RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Afdeling bestuursrecht
procedurenummer: AWB LEE 12/2064
uitspraak van de meervoudige kamer van 7 mei 2013 als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
[naam],
wonende te [woonplaats],
eiser,
gemachtigde: mr. S. Veenstra,
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Leeuwarden,
verweerder,
gemachtigden: mr. M.J. Kolijn-Van de Merwe, S. van den Broek en mr. I. Zittema.
Bij besluit van 10 april 2012 (het primaire besluit) heeft verweerder eiser met ingang van 15 augustus 2012 eervol ontslag verleend wegens ongeschiktheid voor zijn betrekking anders dan wegens ziekte of gebreken.
Bij besluit van 24 juli 2012 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft eiser beroep aangetekend.
De Wet Herziening Gerechtelijke Kaart is op 1 januari 2013 in werking getreden. De rechtbanken Assen, Groningen en Leeuwarden vormen met ingang van die datum tezamen de nieuwe rechtbank Noord-Nederland. Het rechtsgebied van deze rechtbank beslaat de provincies Drenthe, Fryslân en Groningen. De zaak wordt daarom verder behandeld en beslist door de rechtbank Noord-Nederland.
De zaak is behandeld ter zitting van de rechtbank, gehouden op 27 maart 2013. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.
1. De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan. Eiser is bij akte van benoeming van 23 mei 2006 met ingang van 1 september 2006 benoemd als teamleider Burgerzaken bij verweerder. Bij besluit van 14 september 2010 is eiser met ingang van 1 oktober 2010 benoemd als teamleider van het Klantcontactcentrum (KCC). Op 29 februari 2012 heeft verweerder het voornemen geuit om over te gaan tot het verlenen van eervol ontslag van eiser wegens de ongeschiktheid voor de betrekking anders dan wegens ziekte of gebreken. Eiser heeft hierop zijn zienswijze gegeven. Verweerder heeft het ontslag gebaseerd op artikel 8:6 van de - op de Collectieve arbeidsvoorwaardenregeling en Uitwerkingsovereenkomst (CAR/UWO) geënte - Arbeidsvoorwaardenregeling van de gemeente Leeuwarden (ARL)
2. Ingevolge artikel 8:6, eerste lid, van de ARL kan aan de ambtenaar ontslag worden verleend op grond van onbekwaamheid of ongeschiktheid voor de vervulling van zijn betrekking anders dan op grond van ziekten of gebreken. Ontslag op grond van dit artikel wordt eervol verleend.
3. Eiser stelt dat verweerder zijn functioneren van meet af aan positief heeft gewaardeerd. In 2008 is enkel gesproken over een iets andere sturing van de afdeling door eiser, maar niet over onvoldoende functioneren van eiser. Eiser heeft niet met verweerder afgesproken dat hij zou uitkijken naar een andere functie. In oktober 2010 is eiser in een nieuwe functie geplaatst, dus hij voldeed klaarblijkelijk aan de functie-eisen. Het principe 'mens volgt werk' impliceert dat de oude en nieuwe functie van eiser grosso modo gelijkwaardig zijn. Als eiser ongeschikt zou zijn voor de functie teamleider van het KCC had verweerder dat toen met eiser moeten bespreken. In de eerste maanden na oktober 2010 heeft verweerder niets vastgelegd omtrent de ongeschiktheid van eiser voor zijn nieuwe functie. Van enige mismatch is geen sprake, laat staan dat vanaf 2009 is gesproken over een andere functie binnen of buiten de gemeentelijke organisatie. Pas in april 2011 is over de mismatch gesproken en over een vrijwillig vertrek. Eiser is daarmee niet akkoord gegaan. Toen eiser aangaf dat er geen grond bestaat voor een ontslag per juli 2011, heeft verweerder een verbetertraject opgestart. Dat verweerder hier alle vertrouwen in had is niet geloofwaardig met het oog op zijn eerder uitgesproken wens dat eiser zou vertrekken. Het verbetertraject ging steeds minder over de inhoud en steeds meer over de vorm. Eiser heeft geen enkel gespreksverslag ondertekend, nu nagenoeg ieder verslag onjuistheden bevatte. In een tussentijdse evaluatie heeft de coach gerapporteerd dat eiser de door verweerder aangegeven situaties concreet aanpakt, zichzelf in positie brengt, daadkracht en besluitvaardigheid toont en dat hij kan voldoen aan wat verweerder kennelijk vraagt. Het feit dat verweerder kennelijk zonder driegesprek tussen eiser, leidinggevende en coach kan beslissen het verbetertraject te beëindigen roept de vraag op waar het driegesprek dan voor nodig was. Anders dan verweerder acht eiser financiële compensatie gerechtvaardigd omdat er sprake is van ontslag dat gelegen is in omstandigheden binnen de werksfeer. In het ontslagvoornemen van 29 februari 2012 heeft verweerder ten onrechte gesteld dat er geen werk voor eiser is. Dat is onjuist, eiser opteert uitdrukkelijk voor de functie teamleider ICT.
