In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 28 februari 2014 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van een poging om ongeveer 18 kilogram hennep van Nederland naar Duitsland te vervoeren. De verdachte, die niet ter terechtzitting verscheen, werd vertegenwoordigd door zijn raadsvrouw, mr. R.J.J. Bosma. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte samen met anderen op 15 oktober 2012 in de gemeente Emmen een grote hoeveelheid hennep heeft vervoerd naar de grens met Duitsland, met de intentie deze uit te voeren. De rechtbank heeft de tenlastelegging aangepast door de term 'mededader' te vervangen door 'medeverdachte', om de rechtspositie van de verdachte te waarborgen.
De officier van justitie, mr. J.F. Severs, vorderde een gevangenisstraf van 9 maanden, maar de rechtbank oordeelde dat de verdachte slechts een kleinere rol had gespeeld in het geheel. De rechtbank heeft de bewijsmotivering gebaseerd op afgeluisterde gesprekken en observaties, waaruit bleek dat de verdachte betrokken was bij de voorbereidingen voor de uitvoer van de hennep. De rechtbank achtte het primair tenlastegelegde feit bewezen en legde een gevangenisstraf op van 6 maanden, met aftrek van het voorarrest. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het gepleegd is, evenals de rol van de verdachte in het geheel.
De rechtbank heeft de verdachte niet alleen schuldig bevonden aan de poging tot uitvoer van hennep, maar ook vastgesteld dat er geen strafuitsluitingsgronden aanwezig waren. De uitspraak benadrukt de maatschappelijke schade die voortvloeit uit de handel in verdovende middelen en de rol van de verdachte in het bredere netwerk van drugshandel. Het vonnis is uitgesproken door een meervoudige kamer van de rechtbank, met de voorzitter en twee andere rechters, en is openbaar gemaakt op dezelfde dag.