ECLI:NL:RBNNE:2013:BZ4141

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
14 maart 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
ASS 12/647
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de compensatieplicht van de Wet maatschappelijke ondersteuning in het kader van huishoudelijke hulp

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 14 maart 2013 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Emmen over de toekenning van huishoudelijke hulp op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). Eiseres had eerder een individuele voorziening voor hulp bij het huishouden ontvangen, maar de gemeente had haar nu een algemene voorziening schoonmaakondersteuning toegekend. De rechtbank oordeelde dat de gemeente onvoldoende had voldaan aan de compensatieplicht van de Wmo. De rechtbank stelde vast dat eiseres, die al eerder een individuele voorziening had gekregen, niet opnieuw een aanvraag moest indienen voor een individuele voorziening. De rechtbank vond dat de toegewezen schoonmaakondersteuning niet voldeed aan de specifieke behoeften van eiseres, aangezien deze niet was afgestemd op haar persoonlijke situatie en de indicatie voor wasverzorging niet werd meegenomen. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit van de gemeente en droeg hen op om opnieuw te beslissen op het bezwaarschrift van eiseres, met inachtneming van de uitspraak. Tevens werd de gemeente veroordeeld in de proceskosten van eiseres en moest het griffierecht worden vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Afdeling bestuursrecht
Locatie Assen
Kenmerk: ASS 12/647
Uitspraak van de meervoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken d.d. 14 maart 2013
in het geding tussen
[eiseres], wonende te [plaats], eiseres,
en
het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Emmen, verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 7 juni 2012 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiseres op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) hulp bij het huishouden (HH1) toegekend voor gemiddeld 3 uur en 45 minuten per week vanaf 16 augustus 2012 tot en met 31 december 2012.
Bij besluit van 28 augustus 2012 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard en aan eiseres schoonmaakondersteuning toegekend voor gemiddeld 4 uur en 5 minuten per week vanaf 6 september 2012. Overwogen is verder dat eiseres vanaf 16 augustus 2012 ook al recht had op 4 uur en 5 minuten schoonmaakondersteuning en dat zij de uren die zij in deze periode te weinig heeft gehad na 6 september 2012 maar voor 31 december 2012 nog mag inzetten.
Tegen dit besluit is namens eiseres beroep ingesteld bij de rechtbank.
Bij besluit van 20 november 2012 heeft verweerder een nieuw besluit op bezwaar genomen waarbij aan eiseres vanaf 17 september 2012 voor 4 uur en 35 minuten schoonmaakondersteuning per week wordt toegekend. Aangegeven is dat eiseres in verband met de nieuwe indicatie nog recht heeft op 20 uur en 35 minuten schoonmaakondersteuning, welke zij vanaf 29 november maar voor 31 december 2012 kan inzetten.
Het beroep wordt mede geacht gericht te zijn tegen dit besluit. Bij brief van 31 januari 2013 zijn namens eiseres aanvullende gronden ingediend.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is behandeld ter zitting van de rechtbank op 1 februari 2013. Eiseres heeft zich doen vertegenwoordigen door drs. J.G.A. Janssen en B. Hoeksema. Voor verweerder zijn verschenen M.G. Sterkenburg en mr. B.J.M. de Leest.
Overwegingen
1. Nu verweerder het bestreden besluit van 28 augustus 2012 heeft vervangen door het besluit van 20 november 2012 heeft eiseres geen belang meer bij een beoordeling van dit besluit, zodat het beroep daartegen niet-ontvankelijk wordt verklaard.
2. Met betrekking tot het besluit van 20 november 2012 overweegt de rechtbank als volgt.
3. Eiseres is bekend met hoge bloeddruk, artrose aan de rug, voeten en handen, cara, incontinentie en cardiale en interne aandoeningen (nieren). Tevens is sprake van een fysiologisch verouderingsproces. Eiseres is daardoor beperkt in alle huishoudelijke taken. De verwachting is dat de beperkingen zullen toenemen. Eiseres woont in een seniorenwoning met beneden een woonkamer en een slaapkamer alsmede douche en toilet en boven twee slaapkamers. Eiseres had tot het primaire besluit 7 uren per week de beschikking over een individuele voorziening hulp bij het huishouden (type HH1) op grond van de Wmo. In het kader van een herindicatie is eiseres op 16 mei 2012 thuis bezocht door een medewerker van verweerder. Vervolgens heeft besluitvorming als genoemd onder procesverloop plaatsgevonden.
