In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 28 februari 2014 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van een poging tot het vervoeren van ongeveer 18 kilogram hennep van Nederland naar Duitsland. De verdachte, die niet als ingezetene in Nederland was ingeschreven, werd bij dagvaarding ten laste gelegd dat hij op of omstreeks 15 oktober 2012 in de gemeente Emmen, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk een grote hoeveelheid hennep buiten het grondgebied van Nederland wilde brengen. Tijdens de zitting op 14 februari 2014 was de verdachte niet verschenen, waardoor verstek werd verleend.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte betrokken was bij een georganiseerde poging om hennep te vervoeren, waarbij verschillende bewijsmiddelen, zoals afgeluisterde telefoongesprekken en observaties, zijn gebruikt om de betrokkenheid van de verdachte en zijn medeverdachten aan te tonen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de poging tot uitvoer van hennep, wat in strijd is met de Opiumwet. De officier van justitie had een gevangenisstraf van 9 maanden geëist, maar de rechtbank legde uiteindelijk een straf op van 6 maanden, met aftrek van voorarrest, rekening houdend met de rol van de verdachte als mogelijk koerier.
De rechtbank benadrukte de ernst van het feit en de maatschappelijke schade die voortvloeit uit de handel in verdovende middelen. De verdachte werd schuldig bevonden aan het primair tenlastegelegde feit, terwijl hij van andere tenlasteleggingen werd vrijgesproken. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken.