ECLI:NL:RBNNE:2013:BZ2860

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
7 februari 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
571660 VV EXPL 13-3
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot uitbetaling van wachtgeld in het kader van een ontbindingsvergoeding

In deze zaak vorderde eiser, aangeduid als [A], dat de stichting Stichting Verslavingszorg Noord Nederland (VNN) bij wijze van voorlopige voorziening werd veroordeeld om wachtgeld uit te betalen, zoals overeengekomen in de CAO. De zaak betreft een kort geding dat op 7 februari 2013 werd behandeld door de Rechtbank Noord-Nederland. Eiser was in dienst bij VNN, maar zijn functie was komen te vervallen door een reorganisatie. Na onderhandelingen over een vertrekregeling werd een ontbindingsvergoeding van € 320.432,00 overeengekomen, maar eiser stelde dat hij daarnaast ook recht had op wachtgeld volgens de CAO GGz. De kantonrechter oordeelde dat de vordering tot betaling van een voorschot op het wachtgeld niet toewijsbaar was, omdat niet voldoende aannemelijk was dat eiser recht had op het wachtgeld naast de ontbindingsvergoeding. De rechter concludeerde dat de wachtgeldaanspraken van eiser verdisconteerd waren in de ontbindingsvergoeding en dat hij zijn rechten daarop had prijsgegeven. De vordering werd afgewezen, en eiser werd veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Afdeling privaatrecht
Locatie Groningen
Zaak\rolnummer: 571660 VV EXPL 13-3
Vonnis in kort geding d.d. 7 februari 2013
inzake
[naam], wonende te [plaatsnaam], [adres],
eiser, hierna [A] te noemen,
gemachtigde mr. D.J. Kap, advocaat te Groningen,
tegen
de stichting Stichting Verslavingszorg Noord Nederland, gevestigd te Groningen, Leonard Springerlaan 27,
gedaagde, hierna te noemen VNN,
gemachtigde mr. D. Kuijken, advocaat te Groningen.
PROCESGANG
Op de in de inleidende dagvaarding genoemde gronden heeft [A] gevorderd dat VNN bij wijze van voorlopige voorziening wordt veroordeeld om op de eerst mogelijke dag waarop hij krachtens de CAO aanspraak kan maken op uitbetaling van wachtgeld, dit wachtgeld daadwerkelijk aan [A] uit te betalen, respectievelijk een met de (netto)hoogte van het wachtgeld overeenkomend voorschot aan [A] te voldoen en te blijven voldoen zolang [A] krachtens de CAO aanspraak kan maken op het hem toekomend wachtgeld, met veroordeling van VNN in de kosten van deze procedure.
De mondelinge behandeling is gehouden op 24 januari 2013. Partijen - VNN daartoe vertegenwoordigd door de heren [B] en [C], respectievelijk voorzitter van de Raad van Bestuur en Manager HRM van VNN - en hun gemachtigden zijn ter zitting verschenen, waar zij hun wederzijdse standpunten (nader) uiteen hebben gezet, mede aan de hand van pleitaantekeningen. Van het verdere verhandelde is door de griffier aantekening gehouden. Tenslotte is vonnis bepaald op heden.
OVERWEGINGEN
De feiten
1.1. Als gesteld en erkend, dan wel niet (gemotiveerd) weersproken, alsmede op grond van de in zoverre onbetwiste inhoud van de overgelegde producties staat het volgende vast.
1.2. [A], geboren op [medio] 1953, is op [begin] 1984 in dienst getreden bij de Stichting Consultatiebureau voor Alcohol & Drugs-Drenthe. Vanaf 1 april 1994 vervulde hij aldaar de functie van Directeur. Voormelde stichting is in mei 2004 samen met de Dr. Kuno van Dijk Stichting en de Stichting Ambulante Verslavingszorg Provincie Groningen gefuseerd tot VNN. Als gevolg van deze fusie is de functie van [A] komen te vervallen.
