4.1.[A] legt aan de vordering ten grondslag dat[B] onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld door het zonder haar toestemming openbaren van foto's en filmpjes die slechts voor privé-doeleinden waren gemaakt. Hij heeft deze foto's en films, althans een deel daarvan, gedeeld met vrienden op MSN en op YouTube geplaatst. Hij heeft hiermee haar persoonlijke levenssfeer en goede naam en eer aangetast. Als gevolg hiervan heeft [A] ernstige psychische schade geleden, als gevolg waarvan zij zich onder psychologische behandeling heeft moeten stellen. Bovendien heeft [A] haar carrière - zij was ten tijde van het gebeuren een van de televisie en de geschreven media bekende persoon - door de aantasting van haar goede naam vroegtijdig moeten beëindigen. Volgens [A] staat in deze zaak vast[B] onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld omdat de feiten in een onherroepelijk strafvonnis bewezen zijn verklaard, hetgeen op grond van art. 161 Rv in een civiele procedure dwingend bewijs oplevert.
4.2.1.Het meest verstrekkende verweer van[B] houdt in dat de vordering is verjaard op grond van art. 3:310 lid 1 BW. Hij voert hiertoe aan dat [C] op 11 oktober 2007 aangifte heeft gedaan van computervredebreuk. De reden voor deze aangifte betrof de telefonische melding van de politie medio augustus 2007 als vermeld in rechtsoverweging 2.3. [A] was dus al in augustus 2007 bekend met het feit dat haar computer mogelijk was gehackt. Immers, uit het proces-verbaal van politie blijkt dat [A] tijdens het gesprek dat zij op 9 augustus 2007 met de politie had heeft verklaard dat zij had gehoord dat foto's van haar op een computer van een derde zijn gezien en wist zij in dat verband ook de naam van[B] te noemen. Dit brengt mee dat ten tijde van het uitbrengen van de dagvaarding (7 november 2012) meer dan vijf jaren waren verstreken. Nu tussentijds geen stuitingshandelingen zijn verricht, is de vordering verjaard, aldus nog steeds[B]. [A] heeft betwist dat de vordering is verjaard. Zij heeft in dit verband naar voren gebracht dat[B] (pas) op 18 december 2007 heeft bekend dat hij de gewraakte feiten heeft gepleegd, hetgeen met het hiervoor vermelde arrest van het hof van 4 mei 2010 bewezen is verklaard.
4.2.2.De rechtbank overweegt hieromtrent dat een rechtsvordering tot vergoeding van schade verjaart - voor zover hier van belang - door verloop van vijf jaren na de aanvang van de dag, volgende op die waarop de benadeelde zowel met de schade als met de daarvoor aansprakelijke persoon bekend is geworden. Volgens vaste rechtspraak gaat het hierbij om daadwerkelijke bekendheid, zodat het enkele vermoeden van het bestaan van schade niet volstaat, en begint de verjaringstermijn pas te lopen op de dag na die waarop de benadeelde daadwerkelijk in staat is een rechtsvordering tot vergoeding van deze schade in te stellen. De rechtbank kan[B] niet volgen in zijn verweer dat de verjaringstermijn al vóór 7 november 2007 een aanvang heeft genomen. Weliswaar staat vast dat er op 9 augustus 2007 telefonisch contact is geweest tussen [A] en de politie, maar uit het proces-verbaal van politie blijkt dat [A] toen - voor zover hier van belang - enkel heeft opgemerkt dat "zij van een onbekende vrouw al gehoord dat een ander iemand privé foto's van haar op de computer had staan;" en "dat [B] bij hen in de buurt had gewoond;". Over de aard van de foto's en de wijze en mate van verspreiding is destijds kennelijk niet gesproken, terwijl ook niet zonder meer duidelijk is of er een duidelijk verband is gelegd met[B] als mogelijke dader. Over het filmpje op YouTube valt in deze verklaring al helemaal niets te lezen. De verjaringstermijn is daarom, gelet op het hiervoor vermelde toetsingskader, niet reeds op 9 augustus 2007 gaan lopen. Dit is evenmin het geval voor zover het om 11 oktober 2007 gaat. De enkele omstandigheid dat
