte. Hierin was deels een mogelijk patroon met evenwijdige lengte en reguliere tussenafstand van circa 0,6 cm.
Rechts aan de kin was een ruwrandig huiddefect met bloeduitstorting en weefselbruggen van circa 3,9 x 0,5 cm.
Aan de kaak rechts was huidverkleuring door onderhuidse bloeduitstorting over circa 13 x 3 cm, waarin een mogelijk patroon met een deels langwerpig aspect met evenwijdige verkleuringen en bleke uitsparing van circa 1 cm breedte. Verder een eventueel patroon onder het rechteroor, ter plaatse van huidverkleuring door bloeduitstorting, wat donkerder paars van aspect over een cirkelvorm van circa 2 cm diameter met hierin mogelijk een kruisvorm.
J: aan de buitenzijde van de linkerbovenarm, de bovenzijde van de linkerschouder, de elleboogspunt links, de buitenzijde en duimzijde van de linkeronderarm en de strekzijde van de linkerhand en vingers, over een gebied van circa 85 x 20 cm was roze, rode en paarse huidverkleuring, waren circa tweeëntwintig oppervlakkige huidbeschadigingen (waarvan zes met een niet ingedroogd, roze en postmortaal aspect).
Aan de vingers waren vier streepvormige oppervlakkige huidbeschadigingen, welke een niet geheel evenwijdig aspect toonden, met een wisselende tussenafstand.
De huidverkleuringen toonden deels wat cirkelvormige aspecten, met wisselende diameter, focaal was aan de bovenarm een eventueel patroon met twee kruisende lijnen van huidverkleuring zichtbaar (circa 4 x 0,7 cm en circa 3,5 x 0,5 cm).
O: aan de binnenzijde van de rechterbovenarm was een deels blauwe en deels rode huidverkleuring, wat rond van vorm met centraal bleke uitsparing van circa 9 x 5 cm.
P: aan de flank links en rechts en aan voorzijde van de borst waren twintig roze tot wat grijze huidverkleuringen van circa 1 x 0,7 cm tot circa 15 x 5,5 cm. Deze toonden viermaal een mogelijk patroon met tramlijnaspect danwel uitsparingen met een reguliere tussenafstand danwel breedte van circa 1 tot circa 1,5 cm breedte.
Q: aan de buik, de schaamheuvel en aan linker- en rechterheup waren circa zesentwintig roze tot rode huidverkleuringen en elf rode tot donkere oppervlakkige huidbeschadigingen. Hierin waren mogelijk patronen met deels evenwijdig verlopende lijnen en uitsparingen, met een reguliere breedte van circa 1 tot circa 1,5 cm. Afmetingen letsel tot circa 16 x 7 cm.
Aan de linkerheup was een cirkelvorm herkenbaar van circa 2 cm diameter. Links werd eveneens, aan het uiteinde van een uitsparing in huidverkleuring, een vage cirkelvorm gezien.
S: aan de rug en aan de achterzijde van de beide flanken waren acht rode huidverkleuringen, deels met een wat gestipt aspect, tot circa 24 x 2 cm, wat langgerekt van vorm en aan één zijde mogelijk iets breder dan aan het andere uiteinde.
Er waren zes gebieden met rode, paarse tot bruine huidverkleuring, met deels een ovale vorm, afmetingen tot circa 10 x 2 cm. Er werd een mogelijk patroon herkend met gedeeltelijk bleke uitsparing en een reguliere tussenafstand van circa 1,2 cm.
Aan de achterzijde van linkerheup en linkerbil was over een gebied van circa 9 x 11 cm roze tot bruine huidverkleuring en onregelmatige oppervlakkige huidbeschadiging.
V: aan de behaarde hoofd, meet aan de top van de kruin, was een stervormig deels ruwrandig huiddefect met bloeduitstorting en weefselbruggen van circa 8 x 3 cm. Naast het centrum van het huiddefect was een wat ronde oppervlakkige huidbeschadiging van circa 2 cm diameter.
