ECLI:NL:RBNNE:2014:1548

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
24 maart 2014
Publicatiedatum
27 maart 2014
Zaaknummer
12/2517
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de maximumsnelheid op de A7 ter hoogte van Bolsward door de rechtbank Noord-Nederland

Op 24 maart 2014 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tussen het college van burgemeester en wethouders van Súdwest Fryslân (eiser) en de minister van Infrastructuur en Milieu (verweerder) over de maximumsnelheid op de A7 ter hoogte van Bolsward. De gemeente Súdwest Fryslân was van mening dat de maximumsnelheid op dit wegtraject op 120 km/u moest blijven, terwijl de minister de snelheid had verhoogd naar 130 km/u. De rechtbank oordeelde dat de minister voldoende aannemelijk had gemaakt dat de verkeersveiligheid ter plaatse gewaarborgd was en dat de verhoging van de maximumsnelheid niet leidde tot overschrijding van de geluidsnormen. De rechtbank concludeerde dat de weigering van de minister om de maximumsnelheid te verlagen naar 120 km/u niet onredelijk was en dat de verkeerssituatie bij Bolsward veilig was. Eiser had geen tegenrapportage van een deskundige overgelegd om zijn stellingen te onderbouwen, waardoor de rechtbank de gegevens van de minister als juist beschouwde. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en oordeelde dat er geen termen aanwezig waren voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling bestuursrecht
Locatie Leeuwarden
zaaknummer: AWB 12/2517

uitspraak van de meervoudige kamer van 24 maart 2014 in de zaak tussen

het college van burgemeester en wethouders van Súdwest Fryslân, eiser,

gevestigd te Sneek,
gemachtigde: L. Slootjes,
en

de minister van Infrastructuur en Milieu, verweerder,

gemachtigde: mr. M. de Hoop.

Procesverloop

Met toepassing van de uniforme openbare voorbereidingsprocedure, als bedoeld in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), heeft verweerder met ingang van 28 juni 2012 het ontwerp-verkeersbesluit II, dat op 27 juni 2012 in de Staatscourant en in een aantal (regionale) dagbladen is gepubliceerd, evenals de daarop betrekking hebbende stukken, voor een periode van zes weken ter inzage gelegd. Dit ontwerpbesluit strekt tot het - in afwijking van de algemene maximumsnelheid van 130 km/u - verlagen van een maximumsnelheid naar 120 km/u op wegtrajecten onder beheer bij het Rijk.
Bij besluit van 29 augustus 2012 heeft verweerder, nadat hij kennis had genomen van de tegen het ontwerpbesluit ingediende zienswijzen, - voor zover van hier belang - het volgende besloten:
“Op de bij dit besluit behorende bijlage 1 genoemde wegtrajecten onder beheer van het Rijk wordt door plaatsing van borden A1 en A2, van bijlage 1 bij het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, en onderborden en onder verwijdering van de hiermee strijdige borden, per 1 september 2012 een maximumsnelheid van 120 km/u ingesteld.
(…)”.
Tegen dit besluit heeft eiser beroep ingesteld. Door verweerder is bij brief van 21 december 2012 een verweerschrift ingediend. Bij brief van 22 augustus 2013 heeft verweerder nadere stukken in het geding gebracht. Eiser heeft bij brief van 30 augustus 2013 een reactie gegeven op het verweerschrift. Naar deze en de overige door partijen ingebrachte stukken wordt hier kortheidshalve verwezen.
Het beroep is behandeld ter zitting van de meervoudige kamer van de rechtbank van 11 september 2013. Eiser is aldaar vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, bijgestaan door de heer Wijma. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, bijgestaan door mevrouw Scholten en de heren Giesen en Roland. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.
Bij brief van 14 oktober 2013 heeft de rechtbank partijen meegedeeld dat zij het onderzoek heeft heropend. Voorts heeft de rechtbank verweerder verzocht om nadere informatie te verstrekken.
