ECLI:NL:RBNNE:2013:CA2637

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
21 februari 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
AWB LEE 11/1392, 11/1394, 11/1395 en 11/1398
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluiten op aanvragen om planschadevergoeding na bouw van woningen

In deze zaak hebben eisers, [A], [B], [C] en [D], beroep ingesteld tegen besluiten van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Dantumadiel, die betrekking hebben op hun aanvragen om vergoeding van planschade. De rechtbank Noord-Nederland heeft op 21 februari 2013 uitspraak gedaan in deze meervoudige kamer. De eisers hebben plannen ingediend voor schadevergoeding naar aanleiding van de bouw van drie woningen in hun omgeving, die volgens hen hun wooncomfort en privacy hebben aangetast. De rechtbank heeft de beroepen van eisers voor een deel niet-ontvankelijk verklaard en voor het overige ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat de besluiten van verweerder, die de aanvragen om planschadevergoeding deels afwezen en deels toekenden, niet in strijd waren met het gelijkheidsbeginsel. De rechtbank heeft vastgesteld dat de schade die eisers hebben geleden als gevolg van de bouw van de woningen, behoort tot het normaal maatschappelijk risico. De rechtbank heeft de hoogte van de toegekende schadevergoeding aan [B] en [D] bevestigd, maar de aanvragen van [A] en [C] afgewezen. De rechtbank heeft verweerder in de proceskosten veroordeeld en de uitspraak is openbaar uitgesproken op 21 februari 2013.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Afdeling bestuursrecht
Locatie Leeuwarden
zaaknummers: AWB LEE 11/1392, 11/1394, 11/1395 en 11/1398
uitspraak van de meervoudige kamer van 21 februari 2013 in de zaken tussen
1. [A], te [woonplaats], eiser in de zaak met zaaknummer 11/1392 (hierna: [A]),
2. [B], te [woonplaats], eiser in de zaak met zaaknummer 11/1394 (hierna: [B]),
3. [C], te [woonplaats], eiseres in de zaak met zaaknummer 11/1395 (hierna: [C]),
4. [D], te [woonplaats], eiser in de zaak met zaaknummer 11/1398 (hierna: [D]),
hierna tezamen te noemen: eisers
(gemachtigden: J. Dantuma, juridisch adviseur te Driezum, en [E], makelaar-taxateur te [woonplaats]),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Dantumadiel, verweerder
(gemachtigden: P. Braam, werkzaam bij de gemeente Dantumadiel, en N.A. Boerties, werkzaam bij Ingenieursbureau Oranjewoud B.V. (hierna: Oranjewoud)).
Als derde belanghebbenden hebben aan de zaken deelgenomen:
[F], te [woonplaats] (hierna: [F]),
[G], te [woonplaats] (hierna: [G]), en
[H], te [woonplaats] (hierna: [H]),
hierna tezamen te noemen: de derde belanghebbenden
(gemachtigde: mr. E. Wiarda, werkzaam bij Langhout & Wiarda te Oranjewoud).
Procesverloop
Bij afzonderlijke besluiten van 19 oktober 2010 heeft verweerder de aanvragen van [A] en [C] om vergoeding van planschade afgewezen, [B] een planschadevergoeding toegekend van € 500,00 met wettelijke rente en [D] een planschadevergoeding toegekend van € 300,00 met wettelijke rente.
Bij afzonderlijke besluiten van 13 december 2010 heeft verweerder de besluiten van 19 oktober 2010 met betrekking tot [B] en [D] ingetrokken en opnieuw op hun aanvragen besloten. Verweerder heeft [B] opnieuw een planschadevergoeding toegekend van € 500,00 met wettelijke rente en [D] opnieuw een planschadevergoeding van € 300,00 met wettelijke rente.
Bij afzonderlijke besluiten van 28 april 2011 heeft verweerder de bezwaren van eisers tegen de besluiten van 19 oktober 2010 en 13 december 2010 deels gegrond verklaard, de motivering van de besluiten van 19 oktober 2010 en 13 december 2010 aangevuld en deze besluiten in stand gelaten.
Eisers hebben beroep ingesteld tegen de besluiten van 28 april 2011, voor zover deze op henzelf betrekking hebben.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De derde belanghebbenden hebben een schriftelijke uiteenzetting over de zaak gegeven.
Eisers en verweerder hebben aanvullende stukken ingediend.
De rechtbank heeft de zaken ter behandeling gevoegd met elkaar en met de zaken met de zaaknummers 11/1396 en 11/1397.
Het onderzoek ter zitting in de gevoegde zaken heeft plaatsgevonden op 2 april 2012. [A] en [B] zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigden. [C], [D], verweerder, [F] en [H] hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. [G] is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde.
Na het sluiten van het onderzoek ter zitting heeft de rechtbank de zaken met de zaaknummers 11/1396 en 11/1397 afgesplitst van de overige zaken. In die beide zaken is afzonderlijk uitspraak gedaan.
Bij tussenuitspraak van 12 juni 2012 heeft de rechtbank verweerder in de gelegenheid gesteld een aantal in die uitspraak beschreven gebreken in de besluiten van 28 april 2011 te herstellen door het nemen van nieuwe besluiten op bezwaar.
Bij afzonderlijke besluiten van 9 juli 2012 (hierna: de bestreden besluiten) heeft verweerder ter uitvoering van deze tussenuitspraak opnieuw beslist op de bezwaren van eisers tegen de besluiten van 19 oktober 2010 en 13 december 2010. Bij de bestreden besluiten heeft verweerder de besluiten van 28 april 2011 ingetrokken. Daarnaast heeft verweerder de bezwaren van eisers tegen de besluiten van 19 oktober 2010 en 13 december 2010 opnieuw deels gegrond verklaard, de motivering van de besluiten van 19 oktober 2010 en 13 december 2010 aangevuld en deze besluiten in stand gelaten.
Verweerder heeft bij brief van 12 juli 2012 en ongedateerde brief (door de rechtbank ontvangen op 31 juli 2012) aanvullende stukken ingediend.
Bij brief van 7 augustus 2012 hebben de derde belanghebbenden een zienswijze over de bestreden besluiten naar voren gebracht.
Bij brieven van 16 augustus 2012 en 23 augustus 2012 hebben eisers een zienswijze over de bestreden besluiten naar voren gebracht.
De rechtbank heeft afgezien van een nader onderzoek ter zitting. De rechtbank heeft het onderzoek gesloten.
De Wet Herziening Gerechtelijke Kaart is op 1 januari 2013 in werking getreden. De rechtbanken Assen, Groningen en Leeuwarden vormen met ingang van die datum tezamen de nieuwe rechtbank Noord-Nederland. Het rechtsgebied van deze rechtbank beslaat de provincies Drenthe, Fryslân en Groningen. De zaken worden daarom verder behandeld en beslist door de rechtbank Noord-Nederland.
Overwegingen
1. Op 1 januari 2013 is de Wet aanpassing bestuursprocesrecht (Wab) in werking getreden. Gelet op het overgangsrecht neergelegd in deel C, artikel 1 van de Wab is op deze zaken het recht van toepassing zoals dat gold voor de inwerkingtreding van de Wab. De bestreden besluiten zijn namelijk bekend gemaakt vóór 1 januari 2013.
2. De rechtbank heeft in overweging 7.3 van de tussenuitspraak geoordeeld dat de besluiten van 28 april 2011 niet deugdelijk zijn gemotiveerd, voor zover daarin het beroep van eisers op het gelijkheidsbeginsel met betrekking tot drie woningen aan de Miedloane te De Westereen is afgewezen. Verder heeft de rechtbank in overweging 8.10 geoordeeld dat verweerder in de besluiten van 28 april 2011 ten onrechte toepassing heeft gegeven aan artikel 6.2, tweede lid, van de Wet ruimtelijke ordening (Wro).
3. Bij afzonderlijke besluiten van 9 juli 2012 heeft verweerder ter uitvoering van de tussenuitspraak de besluiten van 28 april 2011 ingetrokken en opnieuw beslist op de bezwaren van eisers. Verweerder heeft de besluiten van 19 oktober 2010 tot afwijzing van de aanvragen om planschadevergoeding van [A] en [C] opnieuw in stand gelaten. Ook heeft verweerder de besluiten van 13 december 2010, waarbij aan [B] en [D] planschadevergoedingen zijn toegekend van respectievelijk € 500,00 met wettelijke rente en € 300,00 met wettelijke rente, opnieuw in stand gelaten. Voor de totstandkoming van deze bedragen verwijst de rechtbank naar overweging 2 van de tussenuitspraak. De beroepen van eisers worden, gelet op de artikelen 6:18, eerste lid, en 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), zoals deze luidden ten tijde van belang, geacht mede gericht te zijn tegen de nieuwe besluiten van 9 juli 2012.
4. Nu verweerder de besluiten van 28 april 2011 heeft ingetrokken en eisers ten gevolge van deze besluiten geen schade hebben geleden, hebben eisers geen belang meer bij een inhoudelijke beoordelingen van hun beroepen, voor zover deze zijn gericht tegen deze besluiten. Daarom zal de rechtbank de beroepen in zoverre niet ontvankelijk verklaren wegens het ontbreken van procesbelang.
5.1 De derde belanghebbenden hebben het door de rechtbank in de tussenuitspraak ingenomen standpunt dat verweerder ten onrechte toepassing heeft gegeven aan artikel 6.2, tweede lid, van de Wro betwist. Daartoe hebben zij aangevoerd dat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) er in haar uitspraak van 29 april 2009 (LJN: BI2633) kennelijk vanuit gaat dat de termijn waarin beroep kon worden ingesteld tegen het bestemmingsplan "[woonplaats]-Kom" (hierna: het nieuwe bestemmingsplan) eindigde op 3 juli 2008. De derde belanghebbenden zijn van mening dat sprake is van een zeer uitzonderlijk geval op grond waarvan de rechtbank kan terugkomen van de tussenuitspraak.
5.2 De rechtbank heeft in de tussenuitspraak een uitdrukkelijke beslissing zonder voorbehoud gegeven over de vraag of artikel 6:2, tweede lid, van de Wro geldt voor de aanvragen van eisers om tegemoetkoming in de door hen geleden planschade. Dit is een eindbeslissing waarop de rechtbank slechts kan terugkomen indien sprake is van nieuwe feiten of omstandigheden in de zin van artikel 8:88 van de Awb of indien sprake is van zeer uitzonderlijke omstandigheden. In dit geval is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van dergelijke feiten of omstandigheden. De uitspraak van de ABRvS van 29 april 2009 was bekend ten tijde van het doen van de tussenuitspraak en deze uitspraak doet niet af aan hetgeen de rechtbank daarin in de overwegingen 8.3 tot en met 8.10 heeft overwogen. Daarom ziet de rechtbank geen aanleiding om terug te komen op haar eindbeslissing dat verweerder ten onrechte toepassing heeft gegeven aan artikel 6.2, tweede lid, van de Wro.