4.
een proces-verbaal van verhoor ten overstaan van de rechter-commissaris, RC-nr. 13/2597, d.d. 16 oktober 2013, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van medeverdachte[medeverdachte]
De bewuste dag kwam ik om ongeveer 16.00 uur weer thuis. Ik zag in de voortuin zitten [slachtoffer], [verdachte] en [getuige 1]. We gingen in de achtertuin zitten. [verdachte] begint op [slachtoffer] met zijn vuist te slaan en te schoppen. [slachtoffer] valt tegen de schutting aan en gaat onderuit. [verdachte] heeft hem ook nog geschopt toen [slachtoffer] al op de grond lag. Ik dacht bij mezelf: "Ik bemoei me er niet mee." Ik deed niets. Ik keek weg. [slachtoffer] gaat weer staan en hij loopt naar het hokje toe. [verdachte] loopt met een breekijzertje in zijn hand. Daar wilde hij [slachtoffer] ook mee slaan. [getuige 1] en ik wilden niet dat [verdachte] [slachtoffer] daar mee sloeg. Wij zijn nog met ons drieën in de achtertuin. Ik wilde naar binnen. We willen via de achterdeur naar binnen, maar deze zit op slot. [verdachte] wilde ook naar binnen en pakte een grote siertegel die hij door het raam wilde gooien. Daar weerhield ik [verdachte] van. Toen ik opnieuw aan de achterdeur voelde, was deze los. Ik ga naar binnen. [verdachte] en [getuige 1] blijven nog buiten. Een paar minuten later komen [getuige 1] en [verdachte] binnen. Het bier is op en ik vraag aan [getuige 1]: "Wil je met mij nog wat bier halen?" Dit was voor sluitingstijd. Dit was in ieder geval voor 18.00 uur. In mijn brommobiel hebben we het bier gehaald. Even na 18.00 uur komen we weer thuis. In de woonkamer zit [verdachte] en [slachtoffer] is boven onder de douche. Ik heb bij de trap geroepen aan [slachtoffer]: "Kom je nog." [verdachte] vloog naar boven. [slachtoffer] vliegt met een noodgang naar beneden. [slachtoffer] gaat weer zitten op zijn bank. [verdachte] gaat naast [getuige 1] zitten. Dan nemen we weer een biertje. [verdachte] loopt op [slachtoffer] af en stompt [slachtoffer] een aantal malen met zijn vuisten op zijn borst. Hij schopt hem tegen de schenen aan. [slachtoffer] geeft daar niets om. Hij kijkt gewoon. Naast de benzinepomp die in de kamer stond als een meubelstuk, ligt een honkbalknuppel. Ik pak deze knuppel vast. Ik was het zat. Ik sla met de knuppel op de grond en ik zei: "Ophouden nu. We hebben een leuke dag gehad." [getuige 1] zegt tegen mij: "Mag ik de knuppel zien?" Het was de knuppel van [naam 3]. [getuige 1] bekijkt de knuppel en gooit deze dan op de bank achter de rug van [verdachte]. [verdachte] gaat door met sarren en opruien en neemt ondertussen een puntje cocaïne. Ik dacht: "Ojee, dat gaat niet goed." [verdachte] had al eerder gezegd: "Als ik coke gebruik ga ik los." [verdachte] zit weer te sarren naar [slachtoffer] toe. Hij vernedert hem. Vervolgens pakt [verdachte] de knuppel. Hij loopt op [slachtoffer] af en geeft een knalharde schop tegen zijn hoofd aan. Knoeterhard. [verdachte] maakt zwaaibewegingen met de honkbalknuppel. [verdachte] gaat weer zitten en de knuppel gooit hij op de groene bank naast [getuige 1]. [verdachte] vliegt weer op [slachtoffer] af. Hij begint te schoppen en te slaan tegen [slachtoffer]. Knoeterhard. [verdachte] pakt opnieuw de knuppel en dat ziet [slachtoffer] en [slachtoffer] wil weg. Dan slaat [verdachte] [slachtoffer] overal, maar niet op zijn hoofd. [slachtoffer] valt en dan is [verdachte] weer vals en begint weer met de knuppel op [slachtoffer] te slaan op zijn lichaam. Keihard en keihard. Hij leeft zich uit. [slachtoffer] gaat in de foetushouding liggen. [verdachte] gooit de knuppel van zich af en de knuppel belandt in de hal. Hij gaat dan zitten en [slachtoffer] krabbelt overeind en gaat weer op de bank zitten. Hij pakt weer zijn blikje bier en gaat gewoon weer drinken. Ik zie [getuige 1] bellen. Ik dacht: "Ik ga een blokje om." Ik wilde deze ellende niet. Ik ben even de straat ingelopen met mijn hondje. Ongeveer 10 minuten. Daarna ga ik weer naar het huis van [slachtoffer] en loop door de keuken naar de woonkamer. [verdachte] staat in de hal. [getuige 1] is door zijn vriendin opgehaald. [slachtoffer] zat op de bank. We zijn met ons drieën. [slachtoffer] gaat naar boven. [verdachte] komt er achteraan, haalt hem in en gooit [slachtoffer] van de trap af. Ik zit in de kamer. Ik kan naar de gang kijken en ik zie [slachtoffer] van de trap donderen. Hij valt met zijn hoofd tegen een kastje aan. [verdachte] pakt de honkbalknuppel. [slachtoffer] staat op en hij wil naar mij toelopen. [verdachte] slaat [slachtoffer] met de knuppel op zijn hoofd. Meerdere keren. Ook weer op zijn lichaam. [slachtoffer] gaat weer op zijn bank zitten. Er komt bloed uit zijn hoofd. [verdachte] zat ook op de bank. De knuppel was bij [verdachte]. Ik dacht: "Ik ga weg." Ik ben weggegaan. Ik ben ongeveer 20 minuten een rondje gelopen met de hond. Ik werd er beroerd van. Ik ben weer teruggekeerd. Via de achterdeur ga ik naar de woonkamer en ik zie [slachtoffer] in de hal liggen. Hij sliep. Hij snurkte. Ik ga zitten en ik zeg tegen [slachtoffer]: "Kom op jong, overeind." Hij gaat overeind en ik zie een hele plas bloed. Hij gaat de kamer in en draait zich om. Hij wil gaan zitten en dan pakt [verdachte] de knuppel weer en slaat [slachtoffer] in zijn nek. [slachtoffer] valt voorover. Hij roept nog: "Au, au". [slachtoffer] had tot nu toe nog geen kik gegeven. [verdachte] schopt [slachtoffer] in zijn zij en op zijn benen. [verdachte] werd helemaal gek. [slachtoffer] draaide zich weer om en kreeg toen twee harde klappen met de knuppel op zijn gedeeltelijk ontblote buik. [verdachte] slaat [slachtoffer] in het wilde weg waar [verdachte] [slachtoffer] maar raken kan. Ook stampt [verdachte] met zijn schoenen, dat zijn grote legerkisten, op het gezicht van [slachtoffer]. Hij schopt ook tegen zijn hoofd. [slachtoffer] ligt op dat moment in de woonkamer naast de bank te snurken. Toen ben ik samen met [verdachte] naar [naam 2] gegaan. We hebben de knuppel naar het graf van [naam 3] gebracht. Toen kwamen wij in [naam 2] aan. Ik ben daarna samen met [verdachte] naar het huis van [slachtoffer] gereden. Ik zag [slachtoffer] met open ogen liggen in de woonkamer. [verdachte] heeft toen gebeld met 112.
5.
een proces-verbaal van verhoor ten overstaan van de rechter-commissaris, RC-nr. 13/2597, d.d. 15 oktober 2013, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van getuige [naam 5]:
Ik kreeg op 20 mei 2013 om 19.30 uur een telefoontje van [getuige 1] . [getuige 1] vroeg mij of ik hem wilde ophalen. Toen ben ik gelijk in de auto gestapt. Toen [getuige 1] bij de voordeur kwam heeft hij [verdachte] nog een hand gegeven.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het ten laste gelegde bewezen, met dien verstande dat:
hij omstreeks 20 mei 2013 te Harlingen in een woning gelegen aldaar aan de[straat]
opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg,
-die [slachtoffer] meermalen met kracht met gebalde vuisten tegen het gezicht en het hoofd en tegen andere lichaamsdelen geslagen en
-die [slachtoffer] (terwijl hij op de grond lag) meermalen met kracht met geschoeide voeten tegen het hoofd en op het hoofd en in het gezicht en andere lichaamsdelen geschopt of getrapt of gestampt en
-die [slachtoffer] meermalen met kracht met een honkbalknuppel tegen het hoofd en in het gezicht en tegen de hals en tegen de rug en de buik en benen en armen en ribben en heupen geslagen,
ten gevolge van welk fors uitwendig geweld voornoemde [slachtoffer] is overleden.
De verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
Moord
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Motivering straf en maatregel

Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en de over hem opgemaakte rapportages, het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadslieden.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de moord op [slachtoffer] en daarmee aan het zwaarste delict dat het Wetboek van Strafrecht kent.