1.3. [A] heeft vervolgens binnen VNN de functie van Divisiemanager Regio Drenthe en aansluitend de functie van Strategisch Adviseur uitgeoefend. Zijn laatstelijk verdiende salaris bedroeg € 7.866,00 bruto per maand, vermeerderd met 8% vakantietoeslag en 6,75% eindejaarsuitkering. Op de arbeidsovereenkomst is de CAO GGz van toepassing.
1.4. In hoofdstuk 14 van deze CAO is een wachtgeldregeling opgenomen. Daarin staat - voor zover hier van belang - vermeld:
“Artikel 1 Werkingssfeer
1. Wachtgeld wordt met ingang van de dag na de dag waarop de dienstbetrekking eindigt toegekend aan de werknemer wiens arbeidsovereenkomst niet op eigen verzoek eindigt, als deze beëindiging het gevolg is van:
a. gehele of gedeeltelijke opheffing van zijn functie of formatieplaats;
b. reorganisatie waardoor zijn werkzaamheden geheel of gedeeltelijk overbodig zijn geworden;
(…..).
2a. Het wachtgeld wordt toegekend als:
* de werknemer een uitkering in het kader van de Werkloosheidswet ontvangt en;
* (…….)
Artikel 2 Duur van het wachtgeld
1. Het wachtgeld wordt toegekend gedurende drie maanden, vermeerderd met drie maanden voor elk vol dienstjaar, zij het dat bij toepassing van deze bepaling ten hoogste 20 dienstjaren in aanmerking worden genomen.
Artikel 3 Hoogte van het wachtgeld
Het wachtgeld is gedurende de eerste zes maanden gelijk aan het laatstgenoten salaris en bedraagt gedurende de volgende drie maanden 80%, gedurende de daaropvolgende twee jaren 75% en vervolgens 70% van het salaris. (….).”
1.5. Aangezien VNN werd geconfronteerd met een gewijzigde financieringsvorm, heeft zij zich genoodzaakt gezien om een herstructurering binnen haar organisatie door te voeren. Als gevolg hiervan zijn binnen VNN 84 arbeidsplaatsen komen te vervallen.
1.6. In het kader van deze herstructurering heeft VNN besloten om ook de functie van [A] te laten vervallen. Nadat dit in een persoonlijk onderhoud aan [A] was meegedeeld, is dit besluit bij brief d.d. 20 december 2011 formeel aan [A] bevestigd.
1.7. [A] is per 1 maart 2012 boventallig verklaard. Op deze boventalligheid was het door VNN met de Vakbonden overeengekomen “Doorlopend Sociaal Plan Organisatieontwikkeling” - hierna te noemen het Sociaal Plan - van toepassing. Uitgangspunt van dit Sociaal Plan is ondermeer dat er geen gedwongen ontslagen zullen plaatsvinden en dat een uiterste inspanning zal worden gedaan om de werknemer te herplaatsen.
1.8. Aangezien voor [A] binnen VNN geen passende functie voorhanden was, hebben partijen overleg gevoerd over de financiële gevolgen van een mogelijke beëindiging van het dienstverband. Volgens de inhoud van de e-mail d.d. 16 december 2011 van [C] aan [A] is daarbij ook de Wachtgeldregeling uit de toepasselijke CAO aan de orde gesteld.
1.9. In voormeld kader heeft [A] bij brief d.d. 10 februari 2012 aan VNN een door zijn pensioenspecialist opgestelde berekening toegezonden van zijn totale inkomens- en pensioenschade in geval van een beëindiging van de arbeidsovereenkomst per 1 april 2012. De totale schade is daarbij bepaald op een bedrag van € 738.362,95.
Volgens de inhoud van deze berekening is daarbij geen rekening gehouden met inkomsten uit hoofde van de Wachtgeldregeling.