Bij brief van 17 oktober 2013 heeft verweerder de gevraagde informatie in het geding gebracht.
Bij brief van 5 november 2013 heeft eiser een reactie gegeven op de inhoud van de brief van verweerder van 17 oktober 2013. Bij brief van 25 november 2013 heeft de rechtbank eiser verzocht deze reactie nader toe te lichten.
Bij brief van 2 januari 2014 heeft verweerder zijn standpunt nader toegelicht.
Bij brief van 29 januari 2014 heeft verweerder een reactie gegeven op het standpunt van eiser, zoals verwoord in de brief van 2 januari 2014.
Bij brief van 25 februari 2014 heeft verweerder de rechtbank desgevraagd bericht dat nader onderzoek ter zitting achterwege kan worden gelaten. Eiser heeft de griffier van de rechtbank, onder verwijzing naar zijn brief van 5 november 2013, telefonisch laten weten dat een nadere zitting achterwege kan blijven. Daarop heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Overwegingen

Feiten en standpunten van partijen

1.
Verweerder heeft aan het bestreden besluit - onder meer en samengevat weergegeven - ten grondslag gelegd dat aan de Tweede Kamer bij brief van 28 november 2011 (Tweede Kamer kamerstuk 32 646, nr. 13) is meegedeeld, dat per 1 september 2012 de algemene maximumsnelheid op autosnelwegen in Nederland van 120 km/u naar 130 km/u zal worden verhoogd. Daarbij heeft verweerder aangegeven dat hier uitvoering aan zal worden gegeven door middel van een besluit tot wijziging van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (RVV 1990). Voorts heeft verweerder meegedeeld dat het gewijzigde RVV 1990 op 1 september 2012 in werking zal treden. In de kamerbrief is tevens vermeld dat op grond van milieu of verkeersveiligheid een lagere snelheid kan gelden. Verweerder heeft onderzoek gedaan naar de omgevingseffecten van het voorgenomen besluit tot verhoging van de maximumsnelheid op autosnelwegen naar 130 km/u. Op de bij het bestreden besluit behorende bijlage 1 vermelde wegtrajecten bleek het op grond van milieu, natuur of verkeersveiligheid niet mogelijk de snelheid te laten vallen onder het algemene snelheidsregime van 130 km/u. De maximumsnelheid is daarom per 1 september 2012 verlaagd naar 120 km/u op de wegtrajecten genoemd in de bij dit besluit behorende bijlage 1. In bijlage 1 is per wegtraject onder de kolom ‘reden van afwijking’ aangegeven op grond van welk(e) aspect(en) - luchtkwaliteit, geluid, natuur of verkeersveiligheid - de snelheid van 120 km/u wordt gecontinueerd.
2.
Eiser is opgekomen tegen het bestreden besluit. Het beroep ziet op het wegtraject van de A7, ter hoogte van afrit 17 bij Bolsward. Dit wegtraject is niet opgenomen in bijlage 1, behorend bij het bestreden besluit. Gelet op het bepaalde in artikel 21 van het RVV 1990 geldt op het wegtraject A7 sinds 1 september 2012 dan ook de maximumsnelheid van 130 km/u. Eiser betoogt dat het wegtraject A7 te hoogte van afrit 17 bij Bolsward ten onrechte niet is opgenomen in bijlage 1 bij het bestreden besluit, omdat de verhoging van de maximumsnelheid naar 130 km/u leidt tot een onveilige situatie. Voorts heeft eiser naar voren gebracht dat de geluidsemissie ter plaatse als gevolg van het bestreden besluit ontoelaatbaar toeneemt. Op hetgeen eiser in dat verband in zijn beroep en ter zitting naar voren heeft gebracht, zal de rechtbank hierna ingaan.
3.