Regelgeving
4. Artikel 4, eerste lid, Wmo, voor zover van belang, bepaalt dat ter compensatie van de beperkingen die een persoon ondervindt in zijn zelfredzaamheid en zijn maatschappelijke participatie het college van burgemeester en wethouders voorzieningen treft op het gebied van maatschappelijke ondersteuning die hem in staat stellen een huishouden te voeren.
Artikel 4, tweede lid, Wmo bepaalt dat het college van burgemeester en wethouders bij het bepalen van de voorzieningen rekening houdt met de persoonskenmerken en behoeften van de aanvrager van de voorzieningen, waaronder verandering van woning in verband met wijziging van leefsituatie, alsmede met de capaciteit van de aanvrager om uit een oogpunt van kosten zelf in maatregelen te voorzien.
Artikel 5, eerste lid, Wmo, voor zover van belang, bepaalt dat de gemeenteraad bij verordening en met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens deze wet regels stelt over de door het college van burgemeester en wethouders te verlenen individuele voorzieningen en over de voorwaarden waaronder personen die een aanspraak hebben op dergelijke voorzieningen recht hebben op het ontvangen van die voorziening in natura, het ontvangen van een financiële tegemoetkoming of een persoonsgebonden budget.
Artikel 6 Wmo bepaalt dat het college van burgemeester en wethouders personen die aanspraak hebben op een individuele voorziening, de keuze biedt tussen het ontvangen van een voorziening in natura of het ontvangen van een hiermee vergelijkbaar persoonsgebonden budget (…) tenzij hiertegen overwegende bezwaren bestaan.
5.1 Ter uitvoering van de Wmo heeft de gemeenteraad van de gemeente Emmen de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Emmen 2012 (hierna: de Verordening) vastgesteld. De Verordening is in werking getreden op 1 april 2012. Verder heeft verweerder de Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning gemeente Emmen 2012 (hierna: de beleidsregels) vastgesteld.
5.2 In het voorstel van 29 maart 2012 van verweerder aan de raad tot vaststelling van de verordening (en intrekking van de vorige verordening) staat dat de vaststelling en implementatie van de nieuwe verordening en de beleidsregels noodzakelijk zijn om uitvoering te kunnen geven aan nieuw "gekanteld" beleid en de daarbij voorgestelde bezuinigingsmaatregelen, met name betrekking hebbend op hulp bij de huishouding. Waar hulp in de huishouding tot dan toe enkel in de vorm van een individuele voorziening is verstrekt, wordt met dit nieuwe beleid een "algemene schoonmaakondersteuning" gecreëerd. De gemeente Emmen wil hulp bij het huishouden (in het voorgestelde beleid: schoonmaakondersteuning) niet langer beschouwen als een gegroeide vanzelfsprekendheid in de vorm van een individuele voorziening, aldus het voorstel.
6. In artikel 2 onder a en d van de Verordening zijn de –voor de onderhavige zaak van belang zijnde- te bereiken resultaten genoemd, namelijk een schoon en leefbaar huis en het beschikken over schone, draagbare en doelmatige kleding.
In artikel 9, tweede lid, van de Verordening is thans bepaald dat met het oog op een schoon en leefbaar huis schoonmaakondersteuning in de vorm van een algemene voorziening het uitgangspunt is. Indien belanghebbende hiermee onvoldoende wordt gecompenseerd kan een individuele voorziening getroffen worden voor schoonmaakondersteuning en/of regievoering.
In artikel 12, tweede lid, van de Verordening is bepaald: "Met het oog op het beschikken over schone, draagbare en doelmatige kleding kan een individuele voorziening worden getroffen ten aanzien van het wassen, drogen en strijken en opruimen van de dagelijkse was. (...).”
Artikel 31 van de Verordening bepaalt: Voor alle bestaande cliënten hulp bij het huishouden geldt een overgangstermijn van 3 maanden. De termijn gaat lopen vanaf de beschikkingsdatum na herindicatie.