6. De rechtbank zal later in deze uitspraak ingaan op de vraag of verweerder de door de rechtbank in de tussenuitspraak geconstateerde gebreken in de bestreden besluiten heeft hersteld. Eerst zal de rechtbank ingaan op de planvergelijking, de omvang van het door eisers ondervonden nadeel en de omvang van de door eisers geleden schade.
7. Zoals de rechtbank in de tussenuitspraak heeft overwogen is op 24 juni 2008 het nieuwe bestemmingsplan in werking getreden. Het nieuwe bestemmingsplan maakt (voor zover in deze zaken van belang) twee planologische veranderingen mogelijk in de omgeving van de [straat]. In de eerste plaats betreft dit de bouw van een nieuwe woonwijk met 53 huizen ten westen van de [straat] tussen de [straat] en de woonwijk "[woonplaats] Noord-Oost" (hierna: de nieuwe woonwijk). In de tweede plaats betreft dit de bouw van drie woningen ter opvulling van een zogenaamd "open gat" in de bebouwing aan de [straat] ten oosten van de percelen van eisers (hierna: de drie woningen). Zowel de nieuwe woonwijk als de drie woningen zijn inmiddels gerealiseerd.
8. In de tussenuitspraak heeft de rechtbank uitdrukkelijk en zonder voorbehoud geoordeeld dat de bouw van de nieuwe woonwijk voor eisers voorzienbaar was en dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de schade die mogelijk door die bouw is veroorzaakt voor rekening van eisers moet worden gelaten en dus niet voor vergoeding in aanmerking komt. Hiermee heeft de rechtbank een eindbeslissing gegeven over de aanvraag om vergoeding van planschade voor zover dit betrekking heeft op de bouw van de nieuwe woonwijk. Daarom zal de rechtbank zich hierna beperken tot de door eisers geclaimde planschade ten gevolge van de bouw van de drie woningen.
9. Ten aanzien van de bouw van de drie woningen is tussen partijen niet in geschil dat eisers daardoor in een planologisch nadeliger positie zijn komen te verkeren en dat zij daardoor schade hebben geleden. Partijen verschillen van mening over de planvergelijking, de omvang van het planologisch nadeel en de omvang van de schade.
10.1 Verweerder heeft de bestreden besluiten gebaseerd op een door Oranjewoud gemaakte planvergelijking. Eisers kunnen zich vinden in deze planvergelijking met uitzondering van de invulling die daarin wordt gegeven aan de in het bestemmingsplan "[woonplaats] Kom" van 1987 (hierna: het oude bestemmingsplan) geboden mogelijkheid om op de gronden ten oosten van hun percelen andere bouwwerken te bouwen.
10.2 Voor de beoordeling van een aanvraag om een tegemoetkoming in planschade dient te worden onderzocht of de aanvrager als gevolg van de desbetreffende wijziging van het planologische regime in een nadeliger positie is komen te verkeren en ten gevolge daarvan schade lijdt of zal lijden. Hiertoe dient de desbetreffende wijziging, waarvan gesteld wordt dat deze planschade heeft veroorzaakt, te worden vergeleken met het oude planologische regime. Daarbij is niet de feitelijke situatie van belang, maar hetgeen maximaal op grond van het oude planologische regime kon worden gerealiseerd, ongeacht of verwezenlijking heeft plaatsgevonden. Slechts ingeval realisering van de maximale mogelijkheden met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid kan worden uitgesloten, kan aanleiding bestaan om van dit uitgangspunt af te wijken. De rechtbank verwijst bijvoorbeeld naar een uitspraak van de ABRvS van 29 februari 2012 (LJN: BV7254).
10.3 Op grond van het oude bestemmingsplan rustte op de gronden ten oosten van de woningen van eisers, waar nu de drie woningen zijn gerealiseerd, de bestemming "agrarische kultuurgronden, onbebouwd". Deze gronden waren bestemd voor grasland, akkerbouw- en tuinbouwgronden, met uitzondering van bosgronden en voor houtsingels en beplante erfafscheidingen, met de bijbehorende andere bouwwerken. Op deze gronden mochten geen gebouwen worden gebouwd en mocht de bouwhoogte van andere bouwwerken ten hoogste 3 meter bedragen.
10.4 Op grond van het nieuwe bestemmingsplan rust op de gronden ten oosten van de woningen van eisers de bestemming "woondoeleinden", waarbij de voortuin de bestemming "tuin" heeft. Op de gronden met deze bestemming mag uitsluitend in het bouwvlak worden gebouwd. De goothoogte mag maximaal 3,5 meter bedragen en de bouwhoogte maximaal 8,5 meter.
10.5 Oranjewoud is er in de planvergelijking vanuit gegaan dat op grond van het oude bestemmingsplan op de gronden ten oosten van de percelen van eisers direct in de erfgrens bijvoorbeeld sleufsilo's voor de opslag van agrarische producten met een hoogte van 3 meter gebouwd mochten worden en dat daarin bijvoorbeeld kuilvoer opgetast had kunnen worden tot een hoogte van meer dan 3 meter.
