ECLI:NL:RBNNE:2014:1273

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
3 maart 2014
Publicatiedatum
13 maart 2014
Zaaknummer
C17/132453/KG RK 14-60
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen mr. A. van der Meer in civiele procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 3 maart 2014 uitspraak gedaan over een wrakingsverzoek van verzoeker, die zich niet kon vinden in de wijze waarop mr. A. van der Meer, kantonrechter, zijn zaak behandelde. Verzoeker, vertegenwoordigd door mr. U. Hoogland, had gerede twijfel over de onpartijdigheid van de rechter, omdat deze tijdens de mondelinge behandelingen in zowel de bodemprocedure als de herroepingsprocedure vragen had gesteld die verzoeker als partijdig ervoer. Verzoeker stelde dat mr. Van der Meer niet openstond voor zijn argumenten en de indruk wekte de zaak terzijde te willen schuiven. Het wrakingsverzoek werd ingediend op 5 februari 2014, na een comparitie op 12 september 2013 en een mondelinge behandeling op 9 december 2013, waarbij de eindbeschikking op 17 december 2013 werd gegeven. De wrakingskamer heeft de argumenten van verzoeker beoordeeld en geconcludeerd dat er geen concrete feiten zijn aangevoerd die wijzen op vooringenomenheid van mr. Van der Meer. De wrakingskamer oordeelde dat de vragen van de rechter tijdens de behandelingen niet ongepast waren en dat verzoeker niet voldoende bewijs had geleverd voor zijn claims. Het verzoek werd dan ook ongegrond verklaard en afgewezen.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Wrakingskamer
zaaknummer / rekestnummer: C/17/132453 / KG RK 14-60
Uitspraak ex artikel 39 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering
inzake het door:
[A],
wonende te[woonplaats]
hierna te noemen: verzoeker,
gemachtigde: mr. U. Hoogland te Bolsward,
ingediende verzoek tot wraking van mr. A. van der Meer, kantonrechter bij deze rechtbank.

1.Het procesverloop

1.1.
Bij de afdeling Privaatrecht van deze rechtbank is een procedure aanhangig tussen verzoeker als eisende partij en zijn voormalig werkgeefster Hochwald Nederland B.V., verder te noemen: Hochwald, als gedaagde partij, met mr. Van der Meer als behandelend kantonrechter. Deze procedure is bij de rechtbank geregistreerd onder het zaak-/rolnummer 431738 / CV EXPL 13-3028 en zal in het hierna volgende worden aangeduid als: de bodemprocedure.
1.2.
Tevens is bij de afdeling Privaatrecht van deze rechtbank onder zaaknummer 2519910 VZ VERZ 13-289 tussen verzoeker en Hochwald aanhangig geweest een procedure strekkende tot herroeping van een eerder gegeven beschikking tot ontbinding van de tussen dezelfde partijen bestaande arbeidsovereenkomst. Deze procedure zal in het hierna volgende worden aangeduid als: de herroepingsprocedure. Ook dit verzoek is door mr. Van der Meer als kantonrechter behandeld.
1.3.
In de bodemprocedure heeft op 12 september 2013 ten overstaan van mr. Van der Meer een comparitie van partijen plaatsgevonden. In deze procedure is nog geen eindvonnis gewezen.
1.4.
In de herroepingsprocedure heeft op 9 december 2013 een mondelinge behandeling ten overstaan van mr. Van der Meer plaatsgevonden. De (eind)beschikking is door mr. Van der Meer gegeven op 17 december 2013.
1.5.
Bij brief aan de rechtbank van 5 februari 2014 heeft mr. Hoogland namens verzoeker een verzoek tot wraking van mr. Van der Meer in de bodemprocedure gedaan.
1.6.
Mr. Van der Meer heeft op 10 februari 2014 een schriftelijke reactie op het wrakingsverzoek ingediend.
1.7.
Het verzoek is behandeld ter zitting van 17 februari 2014.

