ECLI:NL:RBNNE:2014:1177

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
6 maart 2014
Publicatiedatum
6 maart 2014
Zaaknummer
2701837 EJ VERZ 14-9
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding arbeidsovereenkomst wegens duurzaam verstoorde arbeidsrelatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 6 maart 2014 uitspraak gedaan in een verzoek tot ontbinding van een arbeidsovereenkomst. De verzoekster, een vennootschap onder firma, heeft verzocht de arbeidsovereenkomst met de verweerder te ontbinden vanwege een duurzaam verstoorde arbeidsrelatie. De verweerder, die als chauffeur in dienst was, heeft zich verzet tegen dit verzoek en aanspraak gemaakt op een vergoeding van € 15.302,00 bruto. De mondelinge behandeling vond plaats op 20 februari 2014, waarbij beide partijen en hun gemachtigden aanwezig waren.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verweerder zich op 18 juli 2013 ziek heeft gemeld en dat er een meningsverschil is ontstaan tussen hem en de verzoekster. De bedrijfsarts heeft geadviseerd om in gesprek te gaan, maar de communicatie tussen partijen is verslechterd. De verzoekster heeft gesteld dat er sprake is van een onoverbrugbaar verschil van inzicht, maar de rechtbank oordeelt dat er onvoldoende bewijs is voor een duurzame verstoring van de arbeidsrelatie. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de verzoekster niet voldoende inspanningen heeft geleverd om de arbeidsrelatie te behouden en dat er nog mogelijkheden zijn voor een vruchtbare samenwerking.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst afgewezen en de verzoekster veroordeeld in de proceskosten van de verweerder, vastgesteld op € 500,00. De beslissing is genomen door de kantonrechter M.A.B. Faber-Siermann en uitgesproken door E.J. Oostdijk.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Privaatrecht
Locatie Groningen
Zaak\rolnummer: 2701837 EJ VERZ 14-9
Beschikking van 6 maart 2014
inzake
de vennootschap onder firma [naam] V.O.F.,
gevestigd te [plaatsnaam],
verzoekster, hierna [verzoekster] te noemen,
gemachtigde: H.J. Hoekman, advocaat te Stadskanaal,
tegen
[naam],
wonende te [plaatsnaam], [adres],
verweerder, hierna [verweerder] te noemen,
gemachtigde: mr. J. Houkes, advocaat te Emmen.
PROCESGANG
[verzoekster] heeft bij verzoekschrift met bijlagen, ter griffie binnengekomen op 16 januari 2014, verzocht de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst te ontbinden in verband met een verandering van de omstandigheden.
Bij verweerschrift met bijlagen, ter griffie ingekomen op 18 februari 2014, heeft [verweerder] zich tegen het verzoek verzet. Subsidiair maakt [verweerder] aanspraak op een vergoeding van € 15.302,00 bruto.
De mondelinge behandeling heeft in aanwezigheid van partijen ([verzoekster] deugdelijk vertegenwoordigd door haar vennoot de heer [A]) en hun gemachtigden, plaatsgevonden op 20 februari 2014. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat door partijen op de zitting is aangevoerd.
Voorafgaand aan de mondelinge behandeling heeft [verzoekster] nog een productie in het geding gebracht.
Uitspraak is bepaald op heden.
OVERWEGINGEN