Verweerder heeft in reactie op het beroep benadrukt dat uit onderzoek is gebleken dat op het wegtraject A7 bij Bolsward de geldende veiligheidsnormen en geluidsnormen niet worden overschreden.

Beoordeling

4.
Bij besluiten als het onderhavige geldt het volgende toetsingskader.
4.1
Ingevolge artikel 15, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW 1994) geschieden maatregelen op of aan de weg tot wijziging van de inrichting van de weg of tot het aanbrengen of verwijderen van voorzieningen ter regeling van het verkeer krachtens een verkeersbesluit, indien de maatregelen leiden tot een beperking of uitbreiding van het aantal categorieën weggebruikers dat van een weg of weggedeelte gebruik kan maken.
4.2
Ingevolge artikel 12, aanhef en onder a, van het Besluit administratieve bepalingen inzake het wegverkeer (Babw) moet – kort samengevat – de plaatsing of verwijdering van de in dit geding aan de orde zijnde verkeerstekens geschieden krachtens een verkeersbesluit. Ingevolge artikel 21 van het Babw vermeldt de motivering van het verkeersbesluit in ieder geval welke doelstelling of doelstellingen met het verkeersbesluit worden beoogd. Daarbij wordt aangegeven welke van de in artikel 2, eerste en tweede lid, van de WVW 1994 genoemde belangen ten grondslag liggen aan het verkeersbesluit. Indien tevens andere van de in artikel 2, eerste en tweede lid, van de WVW 1994 genoemde belangen in het geding zijn, wordt voorts aangegeven op welke wijze de belangen tegen elkaar zijn afgewogen.
4.3
Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) - onder meer de uitspraak van 21 juli 2004, ECLI:NL:RVS:2004:LJN: AQ3677 - volgt dat het kader waarbinnen een verkeersbesluit moet worden genomen en beoordeeld, gegeven is in artikel 21van het Babw, gelezen in samenhang met artikel 2 van de WVW 1994. Verweerder komt bij de weigering een verkeersbesluit te nemen een ruime beoordelingsmarge toe. Het is aan verweerder om, ter beoordeling van de vraag of de in artikel 2 van de WVW 1994 vermelde belangen het nemen van een verkeersmaatregel vergen, alle bij het nemen van een dergelijk besluit betrokken belangen tegen elkaar af te wegen. De rechter zal zich bij de beoordeling van zo'n besluit terughoudend moeten opstellen en dienen te toetsen of het besluit niet strijdig is met wettelijke voorschriften, dan wel sprake is van zodanige onevenwichtigheid in de afweging van de betrokken belangen, dat het bestuursorgaan niet in redelijkheid tot dat besluit heeft kunnen komen.
5.
De rechtbank overweegt allereerst dat verweerder in zijn verweerschrift heeft opgemerkt dat eiser - voor zover hij opkomt tegen de wijziging van het RVV, waarin de verhoging van de maximumsnelheid van 120 km/u naar 130 km/u is opgenomen - niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, omdat het hier een wijziging van een algemeen verbindend voorschrift betreft, waartegen geen beroep openstaat.
5.1.
Uit de inhoud van het beroepschrift, waarin eiser heeft verwezen naar zijn zienswijze van 24 juli 2013, bezien in het licht van het verhandelde ter zitting, leidt de rechtbank af dat eiser niet heeft bedoeld om tegen voornoemde wijziging van het RVV op te komen, maar uitsluitend tegen de weigering van verweerder om het wegtraject bij Bolsward op te nemen in bijlage 1, behorend bij het bestreden besluit. De rechtbank laat dit aspect dan ook buiten beschouwing.
6.