2.Het standpunt van verzoeker

2.1.
. Verzoeker heeft een uitgebreid schriftelijk wrakingsverzoek ingediend en dit ter
zitting nog uitgebreid toegelicht. De kern van het verzoek kan, zoals door mr.
Hoogland ter zitting is bevestigd, worden omschreven als hierna onder 2.2.
weergegeven.
2.2.
Verzoeker heeft gerede twijfel over de wijze van behandeling van de zaak door mr. Van der Meer, nu tijdens de mondelinge behandeling in zowel de bodemprocedure als in de herroepingsprocedure is gebleken dat hij de zaak terzijde wenste te schuiven en onvoldoende heeft opengestaan voor datgene wat er door verzoeker in die zaken naar voren is gebracht. Mr. Van der Meer heeft bij het begin van de zaak al een standpunt ingenomen en staat aldus niet meer open voor het op de juiste wijze onderzoeken van de zaak. Er is bij mr. Van der Meer een houding van vooringenomenheid aanwezig.
2.3.
Verzoeker heeft ter onderbouwing, zakelijk weergegeven, het navolgende aangevoerd. Mr. Van der Meer heeft tijdens beide mondelinge behandelingen de vraag gesteld waarom het personeelsdossier van verzoeker bij Hochwald nog van belang was, omdat de arbeidsovereenkomst al was ontbonden. Hij heeft daarbij aan Hochwald gevraagd of het personeelsdossier al was vernietigd. Verder heeft hij de vraag opgeworpen of er na de ontbinding van de arbeidsovereenkomst nog wel ruimte zou zijn voor een schadevergoeding. Hij heeft geen aandacht besteed aan door verzoeker ingebrachte relevante bewijsstukken. Hij heeft over deze stukken tijdens de mondelinge behandelingen geen enkele kritische vraag gesteld. Daarentegen heeft hij wel aandacht besteed aan een terloopse opmerking van Hochwald daarover. Mr. Van der Meer heeft verzoeker verder gevraagd wat hij wilde met de bodemprocedure en hem in feite ontmoedigd om de bodemprocedure voort te zetten. Verzoeker heeft op het punt gestaan om mr. Van der Meer al tijdens de mondelinge behandeling in de herroepingsprocedure te wraken, maar heeft daar op dat moment uiteindelijk van af gezien omdat mr. Van der Meer aangaf dat hij zich nog niet inhoudelijk had uitgelaten.

3.Het standpunt van de gewraakte rechter

3.1.
Mr. Van der Meer berust niet in het wrakingsverzoek. Van enige (schijn van) vooringenomenheid is volgens hem in dezen geen sprake. Mr. Van der Meer heeft in verband hiermee, voor zover van belang, het navolgende naar voren gebracht.
3.2.
Hij is van mening dat hij tijdens de mondelinge behandelingen heeft opengestaan voor wat beide partijen hebben aangevoerd. Zij hebben beiden de kans gekregen om hun standpunten uiteen te zetten. Tijdens de mondelinge behandelingen is informatie verzameld. Mr. Van der Meer herkent zich er niet in dat hij verzoeker zou hebben gesuggereerd om af te zien van de bodemprocedure en hij heeft over de afloop daarvan ook geen voorspellingen gedaan. Wel heeft hij partijen tijdens de comparitie van partijen in de bodemzaak uitgelegd dat de comparitie ook was bedoeld om een schikking te onderzoeken. Het is juist dat aan verzoeker is gevraagd wat zijn belang was bij het personeelsdossier, omdat de arbeidsovereenkomst al was ontbonden. Die vraag werd gesteld om het belang te onderzoeken van verzoeker bij zijn vordering. De vraag over het personeelsdossier was ingegeven door de overweging dat er voor de door verzoeker gevorderde correctie van het personeelsdossier, nog wel een personeelsdossier moet zijn.