7. In de beleidsregels, onder 2.1.2, is het afwegingskader met betrekking tot het te bereiken resultaat voor een schoon en leefbaar huis uiteengezet. Hierin staat - voor zover thans van belang- het volgende. Eerst wordt bezien of iemand eigen mogelijkheden heeft en of er sprake is van gebruikelijke zorg. "Als dat niet heeft geleid tot een oplossing van het probleem, zal het college compenseren. Het college beoordeelt of de algemene voorziening in de vorm van schoonmaakondersteuning een adequate oplossing is voor het probleem. Hierbij is van belang of de betrokkene in staat is om zelf de regie te voeren over zijn huishouden. Wanneer hiervan sprake is geldt voor het bereiken van een schoon en leefbaar huis als uitgangspunt dat er gebruik kan worden gemaakt van de algemene voorziening schoonmaakondersteuning. De algemene schoonmaakondersteuning bedraagt 2,5 uur per week. (…). Indien de burger niet in staat is zelf de regie te voeren of er sprake is van een bijzondere situatie waardoor er meer schoonmaakondersteuning nodig is, vindt er een individuele beoordeling plaats door middel van een gesprek en wordt er een beschikking afgegeven. De indicatie wordt gesteld op basis van het Indicatieprotocol. Bij het indiceren wordt als norm aangehouden de systematiek zoals die tot 2007 ook onder de AWBZ werd gehanteerd."
8. Als bijlage bij de beleidsregels is het Indicatieprotocol schoonmaakondersteuning met onder andere de indicatienormen van (licht en zwaar) poetswerk en wasgoed opgenomen zoals deze gelden met ingang van 1 april 2012.
De beoordeling
9. De rechtbank stelt vast dat in het bestreden besluit in de eerste plaats, op grond van een herindicatie, hulp in het huishouden is toegekend als individuele voorziening voor 4 uur en 35 minuten per week vanaf 17 september 2012. In de tweede plaats is in het besluit bepaald dat deze individuele voorziening eindigt op 31 december 2012. Het beroep richt zich zowel tegen de herindicatie als tegen de situatie na 31 december 2013. De rechtbank zal eerst de beroepsgronden bespreken die betrekking hebben op de wijziging van de individuele voorziening op grond van de herindicatie vanaf 17 september 2012. Vervolgens zal de rechtbank de beroepsgronden bespreken over de situatie vanaf 1 januari 2013.
De herindicatie van de individuele voorziening per 17 september 2012
10.1 Namens eiseres is betoogd dat de in het bestreden besluit opgenomen overgangstermijn van drie maanden niet redelijk is. Door aan te sluiten bij de overgangsregeling in de verordening worden alle betrokkenen op verschillende data geconfronteerd met een verlaging van de indicatie. Eiseres meent dat de datum waarop de lagere normtijden ingaan voor iedereen gelijk moet zijn en eerst gevoeld mogen worden per datum van de invoering van het nieuwe beleid, 1 januari 2013. Eiseres heeft hiertoe verwezen naar de uitspraak van de rechtbank Breda (LJN: BY7580).
10.2 Verweerder stelt zich op het standpunt dat de overgangstermijn in het nieuwe besluit op bezwaar van 20 november 2012 is vastgesteld overeenkomstig artikel 31 van de Verordening. Volgens verweerder is deze overgangstermijn redelijk.
10.3 De rechtbank acht de in de Verordening vastgelegde overgangstermijn van 3 maanden vanaf de beschikkingsdatum na herindicatie niet onredelijk. Daarvoor is van belang dat verweerder ter zitting heeft aangegeven, hetgeen ook uit de stukken is gebleken, dat de meeste besluiten binnen een periode van twee maanden zijn genomen waardoor het verschil in ingangsdatum gering is. Daarbij is voorts van belang dat alle betrokkenen zijn geïnformeerd middels een beleidsbrief zodat zij zich op de beleidswijziging hebben kunnen voorbereiden. De beroepsgrond slaagt niet.
11.1 Namens eiseres is betoogd dat het gemeentelijk protocol buiten toepassing moet worden verklaard nu de daarin opgenomen normen in meer of mindere mate en ongemotiveerd afwijken van de landelijk gebruikelijke normen, als opgenomen in het protocol van de MO-zaak, dat gebaseerd is op het CIZ-protocol.