Eiser heeft primair naar voren gebracht dat de maximumsnelheid van 130 km/u op het wegtraject van de A7, ter hoogte van afrit 17 bij Bolsward leidt tot gevaarlijke verkeerssituaties. Daartoe heeft eiser aangevoerd dat bij Bolsward een krappe bocht met een boogstraal van R=1000 m is gesitueerd, die wordt gecompenseerd door toepassing van een grotere verkantingswaarde. Een hogere snelheid heeft invloed op het benodigde stop- en rijzicht van weggebruikers in de boog in de zuidelijke rijbaan aldaar. Verweerder heeft volgens eiser ten onrechte nagelaten aan te geven wat de mate van die invloed is op de verkeersveiligheid. Voorts heeft eiser erop gewezen dat de remweg volgens verweerder met 30 meter toeneemt. In combinatie met de aanwezigheid van de beweegbare Kruiswaterbrug en - in minder mate - het viaduct over de N359, zijn de gevolgen van de maximumsnelheid van 130 km/u op de zuidelijke rijbaan zeer nadelig voor de verkeersveiligheid.
Daarnaast is de bocht in afrit 17 vanaf de noordelijke rijbaan een ander kritisch element, nu de adviessnelheid in die bocht 60 km/u bedraagt. Eiser benadrukt dat door de hogere aanrijsnelheid van 130 km/u het risico op ongevallen in deze bocht verder toeneemt.
In hoeverre verweerder met deze combinatie van factoren in de zuidelijke en noordelijke rijbaan rekening heeft gehouden is niet duidelijk, aldus eiser.
6.1
Verweerder heeft in dit verband opgemerkt dat bij het instellen van de nieuwe maximumsnelheid rekening is gehouden met afzonderlijke elementen, maar ook met de combinatie daarvan. Ook de situatie bij beweegbare bruggen is onderzocht. Uit het ‘Rapport kritische ontwerpelementen’ en de daarbij behorende ‘Bijlage A, beweegbare bruggen, kaart B’ blijkt dat de bogen (bochten) nabij Bolsward niet kritisch zijn. Bij de Kruiswaterbrug zijn geen veiligheidsknelpunten geconstateerd en bij de brug zijn conform richtlijn ‘Veilig stoppen voor landverkeer’ drie waarschuwingsmomenten op een afstand van 300 m, 600 m en 900 m vanaf de brug geplaatst. In het ‘Rapport kritische ontwerpelementen’ zijn de in- en uitvoegstroken evenmin als kritisch aangemerkt. Daar zijn borden geplaatst met een adviessnelheid van 60 km/u. De huidige ontwerprichtlijnen geven de mogelijkheid een straal van R=750 bij een ontwerpsnelheid van 120 km/u toe te passen. Daar komt de straal van de boog bij Bolsward (R=1000) ruim boven. De verhoging van de maximumsnelheid zal in de praktijk dan ook nauwelijks van invloed zijn op het weggedrag, wat ook blijkt uit de resultaten van de experimenten met 130 km/u, zoals weergegeven in de hoofdstukken 3.1.2 en 6.3 van het rapport ‘Onderzoek invoering verhoging maximumsnelheid naar 130 km/u’, aldus verweerder.
Ter zitting heeft verweerder desgevraagd nader uiteengezet dat ook de mogelijke kritische elementen op het tracé bij Bolsward zijn onderzocht. Daarbij is ten aanzien van het zuidelijke tracé rekening gehouden met de combinatie van de horizontale en verticale bogen in het wegvak, de Kruiswaterbrug en het viaduct. Ten aanzien van het noordelijke tracé zijn de uitvoegstrook en de afrit bij de beoordeling betrokken.
6.2.
De vraag die de rechtbank ten aanzien van deze beroepsgrond dient te beantwoorden is of verweerder in redelijkheid tot de afweging heeft kunnen komen dat de verkeersveiligheid niet vergt dat op het wegvak ter hoogte van Bolsward een uitzondering dient te worden gemaakt op de hoofdregel van het 130 km/u regime. Meer in het bijzonder is de vraag aan de orde of verweerder bij die afweging de combinatie van mogelijke kritische elementen heeft betrokken.
6.3.