4.De beoordeling

4.1.
Ingevolge artikel 36 Rv kan op verzoek van een partij een rechter die een zaak behandelt worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter is uitgangspunt dat een rechter uit hoofde van zijn of haar aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke - door verzoeker aan te voeren - omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een van partijen een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die partij dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
4.2.
Verzoeker heeft aan zijn wrakingsverzoek de door hem tijdens de comparitie van partijen in de bodemzaak alsmede in de mondelinge behandeling in de herroepingsprocedure opgedane indrukken ten grondslag gelegd. Het verzoek tot wraking moet zijn ingediend voordat de behandeling van een zaak door het wijzen van een einduitspraak is geëindigd (HR 18 december 1998, LJN: AD2977). De herroepingsprocedure is geëindigd door de beschikking van 17 december 2013. De wrakingskamer begrijpt dat het verzoek betrekking heeft op de nog lopende bodemprocedure en dat hetgeen door verzoeker is gesteld met betrekking tot de herroepingsprocedure in dat kader moet worden beschouwd.
4.3.
De wrakingskamer begrijpt uit hetgeen dienaangaande door verzoeker is gesteld dat bij hem, zoals ter zitting ook door mr. Hoogland is benoemd, het gevoel bestaat dat mr. Van der Meer niet voor zijn argumenten openstaat en zijn zaak, zoals verzoeker het heeft genoemd, terzijde wil schuiven. Verzoeker verbindt zijn conclusie met name aan het niet stellen van vragen of het juist stellen van bepaalde vragen door mr. Van der Meer tijdens de mondelinge behandelingen. Mr. Van der Meer heeft daarop verklaard waarom hij bepaalde vragen heeft gesteld.
4.4.
Het oordeel in een procedure wordt gegeven in een (eind)uitspraak in de vorm van een beschikking of in een vonnis. Een mondelinge behandeling of een comparitie van partijen vormt een onderdeel van het onderzoek dat plaatsvindt in het kader van de beoordeling van de zaak, welke moet leiden tot de einduitspraak. De behandelend rechter kan daarbij aan de orde stellen hetgeen hij in het kader van dat onderzoek van belang acht. Daarbij kan ook de vraag naar het belang van een partij bij een bepaalde vordering of een procedure worden gesteld. Voorts kunnen bepaalde vragen of opmerkingen gericht zijn op het (trachten te) bewerkstellingen van een schikking tussen partijen. Bezien in dat kader komen de vragen en/of opmerkingen van mr. Van der Meer, zoals die door verzoeker zijn aangehaald, de wrakingskamer niet voor als zijnde buiten de orde, mede gelet op de door mr. Van der Meer gegeven toelichting. Dat in het optreden van mr. Van der Meer zoals dat door verzoeker is geschetst en door hem is beleefd besloten ligt dat hij niet open staat voor de argumenten van verzoeker en bij de beoordeling in de bodemprocedure vooringenomen is, is naar het oordeel van de wrakingskamer niet gebleken nu verzoeker geen concrete feiten heeft gesteld op grond waarvan dit zou kunnen worden aangenomen. De wrakingskamer overweegt in dit kader verder nog dat verzoeker ter zitting heeft aangegeven dat mr. Van der Meer zich niet in definitieve zin heeft uitgelaten omtrent de kansen van verzoeker, zodat ook daarin geen grond voor vooringenomenheid kan worden gevonden.
4.5.
Verder is er naar het oordeel van de wrakingskamer geen grond voor de veronderstelling van verzoeker dat mr. Van der Meer, enkel doordat hij de herroepingsprocedure heeft behandeld en daarin uitspraak heeft gedaan, partijdig is in de bodemzaak. In de herroepingsprocedure lag een andere rechtsvraag voor met een ander beoordelingskader dan in de bodemprocedure en verzoeker heeft hiervoor verder geen concrete feiten gesteld. De wrakingskamer laat hierbij nog buiten beschouwing de vraag of het wrakingsverzoek, indien enkel deze reden wordt beschouwd, wel tijdig is ingediend.
4.6.
Uit de door verzoeker aangevoerde omstandigheden valt naar het oordeel van de
wrakingskamer niet af te leiden dat mr. Van der Meer subjectief dan wel objectief vooringenomen is. Ook anderszins is dat niet aannemelijk geworden.
4.7.
Het wrakingsverzoek zal dan ook als ongegrond worden afgewezen.

5.De beslissing

De wrakingskamer:
1. wijst het wrakingsverzoek af;
2. beveelt onverwijlde mededeling van deze beslissing aan verzoeker, overige belanghebbenden en mr. Van der Meer.
Deze uitspraak is gewezen door mr. R. Giltay, mr. J. Smit en mr. P.F.E. Geerlings en in het openbaar uitgesproken op 3 maart 2014, in tegenwoordigheid van mr. O.J. Bergsma als griffier.
fn 439