[C]op deze datum aangifte heeft gedaan brengt immers niet vanzelfsprekend mee dat [A] op deze datum daadwerkelijk bekend was met de aansprakelijke persoon en de schade. Nu[B] overigens geen feiten heeft genoemd waarop gebaseerd kan worden dat de verjaringstermijn al vóór 7 november 2007 een aanvang heeft genomen, moet de slotsom luiden dat [A] door het uitbrengen van een dagvaarding op 7 november 2012 voor het einde van een lopende verjaringstermijn[B] in rechte heeft betrokken. Gelet hierop kan in het midden blijven wanneer de verjaringstermijn precies is ingegaan.[B]
4.3.1.[B] heeft voorts tot zijn verweer aangevoerd dat niet duidelijk is welk handelen van hem een onrechtmatige daad jegens [A] zou hebben opgeleverd. Om de vordering te kunnen toewijzen is volgens hem noodzakelijk dat vast komt te staan om welke foto's en filmpjes het concreet gaat. Anders dan [A] stelt komt haar geen beroep toe op art. 161 Rv nu de Hoge Raad het arrest van het hof van 4 mei 2010 heeft vernietigd en het openbaar ministerie niet-ontvankelijk heeft verklaard.
4.3.2.De rechtbank is van oordeel dat een beroep op art. 161 Rv in dit geval niet opgaat. Zoals[B] op goede gronden heeft betoogd is er in dit geval immers geen sprake van een situatie als bedoeld in art. 161 Rv (ofwel een in kracht van gewijsde gegaan, op tegenspraak gewezen vonnis waarbij de Nederlandse strafrechter heeft verklaard dat iemand een feit heeft begaan). Uit de (summiere) informatie die partijen met betrekking tot de strafzaak in het geding hebben gebracht (zie productie 1 bij dagvaarding) begrijpt de rechtbank dat de oorspronkelijk telastegelegde feiten door het hof niet bewezen zijn verklaard, terwijl aan de door het hof wél bewezen verklaarde feiten geen betekenis meer toekomt nu de Hoge Raad dit arrest heeft vernietigd en het openbaar ministerie niet-ontvankelijk heeft verklaard. Gelet hierop is van dwingend bewijs als bedoeld in art. 161 Rv geen sprake en rust op [A] de stelplicht en de bewijslast van de door haar gestelde feiten. Voor wat betreft de vraag of zij hieraan heeft voldaan overweegt de rechtbank als volgt.
4.3.3.Op grond van de verklaringen die ten overstaan van de politie zijn afgelegd moet worden vastgesteld dat[B] destijds heeft erkend dat hij het meergenoemde filmpje van een naakte [A] in bad op YouTube heeft gezet alsmede dat hij verschillende naaktfoto's van [A] in gedeelde MSN-mappen heeft geplaatst.[B] heeft daarnaast erkend dat hij via een onbeveiligde internetverbinding toegang tot dit foto- en filmmateriaal heeft gekregen en het filmpje en de foto's zonder toestemming van [A] op internet heeft gezet respectievelijk in gedeelde MSN-mappen heeft geplaatst.[B] heeft evenwel betwist dat hij de in geding zijnde foto's op internet heeft gezet. De rechtbank gaat er bij de verdere beoordeling van het geschil dan ook vanuit dat[B] het filmpje op YouTube heeft gezet en naaktfoto's van [A] via MSN met anderen heeft gedeeld. Van andere filmpjes dan het in rechtsoverweging 2.9. en verder bedoelde filmpje blijkt niet uit de gedingstukken, zodat het ervoor wordt gehouden dat[B] niet ook andere films op internet heeft geplaatst. Reeds om die reden bestaat er geen aanleiding om van [A] te vergen dat zij concreter wordt in de omschrijving van dit handelen van[B]. Uit de eigen verklaring van[B] blijkt immers dat hij weet om welk filmpje het gaat. Voor wat betreft de foto's die via MSN openbaar zijn gemaakt is de rechtbank evenmin van oordeel dat [A] hierover meer zou hebben moeten stellen dan zij heeft gedaan. Uit de gedetailleerde verklaring die[B] bij de politie heeft afgelegd blijkt dat hij ook weet om welke foto's het (globaal) gaat en heeft hij zoals overwogen ook erkend dat hij deze foto's via MSN toegankelijk heeft gemaakt voor derden. Voor zover[B] heeft bedoeld aan te voeren dat hij door het achterwege laten van een specifieke beschrijving van de foto's in deze civiele procedure in zijn verdediging is geschaad wordt dit verweer verworpen. Bij[B] moet, gelet op het vorenstaande, voldoende bekend worden verondersteld op welke foto's [A] doelt als zij hem verwijt dat hij onrechtmatig heeft gehandeld door deze foto's via MSN met anderen te delen.