11.2 Verweerder stelt zich op het standpunt dat verweerder vrij is om te bepalen op welke wijze invulling wordt gegeven aan de in artikel 4 van de Wmo bedoelde compensatieplicht, zolang de doeleinden maar bereikt worden en sprake is van maatwerk in het individuele geval. Volgens verweerder heeft eiseres niet onderbouwd dat bepaalde normtijden in strijd zijn met de wettelijke compensatieplicht. Volgens verweerder is in het beleid voorts niet opgenomen dat de normtijden hetzelfde zijn als in het CIZ-protocol, maar is vermeld dat de in het CIZ-protocol gehanteerde systematiek is overgenomen. Deze systematiek is door de Centrale Raad van Beroep (CRvB) als rechtmatig beschouwd (LJN: BR 5308).
11.3 Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder de in het indicatieprotocol genoemde normen in redelijkheid kunnen hanteren. Uit de artikelen 3 en 5 van de Wmo en uit vaste jurisprudentie van de CRvB (onder meer de uitspraken LJN: BQ7081 en BP9520) volgt dat het aan verweerder is om de compensatieplicht in te vullen en dat verweerder hieraan een eigen invulling kan geven. De omstandigheid dat het CIZ en de MO-zaak andere normen hanteren maakt niet dat het door verweerder gehanteerde beleid onrechtmatig is. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres niet aangetoond dat met deze normen de resultaten niet kunnen worden behaald. Dit neemt niet weg dat, zoals artikel 4 van de Wmo bepaalt, in het individuele geval maatwerk dient te worden geleverd. De beroepsgrond slaagt niet.
12.1 Eiseres stelt zich voorts op het standpunt dat de indicatie gelet op haar persoonlijke situatie te laag is vastgesteld. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de nieuwe indicatie conform het nieuwe gemeentelijke indicatieprotocol en dus juist is vastgesteld. Daarbij is voldoende rekening gehouden met de individuele situatie van eiseres. Dat deze indicatie lager is dan voorheen maakt het besluit niet onrechtmatig.
12.2 Naar het oordeel van de rechtbank is de nieuwe indicatie conform het nieuwe gemeentelijke indicatieprotocol vastgesteld. Bij het eerste besluit op bezwaar is naar aanleiding van het bezwaar extra tijd voor een meerpersoonshuishouden en/of indicatie voor meer dan 2 kamers gegeven voor stoffen, oppervlakten afnemen en stofzuigen terwijl naar aanleiding van het beroep in het tweede besluit op bezwaar nog een half uur extra tijd is toegekend voor de COPD en de beperkte handfunctie van eiseres. Zoals hierboven reeds is overwogen zijn de in dit protocol vastgestelde nieuwe normen naar het oordeel van de rechtbank niet als onredelijk aan te merken. Naar het oordeel van de rechtbank is voorts niet aannemelijk geworden waarom met toepassing van deze normen in het onderhavige geval niet aan de in de Wmo neergelegde compensatieplicht wordt voldaan. Niet onderbouwd is waarom de gegeven 4 uur en 35 minuten onvoldoende zijn om de betreffende taken uit te kunnen voeren. Dat eiseres vóór deze nieuwe indicatie een indicatie had van 7 uur is daartoe onvoldoende. Het namens eiseres overgelegde rapport van zorgbureau Hoeksema, waaruit blijkt dat eiseres een zorgbehoefte van 6 uur per week heeft, maakt het voorgaande evenmin anders. Weliswaar heeft Hoeksema voor de verschillende taken meer tijd gerekend, maar hij heeft niet inzichtelijk gemaakt waarom deze extra tijd nodig is. Meer in het bijzonder is niet aannemelijk en inzichtelijk gemaakt dat de toegekende tijd voor de wasverzorging en de naar aanleiding van het bezwaar en het beroep toegekende extra tijd voor de meerdere kamers en de COPD en de beperkte handfunctie onvoldoende is. Voor zover eiseres heeft bedoeld te stellen dat de tijd voor de wasverzorging onvoldoende is omdat het draaien van meerdere wassen technisch gezien in de gegeven tijd niet mogelijk is kan dit niet leiden tot het oordeel dat de voor deze taak toegekende tijd onvoldoende is aangezien het hier met name een organisatiekwestie betreft. Anders dan eiseres meent is de rechtbank van oordeel dat niet voor alle deeltaken de norm voor een meerpersoonshuishouden hoeft te worden aangehouden. De beroepsgrond slaagt niet.