1.De feiten

1.1
[verweerder] is op [datum] bij [verzoekster] in dienst getreden in de functie van chauffeur / algemeen medewerker. Thans ontvangt [verweerder] een salaris van € 2.024,93 bruto per maand, exclusief 8 % vakantietoeslag.
1.2
Op 18 juli 2013 heeft [verweerder] zich ziek gemeld wegens overspannenheids-klachten. Als gevolg van deze ziekmelding heeft [verweerder] op 15 augustus 2013 de bedrijfsarts bezocht. De bedrijfsarts heeft naar aanleiding hiervan gerapporteerd dat de klachten van [verweerder] voortvloeien uit een meningsverschil tussen hem en [verzoekster] en niet berusten op ziekte. [verweerder] wordt in staat geacht zijn werk volledig te hervatten. Partijen wordt in dat kader door de bedrijfsarts geadviseerd in gesprek te gaan dan wel een mediationtraject te volgen.
1.3
Daarop heeft er tussen de heer [B] van [naam] - ingeschakeld door [verzoekster] ten behoeve van een beleidsmatige reorganisatie - en [verweerder] een gesprek plaatsgevonden. Van het gesprek heeft de heer [B] een verslag gemaakt dat is neergelegd in een brief gedateerd op 21 augustus 2013.
1.4
Aan het slot van de brief van 21 augustus 2013 concludeert de heer [B] dat er sprake is van een onoverbrugbaar verschil van inzicht tussen de heer [C] (vennoot van [verzoekster]) en [verweerder] en dat het voor beide partijen het beste is om afscheid van elkaar te nemen. [verweerder] wordt vervolgens aan het eind van de brief verzocht om zijn jurist contact op te laten nemen met de heer [B] teneinde overeenkomstig de wens van de heer [C] in goed onderling overleg de voorwaarden voor het vertrek van [verweerder] te bepalen.
1.5
Bij brief van 23 augustus 2013 heeft [verweerder] de weergave van het gesprek als neergelegd in de brief van de heer [B] uitgebreid betwist en aangegeven dat er geen sprake is van verstoorde verhoudingen tussen de heer [C] en [verweerder] die onoplosbaar zijn. Ook heeft [verweerder] zich in de brief beschikbaar gesteld voor werk.
1.6
De heer [B] laat [verweerder] bij brief van 29 augustus 2013 weten dat zijn weergave juist is en dat de heer [A] afscheid wil nemen van [verweerder].
1.7
Nadat [verweerder] heeft bericht meer tijd nodig te hebben om inhoudelijk te kunnen reageren op de inhoud van laatstgenoemde brief, stelt hij zich bij e-mailbericht van 5 september 2013 nogmaals beschikbaar voor werk.
1.8
[verzoekster] heeft [verweerder] daarop bij brief van 6 september 2013 te kennen gegeven hem vrij te stellen van de verplichting werkzaamheden te verrichten onder behoud van zijn volledige salaris.
1.9
Bij brief van 9 september 2013 betwist de gemachtigde van [verweerder] wederom dat sprake is van een verstoorde arbeidsverhouding en verzoekt namens [verweerder] om een gesprek te laten plaatsvinden over de hervatting van zijn werkzaamheden.
1.1
Op 12 september 2013 heeft de gemachtigde van [verzoekster] schriftelijk aan [verweerder] verzocht aan te geven of de arbeidsovereenkomst in onderling overleg kan worden beëindigd dan wel dat daarvoor tussenkomst van de kantonrechter nodig is.
1.11
Nadat de gemachtigde van [verweerder] [verzoekster] op 13 september 2013 nogmaals heeft herinnerd aan het door hem - conform het advies van de bedrijfsarts van 15 augustus 2013 - gewenste gesprek, zijn partijen uiteindelijk een mediationtraject gestart.
1.12
Bij brief van 23 oktober 2013 heeft de gemachtigde van [verzoekster] bericht dat de mediator tot de conclusie is gekomen dat partijen niet samen verder kunnen, waarna door de gemachtigde een voorstel tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst is geformuleerd.
1.13
Namens [verweerder] is vervolgens in de brief van 24 oktober 2013 aan de gemachtigde van [verzoekster] bericht dat het mediationtraject nog loopt en dat in dat kader op 28 oktober 2013 nog een vervolgbespreking zal plaatsvinden. In de brief wordt voorts betwist dat de mediator zou hebben geconcludeerd dat een vruchtbare samenwerking niet langer tot de mogelijkheden behoort en dat deze partijen heeft voorgehouden dat de arbeidsovereenkomst dient te eindigen. Vermeld wordt dat niet wordt ingegaan op het voorstel van [verzoekster] tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst.
1.14
Op 29 oktober 2013heeft [verweerder] een operatie aan zijn knie ondergaan. Per die datum is hij ziek gemeld.
1.15
In december 2013 is het mediationtraject geëindigd zonder een voor beide partijen gewenst resultaat.
1.16
Nadien heeft de gemachtigde van [verzoekster] bij brief van 8 januari 2014 nog eenmaal aan [verweerder] verzocht aan te geven of de overeenkomst in onderling overleg kan worden beëindigd. [verweerder] heeft hier niet aan willen meewerken.
1.17
Op 23 januari 2014 heeft [verweerder] de bedrijfsarts bezocht. Deze heeft naar aanleiding daarvan gerapporteerd dat [verweerder] lichte werkzaamheden kan verrichten en in staat moet worden geacht zijn werk eind februari 2014 volledig te kunnen hervatten. Daarvoor is in verband met de arbeidsverhouding tussen [verzoekster] en [verweerder] als voorwaarde gesteld dat [verzoekster] met [verweerder] in dialoog gaat om duurzame hervatting van het werk mogelijk te maken.