4.3.4.Voor zover het om de erkende openbaarmakingen gaat (zie de vorige rechtsoverweging) is de rechtbank van oordeel dat[B] onrechtmatig jegens [A] heeft gehandeld. Immers,[B] heeft zonder toestemming van [A] een filmpje op internet gezet en foto's via MSN met anderen gedeeld waarop [A] naakt te zien is. Dit beeld- en fotomateriaal is bovendien illegaal door[B] van de privécomputer van [A] (en/of [C]) naar zijn eigen computer gekopieerd.[B] heeft door aldus te handelen [A] in haar goede naam en eer aangetast en een ernstige inbreuk gemaakt op haar persoonlijke levenssfeer. Aan de vereisten voor een onrechtmatige daad is dan ook voldaan. Een en ander geldt temeer nu vaststaat dat [A] destijds een bekende televisiepersoonlijkheid was en derhalve bekend was bij het grote publiek. Overigens stelt de rechtbank vast dat[B] ook niet (gemotiveerd) heeft betwist dat dit handelen van hem onrechtmatig jegens [A] is.
4.3.5.Voor wat betreft de bewering van [A] dat[B] ook degene is geweest die de foto's op internet heeft geplaatst, stelt de rechtbank vast dat[B] dit reeds bij de politie heeft weersproken en dat [A] geen feiten heeft gesteld waaruit volgt dat hij degene is geweest die dit heeft gedaan. Nu [A] evenmin heeft onderbouwd waarom[B] desondanks aansprakelijk kan worden gehouden voor de verspreiding van de foto's op internet, bestaat er in zoverre geen grond om ook op dit punt onrechtmatig handelen aan de zijde van[B] aan te nemen.
4.4.1.Het vorenstaande brengt mee dat[B] (uitsluitend) aansprakelijk is voor de schade die [A] heeft geleden door het plaatsen van het filmpje op YouTube en het delen van naaktfoto's op MSN met derden. De rechtbank stelt vast dat [A] zowel vergoeding van vermogensschade wenst als vergoeding van schade dat uit onder nadeel bestaat. Voor wat betreft dat laatste gaat het haar zowel om schade als gevolg van de inbreuk op een recht als om de vergoeding van leed. Zij heeft verwijzing naar de schadestaatprocedure gevorderd en daarnaast betaling van een voorschot van € 30.000,00 gevorderd.[B] heeft tot zijn verweer aangevoerd dat [A] de (hoogte van de) schade op geen enkele wijze heeft onderbouwd en heeft voorts betwist dat eventuele schade in een causaal verband staat tot zijn (onrechtmatig) handelen. Hij heeft in dit verband onder meer opgemerkt dat op internet(fora) een zeer groot aantal foto's van [A] te vinden is, waarop zij in gewaagde poses is afgebeeld. Niet zelden zijn deze foto's erotiserend van aard. Deze foto's zijn geplaatst door gebruiker "Ikku", hetgeen de internet/fora-naam is van [C], aldus nog steeds[B].