1.10. VNN heeft [A] meegedeeld niet bereid te zijn om een vertrekregeling te treffen op basis van voormelde schadeberekening. Vervolgens heeft [A] VNN bij e-mail d.d. 27 maart 2012 voorgesteld om het dienstverband voort te zetten, maar dat hij (onder bepaalde voorwaarden) werd vrijgesteld van het verrichten van de bedongen werkzaamheden. Bij dit voorstel was gevoegd een door zijn gemachtigde opgestelde concept overeenkomst.
1.11. Op 24 april 2012 heeft tussen [B] en [A] een gesprek plaatsgevonden, waarbij aan [A] is meegedeeld dat VNN niet op zijn voorstel zou ingaan en dat uitsluitend een beëindiging met toepassing van de Kantonrechtersformule werd nagestreefd.
1.12. Bij brief d.d. 22 mei 2012 heeft mr. D. Kuijken namens VNN aan mr. D.J. Kap voorgesteld om het dienstverband te beëindigen per 1 september 2012 onder toekenning aan [A] van een vergoeding conform de neutrale kantonrechtersformule ad € 320.432,00 vermeerderd met een bedrag van € 3.500,00 wegens een bijdrage in de kosten van juridische bijstand, waarbij over en weer finale kwijting zou worden verleend.
1.13. Bij brief d.d. 29 mei 2012 aan mr. D. Kuijken heeft mr. D.J. Kap dit voorstel afgewezen. Daarbij heeft mr. D.J. Kap voorgesteld een bespreking te beleggen waarbij ondermeer aan de orde diende te komen een voortzetting van het pensioen tot einde dienstverband en een aan de ontstane pensioenschade gerelateerde ontbindingsvergoeding. Mr. D. Kuijken heeft hiermee niet ingestemd, onder mededeling aan mr. D.J. Kap dat een inhoudelijke ontbindingsprocedure zou worden geëntameerd.
1.14. Bij e-mail d.d. 21 juni 2012 heeft [C] aan [B] meegedeeld:
“Dag [B],
Zoals afgesproken heb ik met Daan (mr. D. Kuijken, ktr.) gesproken over de vraag van [A] om eerst een gesprek te voeren. Daan adviseert dat ik [A] eerst bel om te vragen of hij echt naar de bedragen wil gaan die wij noemen. Anders heeft een gesprek volgens Daan geen zin. Overigens kan een gesprek natuurlijk nog totdat de kantonrechter uitspraak heeft gedaan. Ik stel voor dat ik [A] morgen bel, ben je daarmee akkoord?”
1.15. Bij e-mail d.d. 22 juni 2012 heeft [C] aan [B] en mr. D. Kuijken meegedeeld:
“Dag [B] en Daan,
Ik heb vanmorgen met [A] ([A], ktr.) telefonisch contact gehad, op mijn stelling dat overleg alleen zin heeft wanneer hij bereid is de kantonrechtersformule als uitgangspunt te nemen wil [A] maandag met zijn advocaat overleggen en laat mij dan weten.”
1.16. Op verzoek van [A] heeft op 12 juli 2012 een overleg plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig [A], diens gemachtigde mr. D.J. Kap, [C], [B] en de gemachtigde van VNN, mr. D. Kuijken. Partijen hebben daarbij overeenstemming bereikt omtrent de wijze van beëindiging van het dienstverband, de ontbindingsvergoeding en de gemaakte kosten.
1.17. Bij brief d.d. 13 juli 2012 heeft mr. D.J. Kap ondermeer aan [A] meegedeeld:
“(….) Mr. Kuijken van VNN heeft tijdens de bespreking (van 12 juli 2012, ktr.) opgemerkt dat het tijdstip van beëindiging van het dienstverband zodanig zal moeten zijn dat de WW-rechten geen gevaar lopen. Hij dacht daarbij aan 1 november 2012. Dit is geworden 1 januari 2013, zodat de WW-rechten (en daarmee het wachtgeld) geen gevaar lopen, laat staan dat – en daar hadden we rekening mee gehouden – VNN zal zeggen dat het wachtgeld niet kan worden ingeroepen. Daar is geen sprake van, zodat naar mijn mening vaststaat dat bij einde van het dienstverband een beroep kan worden gedaan op wachtgeld en WW.(…).”