De situatie vanaf 1 januari 2013
13.1 De rechtbank ziet zich in de eerste plaats gesteld voor de vraag of de beroepsgronden die zien op de situatie na 1 januari 2013 bij de beoordeling van het beroep kunnen worden betrokken.
13.2 Ter zitting is door de gemachtigden van verweerder aangegeven dat het bestreden besluit tevens toegang geeft tot de schoonmaakondersteuning, zoals deze vanaf 1 januari 2013 bestaat, en die volgens verweerder een algemene voorziening is. Verweerder heeft desgevraagd ter zitting voorts aangegeven dat over het al dan niet toekennen van deze voorziening geen nader besluit wordt genomen.
13.3 De rechtbank is van oordeel dat, ook indien de schoonmaakondersteuning die verweerder na 1 januari 2013 verstrekt als een algemene (niet-individuele) voorziening is aan te merken ( de rechtbank laat dit in het midden), de schriftelijke beslissing dat iemand toegang heeft tot deze voorziening, is aan te merken als een besluit. Voor dit oordeel wordt steun gevonden in de uitspraak van 15 april 2010 (LJN: BM3538) van de CRvB, waarin is overwogen dat de beslissing om een persoon al dan niet toe te laten tot maatschappelijke opvang (een algemene voorziening) is aan te merken als een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste en tweede lid van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) nu maatschappelijke opvang een op de Wmo berustende publieke taak betreft en de beslissing om al dan niet tot die opvang te worden toegelaten is gericht op het rechtsgevolg dat de persoon die daartoe wenst te worden toegelaten, recht heeft op die toelating. De rechtbank is van oordeel dat deze redenering eveneens van toepassing is in de onderhavige situatie. Het bieden van schoonmaakondersteuning is eveneens een op (artikel 4 van) de Wmo berustende publieke taak van verweerder.
13.4 Nu verweerder heeft aangegeven dat eiseres met het bestreden besluit toegang heeft tot de schoonmaakondersteuning per 1 januari 2013 is het besluit naar het oordeel van de rechtbank ook gericht op het rechtsgevolg dat eiseres recht heeft op deze schoonmaakondersteuning.
13.5 De omstandigheid dat eiseres in bezwaar geen gronden heeft aangevoerd tegen dit rechtsgevolg van het besluit kan naar het oordeel van de rechtbank niet aan eiseres worden verweten, nu in het besluit niet staat vermeld dat het besluit op dit rechtsgevolg is gericht. De hiertegen gerichte beroepsgronden kunnen derhalve bij de beoordeling worden betrokken.
14.1 Eiseres heeft in beroep aangevoerd dat zij ook na 1 januari 2013 hulp in de huishouding in de vorm van een individuele voorziening dient te ontvangen, dat de schoonmaakondersteuning die zij sinds 1 januari 2013 ontvangt ook als een individuele voorziening dient te worden aangemerkt, maar dat deze niet voldoet aan de compensatieplicht van artikel 4 van de Wmo. Daarvoor is van belang dat zij geen keus meer heeft tussen de verschillende zorgaanbieders en tussen zorg in natura en een pgb. Voorts wordt onvoldoende rekening gehouden met haar persoonskenmerken. Eiseres meent verder dat zij in ieder geval nog steeds recht heeft op een individuele voorziening van ruim 2 uur per week in de vorm van een pgb nu de algemene schoonmaakondersteuning maar 2,5 uur bedraagt.
14.2 Volgens verweerder is het nieuwe beleid ten aanzien van het verstrekken van huishoudelijke hulp, waarbij de hulp niet langer per definitie als individuele voorziening wordt verstrekt maar eerst in de vorm van een algemene voorziening schoonmaakondersteuning, niet onrechtmatig. Indien de algemene voorziening schoonmaakondersteuning in het individuele geval niet afdoende is om aan de compensatieplicht te voldoen wordt – op aanvraag- een individuele beoordeling gemaakt en maatwerk geleverd. Het concrete geval geeft de doorslag waarbij op de persoonskenmerken wordt gelet. Derhalve voldoet de algemene voorziening schoonmaakondersteuning volgens verweerder aan de compensatieplicht van de Wmo.