2.De standpunten van partijen

2.1
[verzoekster] heeft aan zijn verzoek ten grondslag gelegd dat sprake is van een verandering in omstandigheden op grond waarvan voortzetting van het dienstverband niet langer van [verzoekster] kan worden verlangd. De verhoudingen tussen partijen zijn volgens [verzoekster] duurzaam verstoord geraakt vanwege een onoverbrugbaar verschil van inzicht tussen partijen over de wijze waarop leiding, invulling en uitvoering moet worden gegeven aan het bedrijf van [verzoekster] en de daarin voorkomende werkzaamheden. Hierdoor zijn partijen over en weer het vertrouwen in elkaar, alsook in een vruchtbare samenwerking verloren. [verzoekster] verzoekt daarom de arbeidsovereenkomst op kortst mogelijke termijn te ontbinden.
2.2
[verweerder] heeft gemotiveerd betwist dat er een reden is om de arbeidsovereenkomst op grond van gewijzigde omstandigheden te ontbinden.
2.3
Waar nodig zal de kantonrechter hierna in de beoordeling nader op de stellingen van partijen ingaan.

3.De beoordeling

3.1
De kantonrechter heeft zich ervan vergewist dat het verzoek geen verband houdt met het bestaan van een opzegverbod.
3.2
Partijen zijn in essentie in debat over het antwoord op de vraag of de tussen hen bestaande arbeidsverhouding al dan niet duurzaam is verstoord.
3.3
[verzoekster] stelt in dat verband - zoals ook in het verslag van de heer [B] d.d. 21 augustus 2013 is vermeld - dat [verweerder] zich in het gesprek met de heer [B] buitengewoon negatief heeft uitgelaten over de heer [C] Zo heeft hij volgens [verzoekster] tegenover de heer [B] onder meer verklaard dat er ook na een reorganisatie één probleem niet zou zijn opgelost en dat dat probleem is gelegen in de heer [C] In het verlengde daarvan heeft [verweerder] laten weten - zo stelt [verzoekster] - dat de heer [C] niet geschikt is voor zijn vak en [verweerder] op vrijwel alle punten met hem van mening verschilt over hoe het werk zou moeten worden uitgevoerd.
3.4
[verweerder] heeft de weergave van het gesprek van de heer [B] gemotiveerd betwist. Wel erkent hij dat hij een aantal kritische noten heeft geplaatst bij het functioneren van de heer [C] Zo stelt [verweerder] dat hij moeite heeft met de onduidelijke aansturing door de heer [C] van zijn werknemers en ook meent hij dat de werknemers in strijd met de toepasselijke cao worden ingeroosterd voor beschikbaarheidsdiensten. Eén en ander is tijdens het gesprek aan de orde geweest met de insteek ter zake een oplossing te bereiken om in harmonie met elkaar verder te kunnen, aldus [verweerder].
3.5
Op grond van de betwisting van [verweerder] is naar het oordeel van de kantonrechter onvoldoende aannemelijk geworden dat [verweerder] zich heeft uitgelaten op de wijze als door de heer [B] beschreven. Wel kan worden vastgesteld - immers door [verweerder] erkend - dat [verweerder] zich kritisch heeft uitgelaten over [C] Deze omstandigheid levert echter niet zonder meer een duurzaam verstoorde relatie op. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft [verzoekster] naast deze omstandigheid onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld op grond waarvan kan worden geconcludeerd dat sprake is van een duurzame verstoring van de arbeidsrelatie. Daarbij overweegt de kantonrechter - zoals ook de kantonrechter van de rechtbank te Rotterdam in zijn uitspraak van 4 januari 2011 heeft overwogen - dat de eisen van goed werkgever- en werknemerschap meebrengen dat kritiek wordt geleverd en dat ter zake met elkaar wordt gecommuniceerd.
3.6