10.6 Eisers hebben zich op het standpunt gesteld dat onder het oude regime weliswaar sleufsilo's gebouwd mochten worden op de gronden ten oosten van hun percelen, maar dat op grond van de milieuwetgeving tussen dergelijke bouwwerken en woonbebouwing een afstand van minimaal 50 meter aangehouden had moeten worden. Uitgaande van deze minimale afstand hadden alleen aan de kant van het bouwperceel die het verst van de percelen van eisers is gelegen, sleufsilo's gebouwd mogen worden. Daardoor konden sleufsilo's volgens eisers onder het oude regime slechts een marginaal effect hebben.
10.7 De rechtbank begrijpt deze beroepsgrond aldus dat eisers van mening zijn dat de mogelijkheid om op de gronden ten oosten van hun percelen direct in de erfgrens sleufsilo's te bouwen met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid kon worden uitgesloten, omdat in de VNG-handreiking "Bedrijven en milieuzonering" (hierna: de VNG-brochure) voor opslagen, zoals sleufsilo's voor de opslag van kunstmest of kuilvoer, een minimale afstand van 50 meter tot een woning is vereist. Naar het oordeel van de rechtbank kan dit betoog niet slagen, omdat er geen wettelijke voorschriften waren die in de weg stonden aan de mogelijkheid om direct in de erfgrens sleufsilo's te bouwen. De VNG-brochure heeft volgens vaste rechtspraak van de ABRvS een indicatief karakter, zodat afwijking van de daarin aanbevolen afstanden mogelijk is. De rechtbank verwijst in dit kader naar uitspraken van de ABRvS van 14 oktober 2009 (LJN: BK0136) en 28 juli 2010 (LJN: BN2612).
10.8 Dit brengt de rechtbank tot de conclusie dat verweerder de bestreden besluiten terecht heeft gebaseerd op de door Oranjewoud gemaakte planvergelijking. Dit betekent dat deze beroepsgrond faalt.
11.1 Ten aanzien van de omvang van het nadeel dat eisers hebben ondervonden ten gevolge van de bouw van de drie woningen en de schade die zij daardoor hebben geleden overweegt de rechtbank het volgende.
11.2 Verweerder heeft zijn besluiten gebaseerd op adviezen van Oranjewoud van 12 juli 2010, 24 januari 2011, 30 augustus 2011 en 3 juli 2012. In deze adviezen heeft Oranjewoud onder meer overwogen dat de komst van drie woningen aan een langgerekte weg met hier en daar bebouwingsclusters geen ingrijpende wijziging is en leidt tot een relatief beperkte verandering van de omgevingskarakteristiek. Door de relatieve nabijheid leiden de drie woningen volgens Oranjewoud wel tot een verandering van het uitzicht. Dit zou echter bijvoorbeeld ook hebben gegolden bij het realiseren van 3 meter hoge sleufsilo's onder het oude regime. Hierdoor zou het uitzicht over het voorheen feitelijk open gebied ook in aanzienlijke mate, zo niet volledig, verloren zijn gegaan. Verder heeft Oranjewoud overwogen dat, hoewel onder het oude regime het gebruik voor bijvoorbeeld akkerbouw ook zou kunnen leiden tot de aanwezigheid van meerdere mensen gedurende een deel van de week, het gebruik dat onder het nieuwe regime van de woningen wordt gemaakt vrijwel permanent van aard is en dus ook in de avonden en de weekenden plaatsvindt. Dit betekent volgens Oranjewoud dat vormen van hinder zoals verlies aan privacy, geluidhinder en lichthinder (bijvoorbeeld door verkeer- en parkeerbewegingen) zich vrijwel permanent kunnen voordoen. De toename van de verkeersintensiteit door drie nieuwe woningen zal volgens Oranjewoud in objectieve zin dermate beperkt zijn, dat een redelijk denkend koper dit niet in de koopprijs verdisconteerd wenst te zien. Verder geldt volgens Oranjewoud dat onder het oude regime met regelmaat met zwaar materieel (pootmachines, eggen, combines, etc.) gewerkt werd. Onder het oude regime konden gedurende een groot deel van het jaar diverse mensen op de agrarische gronden aanwezig zijn en dus ook in de directe nabijheid van de woonpercelen van eisers. Daarom leidt het nieuwe regime volgens Oranjewoud tot een zeer beperkte verdere aantasting van de privacy in en om de woningen van eisers. Bovendien bestaat vanaf de openbare weg zicht op de voorgevel van de woningen van eisers, zodat de toevoeging van drie woningen aan die weg niet zal leiden tot een wezenlijke aantasting van de privacy, aldus Oranjewoud. Voorts heeft Oranjewoud overwegen dat niet meer dan drie woningen worden toegevoegd, de bebouwing voor eisers aan niet meer dan één zijde van hun woningen plaatsvindt en de woningen van eisers zich bevinden in een gebiedje gelegen in de bebouwde kom, dat als woongebied kan worden gekarakteriseerd. Verder geldt voor de woningen van eisers dat deze aan ten minste twee zijden grensden aan, dan wel tegenover andere woonobjecten gelegen waren. Oranjewoud heeft op basis van het voorgaande geconcludeerd dat de bouw van de drie woningen voor eisers zeer licht tot licht planologisch nadeel met zich meebrengt. Verweerder heeft de door eisers ten gevolge van de bouw van de drie woningen geleden planschade in navolging van de adviezen van Oranjewoud vastgesteld op € 5.000,00.
11.3 Eisers hebben zich op het standpunt gesteld dat de bouw van de drie woningen voor hen leidt tot middelzware tot zware planschade. In vier afzonderlijke rapporten van 8 juli 2011 heeft [E] deze schade getaxeerd op € 12.000,00 ([A]), € 13.000,00 ([C]), € 18.000,00 ([B]) en € 15.000,00 ([D]). Eisers hebben aangevoerd dat de schade niet beperkt blijft tot een gewijzigde omgevingskarakteristiek, maar daarnaast ook bestaat uit een ernstig verlies van privacy en beperking van het uitzicht. Volgens eisers is een sleufsilo met een hoogte van 3 meter van een geheel andere orde dan drie woningen met een maximale hoogte van 8,5 meter, zowel qua verschijningsvorm als qua bouwmassa. Verder zal de bouw van drie woningen volgens eisers leiden tot een vrijwel permanente aanwezigheid van mensen, waardoor de aan de woonfunctie te relateren vormen van hinder, zoals licht en geluid, zich vrijwel continu kunnen voordoen. Het voorheen toegestane agrarische gebruik is minder intensief en heeft een minder continu karakter, waardoor hiervan slechts incidenteel hinder wordt ondervonden. Ook zal de bouw van drie woningen met een maximale hoogte van 8,5 meter volgens eisers leiden tot schaduwhinder en een toename van de verkeershinder van 10%.
11.4 Het is vaste rechtspraak van de ABRvS dat verweerder bij zijn besluit op een verzoek om planschadevergoeding mag afgaan op het advies van een door hem benoemde deskundige, indien uit het advies op objectieve en onpartijdige wijze blijkt welke feiten en omstandigheden aan de conclusies ten grondslag zijn gelegd en deze conclusies niet onbegrijpelijk zijn. Dit is slechts anders indien concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid of volledigheid van het advies naar voren zijn gebracht. De omstandigheid dat in een tegenadvies kritische kanttekeningen worden geplaatst bij het advies is daarvoor onvoldoende. De rechtbank verwijst bijvoorbeeld naar een uitspraak van de ABRvS van 3 maart 2010 (LJN: BL6224).
11.5 De rechtbank is van oordeel dat verweerder mocht afgaan op de adviezen van Oranjewoud. Oranjewoud is deskundig op het gebied van planschade en de rechtbank ziet geen aanleiding om te oordelen dat de adviezen onzorgvuldig tot stand zijn gekomen of dat daaraan anderszins ernstige gebreken kleven. Uit de adviezen blijkt op objectieve en onpartijdige wijze welke feiten en omstandigheden aan de conclusies ten grondslag zijn gelegd en deze conclusies zijn naar het oordeel van de rechtbank begrijpelijk. Verder is de rechtbank van oordeel dat eisers geen concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid of volledigheid van de adviezen van Oranjewoud naar voren hebben gebracht. Uit de adviezen blijkt dat Oranjewoud rekening heeft gehouden met alle door eisers aangevoerde aspecten. Ook de taxatierapporten van [E] geven geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid of de volledigheid van de adviezen van Oranjewoud. In deze rapporten is geen expliciete planvergelijking opgenomen en is niet gemotiveerd waarom in afwijking van de adviezen van Oranjewoud tot een ander schadebedrag is geconcludeerd. Ook ter zitting heeft [E] de rechtbank er niet van kunnen overtuigen dat de rapporten van Oranjewoud onjuist of onvolledig zijn. De rechtbank verwijst in dit kader naar een uitspraak van de ABRvS van 31 mei 2006 (LJN: AX6365). De omstandigheid dat Oranjewoud de schade voor vier verschillende woningen met elk een eigen waarde telkens heeft vastgesteld op € 5.000,00 geeft de rechtbank geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de adviezen van Oranjewoud. Daarbij acht de rechtbank van belang dat de door [E] voor de woningen van [B], [D] en [C] getaxeerde waarden bijna gelijk zijn en de ligging van deze woningen ten opzichte van de drie woningen goed vergelijkbaar is. De door [E] voor de woning van [A] getaxeerde waarde ligt weliswaar aanzienlijk hoger dan de waarden van de overige woningen, maar deze woning ligt ook op grotere afstand van de drie woningen. Verder acht de rechtbank van belang dat uit de rapporten niet kan worden afgeleid of [E] enkel heeft gekeken naar de gevolgen van de bouw van de drie woningen of ook naar de gevolgen van de bouw van de woonwijk. Voorts is ter zitting gebleken dat [E] ervan is uitgegaan dat onder het oude regime sleufsilo's niet op een kortere afstand dan 50 meter van de woningen van eisers gebouwd konden worden. Zoals de rechtbank hiervoor heeft overwogen, is dit uitgangspunt onjuist.
12.1 Bij de tussenuitspraak heeft de rechtbank verweerder in de gelegenheid gesteld om (nader) te motiveren waarom hij niet heeft gehandeld in strijd met het gelijkheidsbeginsel door veel lagere schadebedragen vast te stellen dan in de gevallen van de Miedloane te De Westereen. De rechtbank heeft overwogen dat verweerder in dat kader in ieder geval de rapporten van de SAOZ betreffende de gevallen van de Miedloane in het geding dient te brengen en daarop dient in te gaan in zijn motivering.
12.2 In de bestreden besluiten heeft verweerder opnieuw het standpunt ingenomen dat hij niet heeft gehandeld in strijd met het gelijkheidsbeginsel. Ter (nadere) motivering van dit standpunt heeft verweerder verwezen naar het rapport van Oranjewoud van 3 juli 2012. Oranjewoud heeft overwogen dat het oude regime in de onderhavige gevallen zeer vergelijkbare bouw- en gebruiksmogelijkheden bood voor het (voormalige) agrarische perceel, als het oude regime in de gevallen van de Miedloane. Volgens Oranjewoud bestaat er desalniettemin geen aanleiding om in beide gevallen gelijk te handelen, omdat de SAOZ in zijn adviezen in de gevallen van de Miedloane geen maximale invulling heeft gegeven aan de bouw- en gebruiksmogelijkheden van het oude regime. Oranjewoud heeft dit standpunt uitgebreid gemotiveerd onder verwijzing naar verschillende onderdelen van de rapporten van de SAOZ.
12.3 Eisers hebben hun standpunt dat verweerder de hoogte van de schade heeft vastgesteld in strijd met het gelijkheidsbeginsel gehandhaafd. Daartoe hebben zij aangevoerd dat de gevallen van de Miedloane zowel voor wat betreft het oude als het nieuwe regime bijna identiek zijn aan de onderhavige gevallen en verweerder in de gevallen van de Miedloane de schade (gemiddeld) op een veel hoger bedrag heeft vastgesteld. In de gevallen van de Miedloane ging het eveneens om aanvragen om vergoeding van planschade naar aanleiding van het bouwen van drie woningen ter invulling van een "open gat" in de bebouwing. Verweerder heeft de planschade in die gevallen vastgesteld op bedragen variërend van € 5.000,00 tot € 37.000,00. Volgens eisers is de planschade in hun gevallen zelfs groter dan in de gevallen van de Miedloane, omdat de [straat] veel rustiger is dan de Miedloane, de afstanden tot de nieuwe bebouwing in de gevallen van de Miedloane groter zijn en onder het nieuwe regime van de [straat] ook aan huis gebonden beroepen zijn toegestaan, hetgeen onder het nieuwe regime van de Miedloane niet is toegestaan. Eisers betwisten dat de SAOZ in haar advies met betrekking tot de Miedloane de mogelijkheid om silo's te bouwen niet heeft meegenomen en geen maximale invulling heeft gegeven aan de bouwmogelijkheden voor andere bouwwerken.
12.4 Het is vaste rechtspraak van de ABRvS dat een beroep op het gelijkheidsbeginsel niet zover strekt dat verweerder een gemaakte fout moet herhalen. De rechtbank verwijst bijvoorbeeld naar een uitspraak van de ABRvS van 10 november 2010 (LJN: BO3487).
12.5 Verweerder stelt zich niet langer op het standpunt dat geen sprake is van gelijke gevallen. Hij stelt zich onder verwijzing naar het rapport van Oranjewoud op het standpunt dat in de gevallen van de Miedloane fouten zijn gemaakt in de planvergelijking en hij niet gehouden is deze fouten te herhalen.
12.6 De rechtbank acht aannemelijk dat bij de planvergelijking in de gevallen van de Miedloane de bouw- en gebruiksmogelijkheden van het oude regime niet maximaal zijn ingevuld, waardoor in die gevallen het planologisch nadeel te groot en de geleden schade te hoog zijn ingeschat. De rechtbank acht aannemelijk dat de SAOZ in die gevallen geen, danwel onvoldoende rekening heeft gehouden met de mogelijkheid om sleufsilo's met een hoogte van 3 meter te bouwen. De rechtbank kan zich vinden in de motivering die Oranjewoud daarvoor in het rapport van 3 juli 2012 heeft gegeven en sluit zich daarbij aan. De rechtbank is van oordeel dat verweerder niet gehouden is deze onjuiste invulling van de maximale bouw- en gebruiksmogelijkheden in de onderhavige gevallen te herhalen.
12.7 Dit brengt de rechtbank tot de conclusie dat verweerder niet heeft gehandeld in strijd met het gelijkheidsbeginsel. Dit betekent dat deze beroepsgrond faalt.
13. Het voorgaande brengt de rechtbank tot de conclusie dat verweerder de planschade die eisers hebben geleden ten gevolge van de bouw van de drie woningen terecht heeft vastgesteld op € 5.000,00.
14.1 Verder heeft de rechtbank verweerder in de tussenuitspraak in de gelegenheid gesteld de aan eisers te vergoeden planschade opnieuw te beoordelen met inachtneming van hetgeen in overweging 8.10 van die tussenuitspraak is overwogen.
14.2 Verweerder heeft zich in de bestreden besluiten in navolging van Oranjewoud op het standpunt gesteld dat de door eisers geleden schade behoort tot het normaal maatschappelijk risico. Ook de bedragen aan schadevergoeding die aan [B] en [D] zijn toegekend in de besluiten op bezwaar van 28 april 2011 vallen onder het normaal maatschappelijk risico. Verweerder heeft [B] en [D] desalniettemin opnieuw een schadevergoeding van € 300,00 respectievelijk € 500,00 met wettelijke rente toegekend op de grond dat het laten vervallen van deze vergoedingen in strijd zou komen met het verbod op reformatio in peius.
14.3 Ter onderbouwing van zijn standpunt dat de schade behoort tot het normaal maatschappelijk risico heeft Oranjewoud overwogen dat de [straat] ook voorafgaand aan de bouw van de drie woningen een straat was, waaraan meerdere clusters van (hoofdzakelijk) vrijstaande woningen aanwezig waren. Volgens Oranjewoud voegen de drie woningen zich zowel qua parcelering en omvang, als qua functie goed binnen de bestaande woonbebouwing, waardoor deze ruimtelijke ontwikkeling geen grote aantasting vormt van de bestaande stedenbouwkundige structuur en het woonklimaat van de omwonenden. Oranjewoud verwijst naar de overweging van de ABRvS in de uitspraak van 29 februari 2012 dat inbreiding van woningen in een bestaande woonkern een normale maatschappelijke ontwikkeling is. Oranjewoud heeft voorts overwogen dat de [straat] sinds jaar en dag deel uitmaakt van de woonkern [woonplaats] en ook al sinds tenminste de jaren '60 van de vorige eeuw is opgenomen in de bestemmingsplannen voor de kom en niet de bestemmingsplannen voor het buitengebied. Verder is volgens Oranjewoud ook het invullen van zogenaamde "open gaten" met woonbebouwing sinds geruime tijd en ook landelijk een gangbare vorm van inbreiding. Het bouwen van de drie woningen past ook in het gemeentelijke beleid, neergelegd in de beleidsnotitie "Invulling open gaten", zoals de rechtbank ook heeft geoordeeld in haar uitspraak van 12 juni 2012 in de procedure met zaaknummer 11/1396. Voorts heeft Oranjewoud overwogen dat de bouw van drie woningen in een bestaand woonbuurtje geen ingrijpende maatregel is en dat ook onder het oude regime ter plaatse van de nieuwbouwlocatie al bouwmogelijkheden bestonden (bijvoorbeeld voor 3 meter hoge sleufsilo's), die de beleving van omwonenden van de feitelijk aanwezige weide ingrijpend zouden hebben gewijzigd. Ook de aard en omvang van het door de bouw van de drie woningen veroorzaakte nadeel acht Oranjewoud beperkt, omdat het nadeel nagenoeg uitsluitend bestaat uit een gewijzigde omgevingskarakteristiek van agrarisch naar wonen. Volgens Oranjewoud is van een toename van geluids- of verkeershinder geen sprake, evenmin als van een (wezenlijke) verdere aantasting van de privacy.
14.4 Eisers hebben zich op het standpunt gesteld dat de bouw van de drie woningen niet in de lijn der verwachtingen lag. Daartoe hebben zij aangevoerd dat deze bebouwing niet in het bebouwingsbeeld van de [straat] en het karakter van de buurt past, omdat de [straat] is gelegen in de periferie van het dorp [woonplaats] en één van de oude linten van het dorp vormt. Vooral de oostkant van de [straat] toont dat er een geleidelijke overgang is van een open lintbebouwing naar een meer gesloten structuur. Enkele voormalige boerenerven ([huisnummers X en Y]) vormen een ruimtelijke verbijzondering, die duidelijk wijst naar de (vroegere) agrarische betekenis van dit gebied. Deze situatie maakt volgens eisers dat het boerenerf een schakel vormt tussen het dorp en het achterliggende coulissenlandschap. Eisers hebben erop gewezen dat dit voor verweerder aanleiding is geweest om een aanvraag voor woningbouw aan de Voorstraat te De Westereen af te wijzen. Volgens eisers betreft dit een vergelijkbaar geval. Volgens eisers maakt Oranjewoud ten onrechte geen onderscheid tussen de oost- en de westkant van de [straat]. Verder achten eisers van belang dat op de percelen ten zuiden van de [straat] [nummer Z] ook geen woningbouw mogelijk is. Eisers betwisten dat het invullen van grote open gaten, zoals hier aan de orde, met woonbestemming sinds geruime tijd ook landelijk een gangbare vorm van inbreiding is. Bovendien heeft verweerder dit beleid inmiddels verlaten. Verder hebben eisers aangevoerd dat de bouw van de drie woningen met een maximale bouwhoogte van 8,5 meter een ingrijpende maatregel is, aangezien de bouwmogelijkheden voorheen waren beperkt tot 3 meter hoge bouwwerken, niet zijnde gebouwen, zoals sleufsilo's. Voorts hebben eisers aangevoerd dat de bouw van de drie woningen leidt tot groot nadeel. Zij verwijzen in dat kader naar hetgeen zij hiervoor hebben aangevoerd (zie overweging 11.3).
14.5 Op grond van artikel 6.2, eerste lid, van de Wro blijft binnen het normale maatschappelijke risico vallende schade voor rekening van de aanvrager.
14.6 In zijn eerdergenoemde uitspraak van 29 februari 2012 heeft de ABRvS geoordeeld dat de vraag of schade als gevolg van een planologische ontwikkeling als bedoeld in artikel 6.1, eerste lid, van de Wro tot het normaal maatschappelijk risico behoort, moet worden beantwoord met inachtneming van alle van belang zijnde omstandigheden van het geval. Van belang is onder meer of de planologische ontwikkeling als een normaal maatschappelijke ontwikkeling kan worden beschouwd waarmee de benadeelde rekening had kunnen houden in die zin dat de ontwikkeling in de lijn der verwachtingen lag, ook al bestond geen concreet zicht op de omvang waarin, de plaats waar en het moment waarop deze ontwikkeling zich zou voordoen. Omstandigheden die in acht worden genomen zijn verder de aard van de maatregel en de aard en de omvang van het daardoor veroorzaakte nadeel.
14.7 De rechtbank is van oordeel dat de bouw van de drie woningen een planologische ontwikkeling is die behoort tot het normaal maatschappelijk risico. Naar het oordeel van de rechtbank is dit een ontwikkeling die in de lijn der verwachtingen lag, omdat deze ontwikkeling aansluit op de plaatselijke situatie en in overeenstemming is met het (destijds) door verweerder gevoerde ruimtelijke beleid. Daarnaast is inbreiding van (enkele) woningen in een bestaande woonkern, zoals de ABRvS ook heeft overwogen in de uitspraak van 29 februari 2012, een normale maatschappelijke ontwikkeling. De rechtbank kan zich vinden in de door Oranjewoud gegeven motivering. Het betoog van eisers dat verweerder in een geval dat volgens hen vergelijkbaar is, heeft geweigerd bouwvergunning te verlenen, kan niet tot een ander oordeel leiden. Daartoe overweegt de rechtbank dat uit de omstandigheid dat verweerder op basis van een beoordeling van 2 augustus 2007 van een specifieke inbreidingslocatie een bouwaanvraag voor die locatie aan de Voorstraat te De Westereen heeft afgewezen, niet kan worden afgeleid dat de bouw van drie woningen op de onderhavige locatie niet in de lijn der verwachting lag. Verder is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich terecht in navolging van Oranjewoud op het standpunt heeft gesteld dat het niet om een ingrijpende maatregel gaat en de aard en de omvang van het daardoor veroorzaakte nadeel relatief beperkt zijn. De rechtbank verwijst in dit kader naar hetgeen zij hiervoor onder 11.2 en 11.5 heeft overwogen. Verder is de rechtbank van oordeel dat verweerder de bij de besluiten van 28 april 2011 aan [B] en [D] toegekende schadevergoedingen, gelet op het verbod van reformatio in peius, terecht in stand heeft gelaten. Hieruit volgt dat ook deze beroepsgrond faalt.
15. De rechtbank komt op grond van hetgeen zij in de tussenuitspraak en hiervoor heeft overwogen tot de conclusie dat verweerder de aanvragen om vergoeding van planschade van [A] en [C] terecht heeft afgewezen, [B] terecht een planschadevergoeding heeft toegekend van € 500,00 met wettelijke rente en [D] terecht een planschadevergoeding heeft toegekend van € 300,00 met wettelijke rente. Dit betekent dat de beroepen, voor zover deze zijn gericht tegen de besluiten van 9 juli 2012, ongegrond zijn.
16. De rechtbank ziet geen aanleiding om te bepalen dat verweerder aan eisers het door hen betaalde griffierecht vergoedt, omdat het betaalde griffierecht wordt geacht mede te zijn voldaan ten aanzien van de beroepen tegen de bestreden besluiten van 9 juli 2012 en de rechtbank de beroepen, voor zover zij zijn gericht tegen deze besluiten, ongegrond verklaart.
17. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten. De rechtbank merkt de procedures met de zaaknummers 11/1392, 11/1394, 11/1395 en 11/1398 aan als samenhangende zaken in de zin van artikel 3 van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: Bpb). Daarom stelt de rechtbank de kosten voor de door een derde in deze procedures beroepsmatig verleende rechtsbijstand op grond van het Bpb vast op totaal € 1.770,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het bijwonen van de zitting, 0,5 punt voor het indienen van een schriftelijke zienswijze na een bestuurlijke lus, met een waarde per punt van € 472,00, een wegingsfactor 1 en een factor 1,5 in verband met vier samenhangende zaken). Het totaal te vergoeden bedrag voor kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand wordt gelijkelijk verdeeld over de vier zaken (€ 442,50 per zaak). De reiskosten van [A] en [B] in verband met het bijwonen van de zitting stelt de rechtbank op basis van de kosten voor openbaar vervoer vast op € 8,46 per persoon. De overige door eisers geclaimde kosten komen reeds niet voor vergoeding in aanmerking, omdat eisers de hoogte daarvan niet kenbaar hebben gemaakt en deze kosten ook niet zijn gespecificeerd of onderbouwd. Voor zover deze kosten betrekking mochten hebben op de door eisers ingediende taxatierapporten komen zij bovendien niet voor vergoeding in aanmerking, omdat de rechtbank de beroepen, voor zover zij zijn gericht tegen de bestreden besluiten van 9 juli 2012, ongegrond verklaart.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart de beroepen, voor zover deze zijn gericht tegen de besluiten op bezwaar van 28 april 2011, niet-ontvankelijk;
- verklaart de beroepen, voor zover deze zijn gericht tegen de bestreden besluiten van 9 juli 2012, ongegrond;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten in de procedure met zaaknummer 11/1392 tot een bedrag van € 450,96;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten in de procedure met zaaknummer 11/1394 tot een bedrag van € 450,96;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten in de procedure met zaaknummer 11/1395 tot een bedrag van € 442,50;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten in de procedure met zaaknummer 11/1398 tot een bedrag van € 442,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.M. Visser, voorzitter, en mr. P.G. Wijtsma en mr. H.D. Tolsma, leden, in aanwezigheid van mr. F.F. van Emst, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 februari 2013.
w.g. voorzitter
w.g. griffier
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.