Ten aanzien van de zuidelijke rijbaan ter plaatse stelt de rechtbank vast dat in geding is de combinatie van de horizontale en verticale bogen in het wegvak, de Kruiswaterbrug en het viaduct. Verweerder heeft deze afzonderlijke elementen laten onderzoeken. In de brief van 8 maart 2012, Kamerstuk 32 646 nr. 31 (gedingstuk 17) deelt verweerder het volgende mee:
“Op 22 december 2011 heeft uw Kamer twee moties aangenomen die betrekking hebben op de verhoging van de maximumsnelheid op autosnelwegen. (…) Ik maak onderscheid tussen de aanpak van de kritische ontwerpelementen in algemene zin en die op de trajecten van het experiment (...) De motie 32 646 nr. 16 verzoekt de regering de maximumsnelheid pas te verhogen nadat de kritische ontwerpelementen zijn aangepakt ten behoeve van de verkeersveiligheid. Zoals ik heb benadrukt zijn alle Nederlandse autosnelwegen veilig (Road Protection Score van drie of vier sterren). Door de aanpak van de kritische ontwerpelementen wordt de verkeersveiligheid verder verbeterd. Tijdens het VAO op 22 december 2011 (…) heb ik aangegeven deze motie zo te lezen dat ik de kritische ontwerpelementen aanpak op de trajecten op het kaartje bij de brief met de beantwoording van de schriftelijke vragen, alvorens ik de snelheid op deze trajecten verhoog. Op die manier voer ik uw motie dan ook uit; eerst maatregelen uitrollen, dan de snelheid verhogen. Bij de selectie van deze wegen heb ik de volgende criteria gehanteerd: een relatief hoog ongevalrisico, in combinatie met een hoog aantal kritische ontwerpelementen en een hoge verkeersintensiteit. Deze selectie betreft 342 km autosnelweg, ofwel 14% van het aantal kilometers autosnelweg.”
In het rapport ‘Kritische ontwerpelementen en verkeerssamenstelling 130 km/u’ van 31 oktober 2011 (gedingstuk 27) heeft Arcadis in het kader van onderzoek naar de gevolgen van de verhoging van de maximumsnelheid naar 130 km/u een aantal elementen geanalyseerd. Daaronder zijn begrepen beweegbare bruggen, in- en uitvoegstroken en horizontale en verticale bogen. Ten aanzien van het wegvak bij Bolsward is gekeken naar de beweegbare Kruiswaterbrug. In bijlage A, ‘beweegbare bruggen, kaart B’ is deze brug opgenomen. Verweerder heeft in verband met dit onderzoek uiteengezet dat door de plaatsing van drie voorwaarschuwingen op een afstand van 300 m, 600 m en 900 m tot de brug conform de richtlijn ‘Veilig stoppen voor landverkeer bij beweegbare bruggen in beheer van Rijkswaterstaat’ is gehandeld. De overige elementen, te weten de bogen en het viaduct, zijn niet kritisch bevonden, omdat deze elk afzonderlijk voldoen aan de normen waarbinnen de maximumsnelheid van 130 km/ u acceptabel is.
6.4.
Het voorgaande brengt de rechtbank tot het oordeel dat ten aanzien van het zuidelijke deel van het wegvak de bogen en het viaduct voor verweerder geen aanleiding hoefden te vormen voor de conclusie dat de verkeersveiligheid in het geding is. Ten aanzien van de Kruiswaterbrug heeft verweerder genoegzaam uiteengezet dat adequate maatregelen zijn getroffen, in de vorm van drie voorwaarschuwingsborden en daarmee is geen sprake van een veiligheidsrisico. Voorts is de rechtbank gebleken dat daarbij acht is geslagen op een combinatie van mogelijke veiligheidsrisico’s, gelet op de in voornoemde brief van verweerder van 8 maart 2012, genoemde criteria (een relatief hoog ongevalrisico, in combinatie met een hoog aantal kritische ontwerpelementen en een hoge verkeersintensiteit).