4. Verweerder voert daartegen aan dat hij uitgebreid, met concrete voorbeelden, heeft beschreven welke verbeteringen bij eiser nodig waren. In de perceptie van verweerder bestond er overeenstemming met eiser dat er geen goede match was tussen eiser en zijn functie en werd afgesproken dat eiser een andere functie zou zoeken. Vanwege het principe ‘mens volgt werk’ - waarbij de werkzaamheden in overwegende mate terugkomen in de nieuwe functie - is eiser op de functie teamleider van het KCC geplaatst, maar daaruit volgt niet zonder meer dat de te stellen eisen gelijk zijn en dat eiser ook geschikt is voor deze functie. In maart en april 2011 heeft verweerder met eiser over een vrijwillige overgang naar een andere functie gesproken. Ondanks dat eiser daarmee niet akkoord is gegaan, heeft hij geen alternatief voorstel gedaan. Het staat een werkgever altijd vrij een verbetertraject met een werknemer aan te gaan als hij daartoe noodzaak ziet. Doel was te komen tot een voldoende functionerende teamleider van het KCC. De kritiek van eiser op het verbetertraject betreft vooral de procedure maar niet de inhoud, zoals de uitkomsten van een medewerkerstevredenheidsonderzoek. Met dit traject heeft verweerder eiser de kans geboden te laten zien over de benodigde kwaliteiten te beschikken en die toe te passen. Dat heeft niet het gewenste resultaat opgeleverd. Anders dan eiser stelt, meent verweerder dat in het rapport van de coach niet valt terug te lezen dat eiser voldoet aan wat door verweerder van hem wordt gevraagd. Doordat eiser moeite heeft zijn knelpunten te herkennen is gekeken of dit met coaching kon worden verbeterd. Eiser vond dat zijn functioneren goed was en geen verbetering behoefde. Daarom acht verweerder een voortzetting van het verbeteringstraject niet zinvol. Het komt verweerder toe de coach te vragen naar de voortgang. Daarmee wordt de privacy van eiser niet geschonden. De projectwerkzaamheden die eiser vervult, vormen geen functie. Voor de functie teamleider ICT heeft eiser niet de benodigde kennis en ervaring. Een ander dienstverband van eiser bij verweerder is dan ook niet aan de orde.
5. Volgens vaste rechtspraak moet ongeschiktheid - zich uitend in het ontbreken van eigenschappen, mentaliteit en instelling die voor het op goede wijze vervullen van de functie vereist zijn - worden aangetoond aan de hand van concrete gedragingen van de ambtenaar. Daarbij is tevens van belang of de betrokkene tijdig met zijn tekortkomingen is geconfronteerd en de mogelijkheid en tijd heeft gehad zich te verbeteren. De rechtbank wijst onder meer op de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 18 maart 2010, LJN BL9739.
6. Met betrekking tot de vraag of verweerder eiser tijdig met zijn onvoldoende functioneren heeft geconfronteerd, overweegt de rechtbank het volgende. Tijdens een functioneringsgesprek op 5 juli 2007 heeft verweerder geoordeeld dat er een positieve beweging zichtbaar was en dat er vertrouwen was dat eiser veranderingen teweeg kan brengen. Een aandachtspunt was de onzekerheid van eiser in de communicatie. In het aansturen van de afdeling kon eiser zich verder ontwikkelen. In een memo over een voortgangsgesprek van 25 april 2008 staat dat eiser meer zicht moet krijgen op de cultuur, de inhoud en de processen. Eiser heeft de overdracht naar het callcenter tot een succes gemaakt en heeft rust in het team gebracht. Naar het oordeel van de rechtbank duiden deze gesprekken niet op onvoldoende functioneren van eiser.
7. In het verslag van een functioneringsgesprek dat op 13 oktober 2009 met eiser is gevoerd staat dat eiser en zijn leidinggevende het erover eens zijn dat de match van eiser met de functie teamleider van het KCC niet optimaal is. De inhoudelijke kennis, daadkracht, duidelijkheid en pro-activiteit van eiser zijn onvoldoende. Afgesproken is dat eiser probeert in het volgende jaar een andere functie te vinden. De rechtbank is van oordeel dat dit gespreksverslag aanwijzingen geeft voor onvoldoende functioneren van eiser. Hoewel eiser betwist dat dit gesprek een functioneringsgesprek betrof en hij erop wijst dat het verslag niet is ondertekend, doet dat naar het oordeel van de rechtbank niet af aan het feit dat het gesprek heeft plaatsgevonden zoals is weergegeven in het verslag. Eiser heeft immers niet ontkend dat het gesprek heeft plaatsgevonden en heeft evenmin de inhoud van het gespreksverslag betwist. Het had verweerder weliswaar gesierd als hij het gespreksverslag, dat een voor eiser belastende inhoud heeft, ter goedkeuring, aanvulling en ondertekening aan eiser had aangeboden voordat het in diens personeelsdossier werd opgenomen, maar deze omissie is geen reden voor de rechtbank om het verslag niet bij haar beoordeling te betrekken. Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende komen vast te staan dat eiser op 13 oktober 2009 is geconfronteerd met zijn functioneren. Deze conclusie volgt bovendien uit het door eiser niet weersproken verslag van het gesprek op 11 april 2011 waarbij, in bijzijn van de gemachtigde van eiser, onder meer is gesproken over de eind 2009 benoemde mismatch tussen eiser en zijn functie en de afspraak dat eiser op zoek zou gaan naar een andere baan.
8. In de twee jaren voorafgaand aan het gesprek op 13 oktober 2009, te weten op 5 juli 2007 en 25 april 2008, heeft verweerder het functioneren van eiser ook met hem besproken, zodat er niet reeds lange tijd sprake was van onvoldoende functioneren zonder dat verweerder eiser daarmee heeft geconfronteerd. Gelet op het voorgaande is de rechtbank dan ook van oordeel dat verweerder eiser tijdig heeft aangesproken op zijn onvoldoende functioneren. Daarbij is verweerder bovendien voldoende concreet geweest. Hoewel de concrete voorbeelden van het onvoldoende functioneren van eiser slechts in steekwoorden in het - niet door eiser betwiste - gespreksverslag van 13 oktober 2009 zijn opgenomen, is daarmee genoegzaam aangetoond dat verweerder deze voorbeelden met eiser heeft besproken.
9. Op 15 februari 2010 is eiser in algemene dienst aangesteld en op 1 oktober 2010 is hij in de functie teamleider van het KCC geplaatst. Het feit dat verweerder de reorganisatie niet heeft aangegrepen om eiser niet te laten terugkeren in de nieuwe organisatie leidt naar het oordeel van de rechtbank niet tot de conclusie dat van onvoldoende functioneren van eiser geen sprake meer was ten tijde van die aanstelling en plaatsing. Niet gebleken is dat verweerder bij de aanstelling van eiser dan wel anderszins van zijn standpunt is teruggekomen, zodat de rechtbank ervan uitgaat dat de kritiek op het functioneren van eiser is blijven voortbestaan.
10. Ten aanzien van de verbetermogelijkheid voor eiser overweegt de rechtbank het volgende. Doordat eiser zijn functie van teamleider van het KCC wilde behouden, is verweerder met het oog op verbetering van het functioneren van eiser in die functie een verbetertraject gestart. Daartoe heeft verweerder eiser in juni 2011 een schema aangereikt waarin het door eiser getoonde gedrag en het door verweerder gewenste gedrag per competentie zijn uitgewerkt. De leidinggevende van eiser heeft dit schema met nadere voorbeelden aangevuld. In de periode van juli 2011 tot en met januari 2012 hebben coachingsgesprekken met eiser plaatsgevonden. In september 2011 heeft de leidinggevende eiser van feedback over de te verbeteren competenties voorzien, aan de hand van voorbeelden. Uit een tussentijdse evaluatie, opgesteld door de coach, volgt dat eiser zich bij kritiek defensief opstelt en dat het van belang is dat de leidinggevende punten blijft aangeven waar verbetering mogelijk is. Bovendien kan eiser zelf proberen problemen boven water te halen, wat volgens de coach niet zijn sterkste punt is. De leidinggevende acht het resultaat nog steeds onvoldoende en zij ziet zich bevestigd in het rapport van de coach, waarin staat dat het een probleem voor eiser is om vanuit zichzelf knelpunten te herkennen. Voor het nemen van een beslissing over het verbetertraject acht de leidinggevende een driegesprek met eiser en de coach noodzakelijk. De coach ziet daar ook meerwaarde in. Eiser wenst echter geen driegesprek en ervaart zijn ontwikkeling als voldoende. De leidinggevende ziet de komende twee maanden geen verbetering optreden die substantieel zal zijn en besluit daarop het verbetertraject te stoppen.
11. Anders dan eiser is de rechtbank van oordeel dat in het verbetertraject steeds het functioneren en de ontwikkeling van eiser - en niet de procedure - centraal hebben gestaan. Uit de door de coach opgestelde tussenevaluatie kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden afgeleid dat eiser kan voldoen aan wat verweerder van hem vraagt. Eiser heeft ook geen feiten of omstandigheden aangevoerd waaruit die conclusie kan worden getrokken. Dat de leidinggevende van eiser zich op basis van de tussenevaluatie de vraag heeft gesteld of een verbetering van het functioneren van eiser op korte termijn te verwachten is, komt de rechtbank aannemelijk voor, te meer nu eiser zelf zijn ontwikkeling voldoende achtte. Het driegesprek had op deze vraag mogelijk enig licht kunnen werpen. De rechtbank acht het begrijpelijk en zorgvuldig dat de werkgever vraagt naar de voortgang van coachingsgesprekken met zijn werknemer. Nu eiser het driegesprek echter heeft geweigerd, heeft hij het risico genomen dat de werkgever concludeert dat er geen reden is om het verbetertraject voort te zetten. De rechtbank is van oordeel dat verweerder met het verbetertraject aan eiser ruimschoots de mogelijkheid en de tijd heeft gegeven zich te verbeteren.
12. Nu verweerder aan eiser tijdig, regelmatig en voldoende concreet heeft aangegeven op welke onderdelen van eisers functioneren kritiek bestond en verweerder aan eiser voldoende de mogelijkheid en de tijd heeft gegeven zich te verbeteren, is de rechtbank van oordeel dat verweerder in redelijkheid heeft kunnen besluiten eiser te ontslaan uit de functie van teamleider van het KCC wegens ongeschiktheid. Voor de door eiser gewenste financiële compensatie bestaat in dit geval geen grond. Eiser heeft op grond van het ARL recht op een re-integratiefase van vier maanden, maar kan uit dien hoofde geen aanspraak maken op een aanstelling in een andere functie bij verweerder.
13. Het beroep is ongegrond.
14. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door mr. A.T. de Kwaasteniet, voorzitter, en door mrs. P.G. Wijtsma en H.D. Tolsma, rechters, in tegenwoordigheid van mr. P.M. van der Spek als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 7 mei 2013.
w.g. P.M. van der Spek
w.g. A.T. de Kwaasteniet
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat voor partijen het rechtsmiddel hoger beroep open. Gelijke bevoegdheid komt toe aan andere belanghebbenden, zulks behoudens het bepaalde in art. 6:13 juncto 6:24 Awb.
Indien u daarvan gebruik wenst te maken dient u binnen zes weken na de dag van verzending van de uitspraak een brief (beroepschrift) alsmede een afschrift van deze uitspraak te zenden aan:
de Centrale Raad van Beroep
Postbus 16002
3500 DA Utrecht
In het beroepschrift vermeldt u waarom u de uitspraak niet juist vindt.