14.3 Ter zitting is door de gemachtigden van verweerder nader uiteengezet dat het nieuwe beleid inhoudt dat met ingang van 1 januari 2013 een door de gemeente aangewezen zorginstelling de geïndiceerde taken, zoals deze zijn opgenomen in het indicatiebesluit, in eerste instantie gaat uitvoeren. Daarbij staan de resultaten centraal en niet het aantal uren toegekende hulp. Eerst indien betrokkenen aangeven dat zij met de toegekende algemene voorziening schoonmaakondersteuning onvoldoende gecompenseerd worden en een aanvraag om een individuele voorziening indienen, wordt een onderzoek verricht, vindt een individuele beoordeling plaats en wordt een individueel besluit genomen.
14.4 Naar het oordeel van de rechtbank voldoet verweerder met de aldus gevolgde procedure onvoldoende aan de compensatieplicht van de Wmo. Niet valt in te zien dat eiseres, die eerder al een individuele voorziening op grond van de Wmo toegekend heeft gekregen op basis van een recente herindicatie, daarvoor opnieuw een aanvraag moet indienen. Voorts is van belang dat zij door deze werkwijze van verweerder tijdelijk, namelijk vanaf het moment dat zij de schoonmaakondersteuning krijgt tot het moment dat op de aanvraag om een individuele voorziening is beslist, een voorziening toegekend heeft gekregen waarvan niet is onderzocht of deze in het concrete geval voldoet aan de compensatieplicht van de Wmo. Uit niets blijkt dat deze toegekende voorziening schoonmaakondersteuning rekening houdt met de persoonskenmerken, de behoeften en met de capaciteit van eiseres om zelf in maatregelen te kunnen voorzien. Immers, eerst nadat een aanvraag om een individuele voorziening is gedaan wordt hiernaar onderzoek verricht en een besluit genomen. Dit klemt in het geval van eiseres te meer, nu zij in het bestreden besluit is geïndiceerd voor huishoudelijke hulp naar een omvang van 4 uur en 35 minuten, terwijl volgens de beleidsregels de schoonmaakondersteuning 2,5 uur bedraagt. Daarbij is van belang dat de herindicatie is gegeven voor lichte en zware huishoudelijke werkzaamheden alsmede voor wasverzorging, terwijl volgens de Verordening en de beleidsregels de algemene schoonmaakondersteuning slechts wordt toegekend voor het resultaatgebied “een schoon en leefbaar huis”. Nergens blijkt uit in hoeverre wordt voorzien in de indicatie die eiseres heeft voor wasverzorging. De beroepsgrond slaagt.
15. Ingevolge artikel 8.41a van de Awb, dat met ingang van 1 januari 2013 van kracht is, dient de bestuursrechter het hem voorgelegde geschil zoveel mogelijk definitief te beslechten.
De rechtbank acht het in het onderhavige geval niet mogelijk om het geschil definitief te beslechten aangezien verweerder zijn besluitvorming, gelet op hetgeen is overwogen onder rechtsoverweging 14.4, opnieuw zal moeten inrichten.
16. Gelet op het bovenstaande is het beroep gegrond. Het bestreden besluit zal worden vernietigd wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12 van de Awb en artikel 4 van de Wmo. Verweerder dient opnieuw te beslissen op het bezwaarschrift met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen.
17. De rechtbank ziet aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Onder toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht kunnen deze kosten worden begroot op € 1180,- (1 punt voor het indienen van een beroepschrift, 0,5 punt voor het indienen van nadere gronden tegen het herziene besluit op bezwaar van 20 november 2012 en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, waarde per punt € 472,-).
18. Voorts bestaat aanleiding te bepalen dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht vergoedt.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep, gericht tegen het besluit van 28 augustus 2012, niet ontvankelijk;
- verklaart het beroep, gericht tegen het besluit van 20 november 2012, gegrond;
- vernietigt laatstgenoemd besluit en bepaalt dat verweerder opnieuw beslist op het bezwaar met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres, te bepalen op € 1180,-; bepaalt dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht ad € 42,- aan haar vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L. Mulder, voorzitter, mr. J.L. Boxum en mr. H. Pieffers, leden, bijgestaan door mr. F.K. Heiting, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 14 maart 2013.
mr. F.K. Heiting mr. L. Mulder
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.