6.5.
Ten aanzien van de noordelijke rijbaan stelt de rechtbank vast dat in geding is de situatie in de bocht ter hoogte van afrit 17. Daar geldt een adviessnelheid van 60 km/u. Ook deze situatie is door Arcadis niet kritisch bevonden. Verweerder heeft ter zitting uiteengezet dat maatregelen zijn genomen om mogelijke gevaarlijke situaties te voorkomen. Deze maatregelen bestaan uit waarschuwingsborden, het weghalen van beplanting, het afschermen van doorzicht en een adviessnelheidsbord. De situatie voldoet volgens verweerder aan de ‘Nieuwe ontwerprichtlijn autosnelwegen’ van Rijkswaterstaat.
6.6.
De rechtbank stelt vast dat verweerder de verkeerssituatie bij de noordelijke afrit heeft beoordeeld en betrokken bij het nemen van het bestreden besluit. Daarbij heeft verweerder zich laten leiden door voornoemde onderzoeksgegevens. De rechtbank stelt voorts vast dat eiser heeft gesteld dat de situatie ter plaats onveilig is, maar dat eiser geen tegenrapportage van een deskundige in het geding heeft gebracht. De rechtbank ziet geen aanknopingspunten de gegevens in het rapport van Arcadis voor onjuist of onvolledig te houden. Verweerder kon bij de besluitvorming dan ook uitgaan van - onder meer - de gegevens in het rapport van Arcadis.
6.7.
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk geworden dat aan de normen ten aanzien van de veiligheid op het wegtraject op de A7 bij Bolsward wordt voldaan. Verweerder kon dan ook in redelijkheid concluderen dat de weigering om het wegtraject A7 in de bijlage 1 bij het bestreden besluit op te nemen, niet leidt tot de door eiser gestelde onveiligheid bij Bolsward. Gelet hierop, is er dan ook geen grond voor het oordeel dat verweerder vanwege de verkeersveiligheid in redelijkheid niet had kunnen weigeren om de maximumsnelheid op het wegtraject A7 nabij Bolsward te verlagen naar 120 km/u.
7.
Voorts heeft eiser betoogd dat verweerders weigering om de maximumsnelheid op het wegtraject A7 te verlagen naar 120 km/u leidt tot een onacceptabele toename van de geluidsoverlast met 0,2 tot 0,4 decibel (Db) voor bewoners en gebruikers van een basisschool, een kinderdagverblijf, een peuterspeelzaal en een woonzorg- en behandelcentrum langs het traject. Ter zitting heeft de gemachtigde van eiser bovendien aangevoerd dat de staat van het wegdek nabij Bolsward slecht is, wat eveneens bijdraagt aan geluidsoverlast.
7.1.
Verweerder heeft in reactie op deze beroepsgrond - onder meer en samengevat weergegeven - naar voren gebracht dat uit akoestisch onderzoek volgt dat het verhogen van de maximumsnelheid van 120 km/u naar 130 km/u op het wegtraject A7 ter hoogte van Bolsward, niet leidt tot een overschrijding van de aldaar geldende geluidproductieplafonds.
7.2.