Tussen partijen is niet in geschil dat [verweerder] jegens de heer [C] kritiek heeft geuit over de wijze van aansturing alsook op het door hem toegepaste beschikbaarheidsrooster. Dergelijke kritiek is niet onacceptabel. Het had op de weg van [verzoekster] gelegen om hieromtrent met [verweerder] in gesprek te gaan met het doel een gezamenlijke oplossing te bereiken. Pas na een dergelijk gesprek en eventueel naar aanleiding daarvan verrichte inspanningen kan blijken of van een onoverbrugbaar verschil van inzicht sprake is. Uit de verslaglegging van de heer [B] van het door hem met [verweerder] gevoerde gesprek blijkt echter dat [verzoekster] - ondanks de door [verweerder] geuite wens om een mediator in te schakelen - meteen heeft aangestuurd op een beëindiging van de arbeidsovereenkomst. Niet is gesteld of gebleken dat voorafgaand aan dat gesprek ter zake reeds op constructieve wijze tussen partijen is gecommuniceerd. Weliswaar heeft [verzoekster] uiteindelijk schoorvoetend ingestemd met een mediationtraject, maar - mede gelet op de daaraan voorafgaande correspondentie van de zijde van [verzoekster] - is onvoldoende aannemelijk geworden dat [verzoekster] dit traject is ingegaan met de intentie de arbeidsovereenkomst met [verweerder] voort te zetten. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft [verzoekster] zich tot op heden dan ook onvoldoende ingezet voor het behoud van de arbeidsrelatie.
3.7
Voor zover [verzoekster] ter gelegenheid van de comparitie heeft gesteld dat sprake is van disfunctioneren van [verweerder], moet worden geconstateerd dat dit niet als omstandigheid aan het ontbindingsverzoek ten grondslag is gelegd. Bovendien dient een werkgever ingeval van disfunctioneren van een werknemer deze hierop aan te spreken en daarbij - bij voorkeur schriftelijk - concreet aan te geven op welke punten het functioneren verbetering behoeft. De werknemer dient vervolgens een reële mogelijkheid te worden geboden om zijn functioneren te verbeteren. Pas als de werknemer, na in voldoende mate in de gelegenheid te zijn gesteld om zijn functioneren te verbeteren, er nog steeds geen blijk van geeft aan de functie-eisen te kunnen voldoen, kan het functioneren van de werknemer als grondslag voor ontbinding van de arbeidsovereenkomst dienen. Niet is gesteld of gebleken dat [verzoekster] met betrekking tot het functioneren van [verweerder] een dergelijk traject heeft bewandeld. Eventueel disfunctioneren van [verweerder] kan daarom geen grond opleveren voor een ontbinding van de arbeidsovereenkomst.
3.8
Nu [verzoekster] tot op heden niet in gesprek is gegaan met [verweerder], noch anderszins serieuze inspanningen heeft verricht om de arbeidsovereenkomst in goede harmonie voort te zetten - dit is althans niet gebleken -, kan niet worden uitgesloten dat een vruchtbare samenwerking alsnog tot de mogelijkheden behoort. [verweerder] heeft ter zitting bovendien verklaard zijn werkzaamheden bij [verzoekster] graag te willen hervatten en heeft aangegeven alsnog bereid te zijn daarover in gesprek te gaan. De kantonrechter zal het verzoek van [verzoekster] daarom afwijzen.
3.9
Een ontbindingsprocedure als de onderhavige leent zich niet voor tegenvorderingen. Aan de wens van [verweerder] om in het kader van de werkhervatting op kosten van [verzoekster] een coaching- c.q. begeleidingstraject te bepalen, zal de kantonrechter dan ook niet tegemoetkomen.
3.1
[verzoekster] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van deze procedure worden veroordeeld.
BESLISSING
De kantonrechter:
- wijst het verzoek af;
- veroordeelt [verzoekster] in de kosten van deze procedure, aan de zijde van [verweerder] tot op heden vastgesteld op € 500,00.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.A.B. Faber-Siermann, kantonrechter, en uitgesproken door mr. E.J. Oostdijk ter openbare terechtzitting van 6 maart 2014 in aanwezigheid van de griffier.
typ: mb