4.4.2.Voor de verwijzing naar de schadestaatprocedure is voldoende dat de mogelijkheid van schade aannemelijk is. In de hoofdprocedure hoeft dus niet méér te worden gesteld en, indien nodig, aangetoond dan is vereist voor het aannemelijk kunnen achten van de mogelijkheid van schade (HR 29 juni 2012, ECLI:NL:PHR:2012:BW1519). De rechtbank leidt uit de stellingen van [A] af dat zij er bewust voor heeft gekozen om het debat over (de omvang van) de schade uit te stellen tot de schadestaatprocedure. Op zichzelf bezien is dit dus toegestaan, maar dit laat onverlet dat - zie hiervoor - op de eisende partij de verplichting rust om te stellen en zo nodig aan te tonen dat de mogelijkheid van schade bestaat. Los daarvan vordert [A] in dit geding ook een voorschot op de schade, zodat in ieder geval voldoende moet zijn aangetoond dat de schade meer bedraagt dan het gevorderde voorschot. De rechtbank is van oordeel dat [A] heeft nagelaten om de (hoogte van de) schade en het causaal verband met het onrechtmatig handelen van[B] (bestaande uit het plaatsen van het filmpje op YouTube en het delen van de foto's via MSN) voldoende te onderbouwen voor zover het om de gevorderde vergoeding van vermogensschade en smartengeld gaat. [A] heeft in dit verband enkel een verklaring van GZ-psycholoog De Mönnink overgelegd. De door hem beschreven schade ziet echter - zo begrijpt de rechtbank - kennelijk vooral op nieuwe "uploads" van de foto's, waarvoor zoals hiervoor overwogen geen aansprakelijkheid bij[B] kan worden aangenomen. Bovendien kan hieruit in het geheel niet worden afgeleid dat [A] (ook) vermogensschade heeft geleden. Voor wat betreft de vergoeding voor de inbreuk op een recht heeft te gelden dat reeds de enkele inbreuk een recht op vergoeding van schade geeft. Om vast te kunnen stellen welk bedrag toewijsbaar is, dient evenwel voldoende duidelijk te zijn wat de ernst van de inbreuk is. In dit geding is dat onvoldoende toegelicht. 4.4.3.De rechtbank ziet aanleiding om [A] in de gelegenheid te stellen om bij akte de omvang van de inbreuk op het recht, de schade, de hoogte daarvan en voor zover nodig het causaal verband nader te onderbouwen nu in dit vonnis is geoordeeld dat[B] onrechtmatig jegens [A] heeft gehandeld. [A] wordt verzocht om in deze akte mede in te gaan op het verweer van[B] dat op internetfora diverse "gewaagde" foto's van haar te vinden zijn die door haar partner zijn geplaatst en besproken (hetgeen [A] bij conclusie van repliek ook met zoveel woorden heeft erkend). Weliswaar ontneemt dit feit niet de onrechtmatigheid aan het handelen van[B], zoals [A] bij repliek terecht heeft gesteld, maar voor de beoordeling van de causaliteit en de hoogte van de schade is dit wel een factor waaraan betekenis toekomt. Verder draagt de rechtbank [A] op om toe te lichten waarom de schade thans - dat wil zeggen: zes jaar nadat het onrechtmatig handelen heeft plaatsgevonden - nog niet begroot zou kunnen worden. Partijen dienen er overigens rekening mee te houden dat de rechtbank de schade in deze (hoofd)procedure definitief zal begroten indien daarvoor op grond van de voortzetting van het partijdebat voldoende aanknopingspunten zijn. Tot slot wil de rechtbank nader worden geïnformeerd over de vraag hoelang het filmpje op YouTube heeft gestaan voordat het door[B] is verwijderd.