De rechtbank stelt vast dat verweerder ter voorbereiding van het bestreden besluit akoestisch onderzoek heeft laten verrichten. Hierbij is verweerder uitgegaan van het wettelijk regime van hoofdstuk 11 van de Wet milieubeheer. Hoofdstuk 11 en de onderliggende regelgeving zijn sinds 1 juli 2012 van kracht. Met de invoering van deze regelgeving zijn geluidproductieplafonds ingevoerd voor wegen die in beheer zijn bij het Rijk. De geluidproductieplafonds geven de geluidproductie aan die een rijksweg maximaal mag voortbrengen op aan weerszijden van de weg gelegen referentiepunten. Het Rijk is, als beheerder van de rijksweg, verplicht om de geluidproductieplafonds na te leven. Indien sprake is van een (dreigende) overschrijding van geluidproductieplafonds zal het Rijk moeten bezien of deze kunnen worden nageleefd door het treffen van doelmatige geluidsbeperkende maatregelen of door het voeren van een procedure tot wijziging van geluidproductieplafonds. Verweerder heeft toegelicht dat de bedoeling van de nieuwe regelgeving uit de Wet milieubeheer en de onderliggende regelgeving is dat geluidsoverlast wordt beperkt. Daarom zijn concrete normen, geluidproductieplafonds, ingevoerd waaraan het niveau van geluid objectief kan worden getoetst. Verder is voorzien in een systeem op grond waarvan jaarlijks moet worden gemonitord of nog steeds wordt voldaan aan de geluidproductieplafonds. De referentiepunten langs alle rijkswegen zijn op ongeveer 50 meter van de buitenste rijstrook en met een onderlinge afstand van 100 meter gelegen.
7.3.
Verweerder heeft adviesbureau DGMR Industrie, Verkeer en Milieu B.V. (DGMR) een akoestisch onderzoek laten uitvoeren naar de gevolgen van de verhoging van de maximumsnelheid naar 130 km/u. Op 24 augustus 2012 heeft DGMR rapport uitgebracht (met kenmerk V.2012.0392.04.R001). De bijlagen 2.59, 3.59, 4.59, 5 (pagina’s 154 en 167/168) en 5.59 bij dat rapport zien op de situatie van het wegtracé bij Bolsward. De geluidproductieplafonds die daar conform voornoemde systematiek van hoofdstuk 11 van de Wet milieubeheer zijn vastgesteld variëren van 57,3 tot 65,5 Db. Blijkens bijlage 5 hebben de geluidsproducties die in 2012 ter plaatse zijn gemeten een waarde van tussen 0,6 en 1,5 Db onder het geluidsproductieplafond dat daar is toegestaan. Bij aanpassing van de maximumsnelheid naar 130 km/u neemt de geluidsproductie op deze referentiepunten met 0,2 Db tot 0,3 Db toe, waarmee de waarden van de geluidsproductie door die verhoging op de referentiepunten onder de ter plaatse geldende geluidproductieplafonds blijven.
7.4.
De rechtbank stelt vast dat eiser deze meetgegevens niet heeft betwist. Evenmin heeft eiser een tegenrapportage van een deskundige in het geding gebracht. De rechtbank ziet geen aanknopingspunten om de gegevens in het rapport van DGMR voor onjuist en of onvolledig te houden. Verweerder kon bij zijn besluitvorming dan ook uitgaan van onder meer de meetgegevens in het rapport van DGMR.
7.5.
De rechtbank concludeert dat uit voornoemd onderzoek van DGMR volgt dat het verhogen van de maximumsnelheid van 120 km/u naar 130 km/u op het wegtraject A7 ter hoogte van Bolsward niet leidt tot een overschrijding van de aldaar geldende geluidproductieplafonds. Voor verweerder was er dan ook geen aanleiding om te beslissen het wegtraject A7 op te nemen in bijlage 1 bij het besteden besluit.
7.6.
Voor zover eiser ter zitting de (slechte) staat van het wegdek bij Bolsward aan de orde heeft gesteld, heeft verweerder ter zitting opgemerkt dat hierdoor mogelijk (tijdelijk) de geluidsproductieplafonds ter plaatse worden overschreden, maar dat dit op dit moment niet zeker is. Verweerder heeft er bovendien op gewezen dat overschrijding van de geluidsnorm ingevolge de Wet milieubeheer tijdelijk is toegestaan, omdat het wegdek naar verwachting voor 1 januari 2016 zal worden vervangen door een laag zeer open asfalt beton (zoab). Bij brief van 17 oktober 2013 heeft verweerder verduidelijkt dat artikel 11.45, vierde en vijfde lid, van de Wet milieubeheer in dit kader van toepassing is.