1.18. Onder toezending van een concept verzoekschrift ex artikel 7:685 BW heeft mr. D. Kuijken bij brief d.d. 31 augustus 2012 de tijdens het overleg van 12 juli 2012 gemaakte afspraken aan mr. D.J. Kap bevestigd. In deze brief staat ondermeer vermeld dat via een schriftelijke formele ontbindingsprocedure bij de kantonrechter, de arbeidsovereenkomst tussen partijen op een neutrale reden zal worden ontbonden per 1 januari 2013, onder toekenning aan [A] van een vergoeding van € 320.432,00 bruto en een bedrag van € 12.000,00 aan gemaakte kosten van rechtsbijstand. In deze brief staat - voor zover hier van belang - nog vermeld:
“De tussen partijen overeengekomen minnelijke regeling geldt ter finale kwijting over en weer.”
1.19. Voormelde brief is door mr. D.J. Kap bij brief d.d. 5 september 2012 beantwoord. Aan het slot van deze brief staat vermeld:
“Voor het overige heeft cliënt geen opmerkingen. Bijgesloten mijn concept verweerschrift alsmede in concept het briefje aan de rechtbank. (…).”
1.20. Bij beschikking d.d. 13 september 2012 heeft de kantonrechter de arbeidsovereenkomst tussen partijen ontbonden per 1 januari 2013 onder toekenning aan [A] van een vergoeding groot € 320.432,00 bruto.
1.21. Bij brief d.d. 27 september 2012 aan [B] heeft [A] aanspraak gemaakt op de bij de CAO overeengekomen Wachtgeldregeling.
1.22. Bij brief d.d. 11 oktober 2012 heeft VNN aan [A] meegedeeld dat zij hieraan niet zal voldoen. Vervolgens is hieromtrent tussen partijen een correspondentie in gang gezet.
1.23. Op verzoek van [A] is de toegekende ontbindingsvergoeding nog niet uitgekeerd.
Het geschil
2.1. In essentie verschillen partijen van mening omtrent het antwoord op de vraag of [A] naast de aan hem bij beschikking d.d. 13 september 2012 toegekende ontbindingsvergoeding nog aanspraak kan maken op de Wachtgeldregeling overeenkomstig de CAO GGz. Voor zover van belang zal bij de beoordeling nader op de stellingen van partijen worden ingegaan.
De beoordeling
3.1. Naar het oordeel van de kantonrechter is voldoende aannemelijk geworden dat [A] een spoedeisend belang heeft bij de gevraagde voorziening, zodat hij in zoverre ontvankelijk is in zijn vordering.
3.2. [A] heeft primair -althans zo verstaat de voorzieningenrechter de krachtens CAO gevorderde aanspraak op wachtgeld- met zijn vordering beoogd om een declaratoire voorziening te treffen met betrekking tot de nakoming door VNN van de in de CAO GGz opgenomen Wachtgeldregeling. Het belang bij een zodanige vordering is gelegen in het belang om de tussen partijen bestaande onzekerheden terzake van hun rechtsverhouding op te heffen. Deze feitelijk gevorderde verklaring voor recht doet op bindende wijze tussen partijen vaststaan wat rechtens is. Het voorlopige karakter dat de voorziening in kort geding per definitie heeft, brengt echter mee dat zij een dergelijke bindende kracht niet kan hebben. Het behoort derhalve niet tot de bevoegdheid van de kantonrechter in kort geding een zodanige uitspraak te doen, zodat de primaire vordering van [A] zal worden afgewezen.
3.3. Subsidiair heeft [A] de veroordeling van VNN gevorderd om bij wijze van voorschot aan hem te voldoen een met de (netto)hoogte van het wachtgeld overeenkomend bedrag.