De gewelddadige reeks van gebeurtenissen op 20 mei 2013, waarvan de dood van [slachtoffer] het trieste sluitstuk vormde, is begonnen met niet meer dan ordinaire bekvechterij tussen [slachtoffer] en verdachte in de tuin van [slachtoffer]’s woning, waar zij samen hadden zitten kijken naar de Elfstedentocht voor motoren die die dag werd verreden. Al meteen tijdens deze eerste ruzie is door verdachte fysiek geweld gebruikt. Later die dag is de ruzie tussen verdachte en [slachtoffer] weer opgelaaid en heeft verdachte [slachtoffer] opnieuw geschopt en geslagen. Rond deze tijd heeft verdachte, die al onder invloed verkeerde van alcohol, ook nog cocaïne gebruikt. Toen zijn medeverdachte [medeverdachte] vervolgens een honkbalknuppel tevoorschijn haalde, is het geweld tegen [slachtoffer] geëscaleerd. [slachtoffer] is meerdere keren en op meerdere plaatsen door verdachte met de honkbalknuppel geslagen. Kort voor 19.30 uur heeft de vierde aanwezige in de woonkamer, [getuige 1] , zijn ex-vrouw gebeld met het dringende verzoek om hem uit de woning weg te halen. Na het vertrek van [getuige 1] is de situatie volledig uit de hand gelopen. Verdachte heeft [slachtoffer] langere tijd zwaar mishandeld, waarbij hij het slachtoffer vele keren met de honkbalknuppel op zijn lichaam en tegen zijn hoofd heeft geslagen en hem daarnaast ook met zijn vuisten en voeten heeft bewerkt. Het sporenbeeld in de woning maakt duidelijk dat [slachtoffer] bij het merendeel van deze mishandelingen op de grond heeft gelegen en vermoedelijk niet meer in staat was om zich te verweren. Als gevolg hiervan is [slachtoffer] steeds ernstiger gewond geraakt, tot hij uiteindelijk later op de avond hevig bloedend voor de bank in zijn woonkamer in elkaar is gezakt en buiten bewustzijn is geraakt. Na deze gebeurtenissen hebben verdachte en [medeverdachte] de woning verlaten om de honkbalknuppel weg te brengen en om naar een café te gaan, zonder zich verder nog om de stervende [slachtoffer] te bekommeren en zonder ook maar iemand te waarschuwen, waarmee zij eens te meer blijk gaven van een stuitend gebrek aan moreel besef.
De ernst van het feit op zich, maar zeker ook de afschuwelijke omstandigheden waaronder [slachtoffer] om het leven is gebracht, rechtvaardigen een zeer zware straf, aanzienlijk zwaarder dan door de officier van justitie is geëist. De rechtbank ziet in de persoon van verdachte geen redenen om daar anders over te denken. Daartoe overweegt de rechtbank het volgende.
Uit het strafblad van verdachte blijkt dat hij in het recente en verdere verleden eerder is veroordeeld voor geweldsdelicten, waarvoor hij verschillende vormen van straf heeft gekregen en waarbij aan hem ook enkele keren een behandeling voor zijn agressie- en alcoholproblemen is aangeboden. Niets van dit alles heeft kennelijk een gedragsverandering bij verdachte bewerkstelligd.
De geraadpleegde gedragsdeskundigen, een forensisch psychiater en psycholoog, hebben na onderzoek vastgesteld dat verdachte zwakbegaafd is en aan een persoonlijkheidsstoornis lijdt, waarbij antisociaal gedrag op de voorgrond staat. Zeker in combinatie met het gebruik van alcohol of cocaïne heeft verdachte hierdoor de neiging om gevaarzettend of agressief gedrag te vertonen. Beide gedragsdeskundigen hebben hieraan de conclusie verbonden dat verdachte verminderd toerekeningsvatbaar kan worden geacht.
Hoewel de rechtbank de bevindingen en conclusies van de gedragsdeskundigen kan volgen, stelt zij wel vast dat er bij verdachte geen sprake is van een ernstige geestelijke beperking of een psychiatrische stoornis die maakt dat hij het foute van zijn gedrag of de ernst van de gevolgen daarvan niet zou kunnen overzien, of die ervoor zorgt dat hij geen andere keuzes had kunnen maken dan hij heeft gedaan. Het enkele feit dat verdachte wellicht sneller dan anderen in conflictsituaties tot agressief gedrag overgaat, doet op geen enkele manier af aan de strafrechtelijke en morele verantwoordelijkheid van verdachte voor de dood van [slachtoffer], niet in het minst omdat verdachte aan zichzelf te wijten heeft dat hij, in een sfeer van ruzie, overmatig alcohol en cocaïne heeft gebruikt, terwijl hij, gezien zijn strafrechtelijke verleden, wist wat daar de gevolgen van zouden kunnen zijn. Dat betekent dat de conclusies van de gedragsdeskundigen omtrent de toerekeningsvatbaarheid van verdachte geen matigende werking hebben ten aanzien van de hoogte van de op te leggen straf.