De rechtbank overweegt in dit verband als volgt.
7.6.1.
Ingevolge artikel 11.20 van de Wet milieubeheer draagt de beheerder zorg voor de naleving van de geluidproductieplafonds.
Ingevolge artikel 11.45, vierde lid, van de Wet milieubeheer wordt de heersende geluidproductie met betrekking tot bij algemene maatregel van bestuur aangewezen wegen, bepaald op basis van de situatie waarbij een daarbij aangegeven wegdek is aangebracht.
Ingevolge artikel 11.45, vijfde lid, van de Wet milieubeheer geldt indien de heersende geluidproductie op een referentiepunt langs een weg als bedoeld in het vierde lid, blijkens het verslag hoger is dan het krachtens het vierde lid berekende geluidproductieplafond, voor het betreffende referentiepunt een vrijstelling van artikel 11.20, totdat door vervanging van de wegverharding het geluidproductieplafond wordt nageleefd, maar uiterlijk tot 1 januari 2016.
De algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 11.45, vierde lid, van de Wet milieubeheer is het Besluit geluid milieubeheer. In Bijlage 3 behorende bij dit Besluit is het wegvak van de A7 bij Bolsward opgenomen.
7.6.2.
Eiser heeft in reactie op de brief van 17 oktober 2013 naar voren gebracht dat verweerder gelet op artikel 11.44 van de Wet milieubeheer oneigenlijk gebruik heeft gemaakt van de vrijstellingsmogelijkheid die in artikel 11.45 van de Wet milieubeheer is opgenomen.
7.6.3.
Ingevolge artikel 11.44 van de Wet milieubeheer is deze afdeling van toepassing op geluidproductieplafonds die tot stand zijn gekomen met toepassing van artikel 11.45 voor een op 1 juli 2012 bestaande weg of spoorweg en geprojecteerde weg of spoorweg, die wordt geplaatst op de geluidplafondkaart.
7.6.4.
De rechtbank stelt vast dat verweerder niet heeft betwist dat het wegdek ter plaatse van slechte kwaliteit is. Naar het oordeel van de rechtbank is echter niet gebleken dat, ondanks de slechte staat van het wegdek, de geluidsnormen thans worden overschreden, wat er ook zij van het al dan niet toepassen van artikel 11.45 van de Wet milieubeheer. Zoals hiervoor onder 5.3 is overwogen zijn de gemeten geluidswaarden in 2012 onder het niveau van het daar geldende geluidsproductieplafond gebleven. Dat het geluidsniveau daarna is toegenomen tot een waarde die boven het geluidsproductieplafond ligt, is niet gebleken. De rechtbank is, mede gelet op de regelgeving zoals hiervoor is weergegeven, dan ook van oordeel dat verweerder in de slechte staat van het wegdek geen aanleiding heeft hoeven zien om de wegtracé bij Bolsward thans op te nemen in bijlage 1 bij het bestreden besluit.
8.
De rechtbank komt tot de slotsom dat de hier in geding zijnde weigering van verweerder om het wegtraject A7 in bijlage 1 bij het bestreden besluit op te nemen, gelet op de hiervoor geschetste wijze van toetsen, de rechterlijke toets kan doorstaan. Van strijd met de wet is niet gebleken. Verweerder heeft onderzoek gedaan naar de relevante feiten en belangen, en die belangen afgewogen. De rechtbank is dan ook van oordeel, dat de stellingen van eiser tegen het bestreden besluit geen doel treffen.
9.
Het beroep dient ongegrond te worden verklaard.
10.
De rechtbank acht geen termen aanwezig over te gaan tot een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.H. de Groot, voorzitter, en mrs. P.G. Wijtsma en P. Mendelts, in aanwezigheid van mr. E.H. Pot, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 24 maart 2014.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.