3.4. Deze gevraagde voorziening strekt tot betaling van een geldsom als voorschot op een mogelijk door de bodemrechter vast te stellen aanspraak op de ten processe bedoelde Wachtgeldregeling. Volgens de Hoge Raad moet voor de vraag of toewijzing bij voorraad van een geldvordering in kort geding geïndiceerd is, worden onderzocht of het bestaan en de omvang van die vordering voldoende aannemelijk, terwijl in de afweging van belangen van partijen ondermeer dient te worden betrokken het risico van de onmogelijkheid van de terugbetaling van de geldvordering. Terughoudendheid acht de Hoge Raad daarbij geboden.
3.5. Voor toewijzing van de vordering tot betaling van een voorschot in kort geding is van belang het antwoord op de vraag of er een gerede kans bestaat dat de bodemrechter voor recht zal verklaren dat [A] naast de aan hem toegekende ontbindingsvergoeding nog aanspraak kan maken op de Wachtgeldregeling overeenkomstig de CAO GGz. Deze vraag dient te worden beantwoord op basis van de thans gepresenteerde feiten en omstandigheden.
3.6. Partijen zijn verdeeld over het antwoord op de vraag of [A] bij toekenning aan hem van de ten processe bedoelde ontbindingsvergoeding zijn rechten en aanspraken op de Wachtgeldregeling heeft prijsgegeven, althans dat deze middels de toekenning van de ontbindingsvergoeding door VNN zijn afgekocht. Weliswaar kan volgens vaste rechtspraak door een werknemer niet stilzwijgend afstand van een dergelijk CAO recht worden gedaan, maar naar het voorshands oordeel van de kantonrechter is hiervan in het onderhavige geval geen sprake geweest. Daartoe overweegt zij als volgt.
3.7. Zowel tijdens de bespreking van 24 april 2012 als bij de brief van mr. D. Kuijken van 22 mei 2012 aan mr. D.J. Kap, is door VNN in duidelijke bewoordingen aan [A] kenbaar gemaakt dat door haar naar een all-in-vertrekregeling werd gestreefd op basis van de neutrale Kantonrechtersformule. VNN meende dat een dergelijke regeling ook in het belang was van [A], die voornemens was, al dan niet zelfstandig, zo snel mogelijk weer elders aan het werk te gaan.
Het moge zo zijn dat mr. D.J. Kap bij brief d.d. 29 mei 2012 tegen dit aanbod o.m. heeft ingebracht dat de kantonrechtersformule onvoldoende rekening hield met het door zijn cliënt gevreesde pensioengat, maar niet weersproken is dat VNN toen heeft aangegeven een “inhoudelijke ontbindingsprocedure” te zullen starten en daarbij de omvang van de ontbindingsvergoeding ter beoordeling aan de rechter voor te leggen.
Evenmin is weersproken dat partijen vervolgens op verzoek van [A] weer een afspraak hebben gemaakt om nader te overleggen, waarbij VNN vooraf expliciet heeft aangegeven dat enkel en alleen nog zou worden onderhandeld over een vertrekregeling op basis van de Kantonrechtersformule. [A] wist derhalve dat VNN op 12 juli 2012 uitsluitend met die inzet aan de onderhandelingstafel zat.
3.8. Vast staat dat rechten en aanspraken op een Wachtgeldregeling tijdens het cruciale overleg van 12 juli 2012 niet aan de orde zijn geweest. Ook staat vast dat partijen tijdens dit overleg overeenstemming hebben bereikt en elkaar na afloop de hand hebben geschud.
De door VVN vermeende totstandgekomen afspraken zijn vervolgens door mr. D. Kuijken bij brief d.d. 31 augustus 2012 aan mr. D.J. Kap bevestigd, in welke brief expliciet is opgenomen dat over een weer finale kwijting zal worden verleend. Na de brief van mr.Kap van 5 september 2012, die door VNN als een bevestiging van de gemaakte overeenstemming is opgevat, is het pro-forma ontbindingsverzoek aan de kantonrechter verzonden.