De bevindingen van de psychiater en de psycholoog zijn, evenals de bevindingen van de reclassering, wel van groot belang voor de beantwoording van de vraag wat er met verdachte moet gebeuren na afloop van zijn straf. Alle betrokken deskundigen zijn het erover eens dat verdachte niet zonder behandeling kan terugkeren in de maatschappij, omdat de combinatie van zijn gebrekkige verstandelijke vermogens, psychische problemen en middelengebruik het gevaar op herhaling van ernstige strafbare feiten te groot maakt. Ook zijn de deskundigen het erover eens dat deze behandeling onder strikte voorwaarden en binnen een verplicht kader moet plaatsvinden, omdat verdachte niet in staat is gebleken om zelf zijn gedrag te veranderen en hij aan eerdere hulpverlening niet of onvoldoende heeft meegewerkt. Gelet op deze adviezen acht de rechtbank het noodzakelijk om, ter verzekering van de algemene veiligheid van personen, te gelasten dat verdachte ter beschikking wordt gesteld. De rechtbank constateert dat de psychiater, anders dan de psycholoog, de mogelijkheid heeft opengelaten dat de maatregel van terbeschikkingstelling onder voorwaarden wordt opgelegd, maar reeds vanwege de duur van de op te leggen gevangenisstraf komt de rechtbank aan deze variant niet toe. De rechtbank zal derhalve bij het gelasten van de maatregel tevens bevelen dat verdachte van overheidswege wordt verpleegd. Ten slotte overweegt de rechtbank nog dat er gezien de aard van het bewezenverklaarde misdrijf geen maximum is verbonden aan de duur van deze maatregel.
De rechtbank ziet in het gegeven dat verdachte dringend behandeling behoeft en hem daartoe de maatregel van terbeschikkingstelling wordt opgelegd geen aanleiding om de op te leggen straf te matigen. Maatschappelijke vergelding en genoegdoening aan het verdriet van de nabestaanden dienen in dit geval onverkort voorop te staan.
Al het voorgaande leidt ertoe dat aan verdachte een langdurige gevangenisstraf zal worden opgelegd, gevolgd door de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging, één en ander zoals hierna nader te noemen.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 37a, 37b, 63 en 289 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

DE UITSPRAAK VAN DE RECHTBANK LUIDT:

Verklaart het ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:
Een gevangenisstraf voor de duur van vijftien (15) jaren.
Beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Gelast dat verdachte ter beschikking zal worden gesteld en beveelt dat hij van overheidswege zal worden verpleegd.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. van Bruggen, voorzitter, mr. M.R. de Vries en mr. G.C. Koelman, rechters, bijgestaan door mr. A. Dijkstra, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 28 maart 2014.
w.g.
Van Bruggen
VOOR EENSLUIDEND AFSCHRIFT
De Vries
de griffier van de rechtbank Noord-Nederland,
Koelman
locatie Leeuwarden,
Dijkstra

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18/730381-13
proces-verbaal van de in het openbaar gehouden terechtzitting van de meervoudige strafkamer in bovengenoemde rechtbank op 5 en 17 maart 2014
Tegenwoordig:
mr. J. van Bruggen, voorzitter,
mr. M.R. de Vries en mr. G.C. Koelman, rechters, en
mr. A. Dijkstra, griffier.
Als officier van justitie is ter terechtzitting aanwezig mr. P.F. Hoekstra.
De voorzitter doet de zaak tegen na te noemen verdachte uitroepen.
De verdachte, ter terechtzitting op 5 maart 2014 aanwezig, antwoordt op de vragen van de voorzitter te zijn genaamd:

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] 1976 te [geboorteplaats],
wonende te [adres],
thans gedetineerd in PI Leeuwarden, Holstmeerweg 7 te Leeuwarden.
Als raadslieden van verdachte zijn op 5 maart 2014 ter terechtzitting aanwezig mr. B.P.M. Canoy, advocaat te Leeuwarden en mr. G.J.P.M. Grijmans, advocaat te Bolsward.
Ter terechtzitting is op 5 maart 2014 verschenen de heer[naam 7] ter uitoefening van het spreekrecht voor slachtoffers.
……
Het onderzoek ter terechtzitting wordt op 5 maart 2014 onderbroken tot 17 maart 2014, 9.00 uur. Op voornoemde dag en tijd zet de rechtbank het onderzoek voort.
….
De voorzitter verklaart op 17 maart 2014 het onderzoek gesloten en deelt mede dat volgens de beslissing van de rechtbank de uitspraak zal plaatsvinden ter terechtzitting van 28 maart 2014 te 13.00 uur.
Waarvan proces-verbaal, vastgesteld en ondertekend door de voorzitter en de griffier.