3.9. Op grond van de afspraken op 12 juli 2012, in onderlinge samenhang bezien met de besprekingen daaraan voorafgaand, alsmede de inhoud van voormelde brieven van 31 augustus 2012 en 5 september 2012, mag naar voorlopig oordeel van de kantonrechter worden aangenomen dat de wachtgeldaanspraken van [A] in de overeengekomen ontbindingsvergoeding waren verdisconteerd en dat hij daarmee zijn rechten daarop had prijsgegeven, althans dat VNN daarop gerechtvaardigd mocht vertrouwen.
De kantonrechter betrekt bij dit oordeel dat het in elk geval na ontvangst van de brief van 31 augustus 2012 op de weg van [A] had gelegen aan VNN kenbaar te maken wanneer hij het niet eens zou zijn met de daarin geformuleerde afspraken, waaronder de vermelding van het verlenen van finale kwijting. Naar het oordeel van de kantonrechter kan een dergelijk voorbehoud bezwaarlijk uit de brief van mr. D.J. Kap van 5 september 2012 worden afgeleid. Weliswaar heeft de gemachtigde van [A] in dit verband nog betoogd dat de zinsnede in zijn brief dat “cliënt voor het voor het overige geen opmerkingen heeft”, niet kan worden opgevat als een instemming met het verlenen van finale kwijting, maar dit standpunt wordt, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, door de kantonrechter niet gevolgd.
Het kennelijk welbewust -zo blijkt uit de brief van mr. D.J.Kap aan zijn cliënt op 13 juli 2012, daags na het bereikte accoord- onbesproken laten van de wachtgeldaanspraken tijdens de bespreking van 12 juli 2012 rekent de kantonrechter [A] daarbij aan.
Het voorgaande klemt te meer daar ook in de eigen schadeberekening van [A] van 10 februari 2012, op basis waarvan de onderhandelingen tussen partijen zijn gestart, uitsluitend rekening is gehouden met te ontvangen ww-gelden en flexpensioen, maar niet met de te verwachten wachtgeldinkomsten. Voorts leert een eenvoudige rekensom dat [A] ingeval van toekenning van de Wachtgeldregeling (waarmee gekapitaliseerd een bedrag van ruim € 400.000,00 is gemoeid) naast de ontbindingsvergoeding zelfs meer zou ontvangen dan hij ooit als openingsbod had gevraagd en naar het schijnt welhaast een hoger inkomen zou genereren dan bij voortzetting van zijn dienstverband.
Waar het bovendien de raadsman van [A] duidelijk moet zijn geweest, dat een kantonrechter bij het bepalen van de ontbindingsvergoeding normaliter rekening houdt met een mogelijke samenloop van aanspraken uit een sociaal plan, kan [A] naar voorlopig oordeel in gemoede niet volhouden dat het hem niet bekend was dat hij met het akkoord over de ontbindingsvergoeding zijn aanspraken op de wachtgeldregeling prijsgaf. In elk geval acht de kantonrechter voorshands voldoende aannemelijk geworden dat VNN in de gegeven omstandigheden daarop mocht vertrouwen.
3.10. Omdat naar voorlopig oordeel aldus allerminst zeker is dat de bodemrechter [A] aanspraak op de wachtgeldregeling geheel, dan wel aanvullend zonder verrekening, zal toekennen, wordt de vordering van [A] tot betaling van een voorschot daarvan afgewezen.
3.11. [A] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van deze procedure.
BESLISSING IN KORT GEDING
De kantonrechter:
wijst de vorderingen af;
veroordeelt [A] in de kosten van deze procedure, die aan de zijde van VNN tot aan deze uitspraak zullen worden vastgesteld op € 400,00 salaris-gemachtigde.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.J. Oostdijk, kantonrechter, en op 7 februari 2013 uitgesproken ter openbare terechtzitting in aanwezigheid van de griffier.
typ: gv